vend weefse - Wageningen UR E-depot

2 downloads 211 Views 24MB Size Report
Apr 10, 2001 - longer clings and graps, one awakens into the wisdom with which one was horn, and compassionate energy ar
NO8201 0851 2001-04-10

vend weefse Een Studie naar kennis, leiderschap en de roi van de overheid in de ffederlandse landbouw sinds 1945

Eelke Wielin

Stellingen 1. De privatisenng van de landboiiv.voorlichling was oon inhoudeiijk juisle ingreep die op niet-inhoudohjk'i gründen genomen '.verd.. 2. Onderwaardering door bdeirismakers voor de netwerkers van ds IKC's hoon bolangrijk bijgedragen aan do verslechterende verhoudinejen in de landbouw in de negenliycr ;are:;. (dit proet'schritt)

3. Een vraaggnsluurd kennissysteem genereert kennis die niemand «Aonsl. (dit

proefschrift)

4. Kennis is effectieve actie in het domein van het bestaan. (Maturana en Varela, 1987)

5. Politiek instinct is kennis. (dit

proefschrift)

6. Bolcidsambtenaren en polilia dienen annler de Teilen aan lr.- Inpcn. (vrij naar Remmers, Van Broekhuizen en Van derPloeg,

2000)

7. De politiek zou Winnen aan ficzno wanneer polilici toegaven dat hun stellingname niet alleen werd ingegeven door inhoudelijke argumenten. maar ook door positiespel. (dit proefschrift)

8. Hot isolcren van een land mel eon 'verkeerd regime hoeft als effed *!al dit regime nog lang in het zdrioi kein blijven. id.t o-os's..iwf; l

Stellingen, behorende bij het proefschrift van Eelke Wielinga: Netwerken

als levend

weefiel

Een Studie naar kennis, leiderschap en de rol van de Overheid in de Nederlandse

landbouw sinds 1945.

In het openbaar te verdedigen op dinsdag 17 april 2001 om half twee in de Aula van Waeenineen Universiteit.

Netwerken als levend weefsel

Promotoren

Pro£ dt. it. N.G.Roling Bijzonder Hoogleraar Laadboxiwkennissystemen in Ontwikkelingslanden. Wageningen Universiteit Pto£ dt. H.R. van Gunsteten Hoogleraar Politieke Theorieen en Rechtsfilosofie Universiteit Leiden

Promotiecommissie

Pro£ dt. A.J.G.M. Bekke Universiteit Leiden Pto£ dt. it. J.D. van det Ploeg Wageningen Universiteit Pto£ dt. L. van Vloten - Doting Universiteit Nijmegen Pto£ dt. C.M.J. van Woerkum Wageningen Universiteit

Netwerken als levend weefsel Een Studie naar kennis, leiderschap en de rol van de overheid in de Nederlandse landbouw sinds 1945

Eelke Wielinga

Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor op gezag van de rector magnificus van Wageningen Universiteit, Prof. dr. ir. L. Speelroan, in het openbaar te verdedigen op dinsdagl7april2001 des namiddags om half twee in de Aula

Voorwoord

Dit boek gaat over mensen die samen netwerken vormen. Soras omdat zij dat zelf willen. Soras omdat zij door het lot met elkaar verbonden zijn. Soms lukt het hen om zieh ook daadwerkelijk verbonden te voelen en om samen creatief te worden. Soms ook is er sprake van bittere conflicten, of van mensen die waar mogelijk met een grote boog om elkaar heen lopen.

Verhalen

Mensen verteilen elkaar verhalen over de redenen waarom andere mensen doen wat ze doen. Sommige van die verhalen zijn zo krachtig dat mensen zieh emaar gaan gedragen en daarmee maken die verhalen zieh tot op zekere hoogte waar. De metafoor die ik in dit boek presenteer en inkleur biedt een opening naar een nieuw verhaaL Het is een verhaal over het leven als autonoom procès en van menselijke netwerken als het weefsel dat struetuur biedt aan mensen die bun wereld creëren in interactie met elkaar. Het verhaal laat zien dat menselijke netwerken als levende Organismen niet doelgericht zijn aan te sturen, maar dat men wel veel kan doen om ruimte te scheppen zodat het levende procès zieh in al zijn diversiteit verder kan ontwikkelen. Eigenlijk is het nog maar een begin van een verhaaL want veel van het ecologische paradigma dat ik in dit boek verken moet verder worden uitgewerkt. Dat dit gebeurd is echter urgent In een période waarin meer dan ooit tevoren duidelijk is dat mensen wereldwijd van elkaar afhankelijk zijn, Ejkt het tegelijkertijd moeilijker dan ooit om hen tot gedrag te bewegen waarmee zij rekening houden met elkaar en met hun ecologische omgeving. De oude verhalen Schieten daarvoor tekort

Leermeesters

Mijn bijdrage is slechts een stap op een doorgaande weg. Het is niet het laatste verhaal dat verteld zal worden en hoe krachtig het is valt niet te voorspeËen. Ook ik bouw voort op het werk van mensen die mij hebben geïnspireerd en enkele van mijn leermeesters wil ik hier met name noemen. Niels Röling heeft me al vele jaren geleden bijgebracht hoe kennis gezien kan worden als het resultaat van interactie. Toen ik hem zes jaar geleden vroeg als promotor en formuleerde wat ik wilde keek hij me doordringend aan en zei: "Dit is precies waar het de körnende jaren over zal gaan." Zijn ideeën hebben wel vaker een incubatietijd van een jaar of zes gehad. Mijn waardering voor zijn inzet om de eco-chalknge op de beleidsagenda te krijgen is terug te

Inleiding

5

vinden in dit boek. Zijn enthousiasme en aanmoediging zijn een grote steun geweest Herman van Gunsteren, mijn andere promoter, gaf woorden aan mijn gevoel dat er iets mankeerde aan het functioneren van ons democratisch systeem en het ambtelijk apparaat, alle goede bedoelingen van betrokkenen ten spijt Hij bracht me op het spoor van de wensen die zichzelf onmogelijk maken wanneer men er doelbewust naar streeft en de wil tot beheersing die Ieidt tot onbeheersbaarheid. Een overheid die zieh teveel met maatschappelijke vormgeving inlaat kan gemakkelijk de positie verspelen die nodig is voor zijn kemtaken: het voorkomen van dictatuur en van het buitensluiten van mensen. Hij bleek een meester in de beperking en bracht me steeds terug bij precies de stap die ik te nemen had. Hans Korteweg, Jaap Voigt en de andere leermeesters van het Instituut voor Toegepaste Integrale Psychologie , hebben me in hun opleiding laten ervaren wat inspiratie betekent Hier vond ik terug hoe mensen kunnen zijn wanneer er vertrouwen is en leerde ik over de vele manieren waarop mensen dat vertrouwen in de weg kunnen zitten. Bekngrijker was nog dat het loslaten van de wil tot beheersing voor alles een persoonlijke stap bleek te zijn die ik zelf moest zetten. Het was de erkenning van het leven als autonoom proces. De erkenning voor het feit dat iets groter is dan ons bevattingsvermogen, iets waarvan wij deel uitmaken en waarop wij steeds opnieuw onze respons moeten bepalen. Dit is in feite een spiritueel besef. Het gedachtegoed dat ik bij hen verwierf heeft mijn werk sterk beinvloed. Zij zijn niet de enigen die spreken over inspiratie en intuitie, over energie en mensen die leiding kunnen nemen in hun eigen leven. Er is een groeiende beweging van mensen die naar nieuwe wegen zoeken in een veranderende wereld. Veel van hun verhalen staan echter nog ver af van de dagelijkse praktijk van management en beleid, of van wat wetenschappelijk verantwoord wordt geacht Jk hoop dat dit boek helpt om een brug te slaan. 1

Lous van Vloten-Doting en Kees van der Meer ben ik dankbaar voor hun ongebruikelijke stap om mij als ambtenaar bij de nieuwgevormde Directie Wetenschap en Kennisoverdracht (DWK) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) de ruimte te geven om aan dit proefschrift te werken. Kees van der Meer was voor mij bovendien een leermeester door zijn scherpzinnige en lästige tegenspraak, waarmee hij mij steeds met de benen op de grond terug zette en liet zien waar de aansluiting tussen mijn verhaal en de beleidspraktijk ontbrak. Hij bracht in praktijk dat respect voor elkaar niet hoefde te betekenen dat je

1

I T I P : Rossum (Gld)

6 Netwerken

als

levend

weefsel

het samen eens moest worden. Dat was volgens hem het ergste dat ons zou kunnen overkomen. Verder ben ik dank verschuldigd aan Anne van den Ban die me de passie voor de voorhchtingskunde bijbracht en nu, 26 jaar later, nauwgezet mijn manuscript voorzag van vele waardevolle suggesties. Ook Frank Oomkes beschouw ik als een van mijn leermeesters van het eerste uur, die me aan den lijve liet voelen wat communicatie tussen mensen kan betekenen. Tenslotte wil ik hier Paul Engel noemen, met wie ik in de jaren 1985 - 1990 samen werkte aan o.a. de methodiek voor de internationale voorlichtingscursus (ICRE) . Zijn werk aan de RAAKS methodiek voor het faciliteren van communicatie in netwerken beschouw ik als vertrekpunt voor deze studie. 2

H e l p e n d e h a n d e n en hoofden

3

Mijn dank gaat ook uit naar de mensen die mijn eerdere teksten hebben becommentarieerd: Mathieux Wagemans, Anne Jette van Loon, Henny Grave, Johan van Geffen en Kees Verhaar. Aan hun observaties heb ik veel gehad. En dan zijn er de familie en vrienden die me door dik en dun hebben gesteund. Mijn vrouw, Barbara Pruijt, dank ik voor haar liefde, de talloze inspirerende gesprekjes waarna ik weer wist hoe het verder moest en haar vertrouwen in de goede afloop. Cees Roele, Hannah Koutstaal, Nico Beun, Tony Weggeman en later ook Jan Willem Straatsma en Mieke Vollenhoven hebben als begeleidingsgroep op de cruciale momenten geholpen om keuzes te maken in de overvloed van ideeen en ze hebben me regelmatig behoed voor mijn eigen valkuilen. Jaap Vermue, Bertus Haverkort, Gerard de Jong, Frens Schuring, Jan Willem Straatsma en Josien Bruggink hebben me vaak van nieuwe energie voorzien. Jacques Roumen, Aly Wisse en Joke van Davenhorst waren als Maatschappelijk Ondernemers op het platteland vaak al aan het doen wat ik in theorie construeerde en onze wederzijdse herkenning tussen theorie en praktijk was een grote stimulans. Chris Posma, Tony Weggeman, Jacqueline Kuppens en Lidwien van Eggermont hielpen me door op de juiste momenten druk op de ketel te zetten zodat er ook werkelijk iets af kwam. Mijn zonen Sytse en Pelle zijn blij dat het boek nu toch echt kkar is. Tenslotte ontpopte Jeanette Uilenreef zich als buitengewoon uitgeefster met een grote inzet om er een mooi en leesbaar boek van te maken. Kennis ontwikkelt zich in interactie. Dat heb ik tijdens het schrijven van dit boek daadwerkelijk ervaren. Ik hoop dat ik iets van de inspiratie die ik zelf van al deze mensen uit mijn eigen netwerken heb ontvangen met dit boek mag doorgeven. Driebergen, tnaart 2001

Voorwoord

2

International Course on Rural Extension: IAC Wageningen

3

Rapid Appraisal of Agricultural Knowledge Systems: zie par. 2.2.4

7

Inhoud 1 Inieiding

Voorwoord Inhoud 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6

Creatief en verbonden Versplinterde structuren Kennis, leiderschap en de roi van de overheid Begrippen Schieten tekort De structuur van dit boek Een eenvoudig verhaal en een moeilijke opgave

2 Aanpak

11 11 14 16 19 24 25

27 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5

Vraagstelling Elk paradigma stelt zijn eigen eisen De keuze voor een aanpak Keuzes in de thema's Een pleidooi voor ontvankelijkverklaring

3 Landbouwvoorllchting

27 28 37 39 42

43

3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8

Kennisontwikkeling in de Nederlandse landbouw De période van wederopbouw: 1945-1956 De bloeiperiode: 1956-1975 De période van groeiende onzeketheid: 1975-1984 De période van uiteenlopende belangen: 1984-1989 De période van onthechting: 1989-1995 De période van de markt: 1995Analyse, en vragen voor het vervolg

4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7

Aspecten van kennis Kennis in drie paradigma's Onopgeloste vraagstukken Kennis in het ecologische paradigma De coherentiecirkel Het ecologische paradigma als volgende stap De ontwikkeling van landbouwkennis in het ecologisch perspectief

4 Kennis

Inhoud

5 9

43 45 52 61 67 79 86 104

111 111 112 123 132 146 167 169

9

5 Leiderschap

181 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7

Ixiderschap in complexe netwerken Opvattingen over leiderschap Leiderschap in het ecologische paradigma De functie van structuur Veranderingsprocessen Structuurdrempels voor leiderschap Leiderschap in de ontwikkeling van de Nederlandse landbouw 5.8 Essentiele leiderschapsruncties?

6 Overheid

6.1 6.2 6.3 6.4 6.5

Het landbouwdepartement in het kennissysteem Opvattingen over de rol van de overheid De overheid in het ecologische paradigma Kennis als instrument van overheidsbeledd De overheid en de responsiviteit van het systeem

7 Ecologisch paradigma 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7

183 184 193 218 224 230 242 265

269 269 275 284 291 303

313 Bakens in het ecologische paradigma Vitaliteit Kennis Leiderschap Structuur Overheid De bijdrage van het ecologische paradigma

Samenvatting Summary Literatuurlljst Lijst met kaders Lijst met afkortingen Curriculum Vitae Colofon

313 316 321 327 334 340 351 355 373 391 397 398 399 400

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Hoofdstuk 1

Inleiding 1.1 Op b e z o e k in F r i e s l a n d

Creatief en verbonden

Waarom heeft kennis in de Nederlandse landbouw zieh zo snel kunnen ontwikkelen? Met deze vraag kwam een landbouwvoorHchtingsspecialist uit California vorig jaar bij mij. Ik nam hem mee naar een aantal agrarische bedrijven en zo kwamen we bij een melkveehouderij in Friesland terecht een bloeiend bedrijf van twee broers in een maatschap, met zo'n 150 melkkoeien. We zagen de koeien tevreden de melkrobot in- en uitschuifelen en lieten ons verteilen dat de tweede robot besteld was. Mijn Amerikaanse collega verbaasde zieh over de hoeveelheid managementgegevens die de broers uit hun Computer konden laten rollen en toen zij een recente vergelijking lieten zien van bedrijfsresultaten van de leden van de studieclub van melkveehouders in de buurt schudde bij zijn hoofd. "Dat zullen Amerikaanse boeren nooh doen: elkaar zo in de keuken laten kijken", zuchtte hij. Even later nam een van de broers me apart en zei: "We hebben laatst eens uitgerekend hoeveel ons bedrijf nu waard is. Als we alles zouden verkopen, inclusief de dure grond, de melkquota en de mestrechten, dan hielden we na het afbetalen van de bank genoeg over om te rentenieren. Dan zouden we meer inkomen overhouden dan nu met de dalende melkprijzen. Maar ja, wij zijn boeren, dus doen we dat niet. Toch is er wel iets vreemds aan de gang in de Nederlandse landbouw."

Het v e r h a a l is v e r a n d e r d

Vaak heb ik aan buitenlanders verhalen mögen verteilen over kennis in de Nederlandse landbouw, sinds ik 16 jaar geleden in dienst trad bij -wat toen heette- het Ministerie van Landbouw & Visserij. Het verhaal was toen anders dan nu. Het verhaal van die eerste jaren ging over mensen die trots waren op hun innovatieve land- en tuinbouw. Mensen die het vanzelfsprekend vonden dat je kennis met elkaar deelde, of het nu over ervaringskennis ging of onderzoeksresulfaten. Voor dat 'open kennissysteem' hadden zij een fijnmazig informatienetwerk opgebouwd waardoor mensen in de sector zieh ondanks de vergaande Specialisatie toch onderling verbonden konden blijven voelen. Mensen die vonden dat zij samen verantwoordelijk waren voor de landbouwsector, of zij nu voor het Ministerie, de landbouworganisaties of voor hun eigen bedrijf werkten. Er waren ook

Inleiding

11

Problemen, maar die zouden zij samen wel oplossen. Voor buitenlanders was her een verhaal om van te dromen. Nu gaat het verhaal over een kennismarkt waar aanbieders met elkaar concurreren en over boeren die vinden dat de overheid hen niet meer begrijpt Over beleidsmakers die op afstand proberen te sturen met regels en subsidiegeld en willen afrekenen op concrete resultaten. Een verhaal over een landbouwsector waarin iets akelig scheef gegroeid lijkt te zijn en die worstelt met de omslag naar een duurzame, concurrerende en veüige bedrijfstak die in harmonie leeft met andere bekngengroepen die aanspraak maken op het platteland. Toch kun je ook nu op het platteland netwerken van mensen vinden die samen creatief zijn geworden in het bedenken van nieuwe oplossingen, die geloven in wat ze aan het doen zijn en kans «den om daar ruimte voor te scheppen, ook al versleet iedereen hen voor gek toen ze er aan begonnen. Ze zijn er nog steeds, die innovatieve netwerken. Ze zijn alleen niet meer zo mooi overzichtelijk en eendrachtig georganiseerd als toen. Het is een gecompliceerd verhaal geworden. C r e a t i e f en verbünden

Ik ben gefascineerd door mensen die een omgeving weten te scheppen waarin zij samen creatief worden en waarin zij zieh met elkaar verbonden voelen. Dat maakte ik voor het eerst mee als schipper in zomerzeilkampen. Hoe was het mogelijk dat zo'n groep onzekere pubers zieh binnen een week zo vrij konden gaan voelen bij elkaar dat zij met de gekste grappen plezier konden hebben en ook konden praten over de diepste dingen die hen bezig hielden? Als mensen zo kunnen zijn met elkaar, waarom doen we dat dan niet vaker? Toen ik later als buitenstaander kennis maakte met de Nederlandse landbouwwereld trof ik daar een voorbeeld van een gemeenschap die creatief was en zieh verbonden voelde, maar nu op grote schaal en geiinstitotionaliseerd. Ik vond mensen in een georganiseerd samenspei waarmee zij tot opmerkelijke prestaties in staat bleken te zijn. Het is toch merkwaardig dat een klein, dichtbevolkt en geüidustrialiseerd land als Nederland zo'n Sterke positie op de wereldmarkt voor landbouwproducten had weten te veroveren? Wat voor bijzonders was daar gebeurd?

Oude l e s s e n in e e n v e r a n d e r d e

We re I d

12

De omstandigheden zijn sinds 1985 sterk veranderd, net als de opvattingen van de betrokken spelers over de manier waarop het spei samen gespeeld moet worden. Begrippen hebben een andere inhoud gekregen. Waar vroeger de wetenschap vaststelde wat betrouwbare kennis was, maken mensen dat nu zelf wel uit Leiderschap werd gezien als het geven van richting: nu zoeken mensen liever hun eigen weg. De overheid is steeds meer gaan

Netwerken

als

levend

weefsel

sturen, maar er lijken weinig mensen te zijn die gestuurd willen worden. Als beleidsambtenaar heb ik deze veranderingen van dichtbij meegemaakt Daamaast heb ik de kans gehad om op diverse plaatsen in het buitenland (Afrika, Azie) te ervaren hoe het samenspei tussen actoren in de landbouw onder volkomen andere omstandigheden kon functioneren. Ook daar vond ik soms netwerken van mensen die, vaak onder moeilijke omstandigheden, er toch in slaagden om samen iets moois op te bouwen. Ik hield er het gevoel aan over dat er basisprincipes moesten zijn voor het ontstaan voor innovatieve netwerken, al zou de toepassing ervan afhankelijk van de omstandigheden kunnen verschillen. Juist nu alles anders Ejkt te zijn geworden zou het waardevol zijn om zulke basisprincipes te kennen. Welke oude lessen zijn er ook nu nog van toepassing, al zullen ze anders ingevuld moeten worden dan toen? Naar die lessen ben ik in deze Studie op zoek gegaan. Daarbij is de Nederlandse landbouw in meer dan een opzicht interessant Hier zien we een voorbeeld van een netwerk waarin het een tijdlang erg goed is gegaan. Het is ook een netwerk dat hard tegen zijn eigen grenzen is aangelopen en met veel vaüen en opstaan aan het zoeken is naar een duurzame toekomst Het gaat bovendien om mensen voor wie er meestal meer is dan alleen geld verdienen, zoals mijn Friese gastheer illustreerde. Er is ook de manier van leven, in het besef bezig te zijn met levende dieren en planten, met de natuurlijke omgeving die goed beheerd moet worden, met de bronnen van ons bestaan. De l e s s e n zijn niet m e e r vrijblijvend

Deze zoektocht naar mechanismen achter creativiteit en verbondenheid is niet alleen ingegeven door wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Er is ook meer dan de wens een bescheiden bijdrage te leveren aan het beleid van mijn voormalige werkgever, het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De grootste opgave waar de mens in dit Stadium van de evolutie voor Staat is om nieuwe vormen van onderlinge afstemming te vinden waarmee hij in harmonie met zijn omgeving kan leven. Röling en Jiggins spreken over de wereld als een menselijk artefact de toekomst van het leven hangt af van de vraag of de mens in Staat zal zijn om zijn leefwijze in overeensternrning te brengen met de eisen die het ecologisch zelfregulerend vermögen van onze planeet stelt Op dit moment gedragen mensen zieh collectief als roofzuchtige en verwoestende wezens, ook al zijn zij 1

Röling, Jiggins (2000) Agents in Cotlabcrativi Mamitment The Loge of Colkctive Actum. In: Buck, L.E., Geisler, C G . et al (eds) Bmhfical Damit/: Balanäsg Intemts tbmug/iAdtpipt CaUaboratwe Mmgmsttt. Boca Raton, CRC Press. 1

Inlelding

13

daar indtvidueel in de meeste gevallen niet op uit. Als ik, terwijl deze zinnen door mijn hoofd gonsden, dan wel eens vanuit mijn vHegtuigraam naar beneden keek, dan bekroop me inderdaad het gevoel dat een buitengewoon agressieve plaag de natuur had aangetast, vrijwel overal op aarde. Waar het hier om gaat is de bereidheid van mensen om zieh voldoende van elkaar aan te trekken en om de Signalen ecologische verstoring serieus te nemen; om zieh te realiseren dat bun lot afhangt van het lot van de ander en daaruit consequenties te trekken voor nun gedrag. Meer begrip van de mechanismen achter onderlinge afstemming is dus niet alleen wetenschappelijk interessant of gunstig voor de coneurrentiekracht van de landbouwsector: het is noodzaak om als menselijke soort te kunnen overleven.

1.2 De lijm is v e r d w e n e n

Versplinterde strueturen

Als er zoiets als leidende prineipes voor innovatieve netwerken zouden bestaan, dan was de vraag daarnaar zeer manifest toen ik in 1995 aan deze Studie begon. De belangentegenstellingen in de landbouw hadden de verhoudingen tussen de landbouworganisaties en de overheid grondig door elkaar geschud. Het Landbouwschap, eens de machtige medebestuurder voor de sector was op sterven na dood en het Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij (LNV) was aan het leren om te sturen op afstand. lets dergelijks kon worden gezegd voor de verhoudingen in de kennisinfrastruetuur. Na de privatisering van de landbouwvoorlichtingsdienst waren het open kennissysteem en het OVO drieluik verleden tijd geworden. 2

In dat jaar was LNV zieh aan het hergroeperen en werd er onder andere een nieuwe 'Directie Wetenschap en Kennisoverdracht (DWK)' gevormd, die de verantwoordelijkheid voor het beleid voor onderzoek, vooriiehting en onderwijs ovemam van vier verschillende directies in de oude struetuur. Deze directie, die op zoek moest naar een nieuwe rol in het kennissysteem, gaf mij als beleidsambtenaar gedurende drie jaar de ruimte om aan dit proefschrift te werken. Ook de landbouwsector zelf was op zoek naar een nieuwe richting. In 1994 en 1995 werd een jaar lang gediscussieerd in een breed opgezet TSIationaal Landbouwdebaf door alle lagen van de landbouwgeledingen heen, maar het resultaat werd door de meeste betrokkenen als onbevredigend ervaren . De lijm die hen 3

Onderzoek, Vooriiehting en Onderwijs vormden samen het "OVO drieluik" van onderling samenhangende diensten voor de ontwikkeling en verspreiding van kermis. zie o.a. Ettema. M , Nooij, A , Dijk, G. van, Ploeg, J.D. van der., Broekhuizen, R. van (1995) De tQshmst: Ben bespreking van de äerde Boerdmj^nquete voor het Nationaal Xumäbomäsbat. 2

3

14

Netwerken

als

levend

weefsel

vroeger bij elkaar hield leek verdwenen en het werd niet duidelijk wat daarvoor in de plaats mocst komen. De pluriforme netwerkmaatschappij

Nu ik dit vijf jaar later schrijf is de vraag niet minder actueel geworden. De acrualiteit beperkt zieh ook niet tot de landbouw. Het proces van 'ontHerarchisering van de samenleving', zoals Van Gunsteren dat noemt, gaat nog steeds door en oude structuren om de samenleving geordend te houden verliezen hun betekenis. Mensen zijn verknoopt geraakt in een ondoorzichtig spinnenweb van netwerkrelaties en wie precies aan welk touwtje trekt is voor niemand meer na te gaan. 4

Een samenleving waar waarden zoals saamhorigheid en consensus lang gekoesterd werden heefit plaats gemaakt voor een bonte verzameling van netwerken met uiteenlopende belangen, beeiden van de werkelijkheid en waarden. De grote opgave in deze tijd is om te leren omgaan met verschillen. Wat valt er dan te leren van de geschiedenis van de Nederlandse landbouw waarin kennis steeds zo'n belangrijke rol gespeeld heefit? Wat is er nodig voordat mensen initiatieven nemen waardoor innovatieve netwerken ontstaan? Netwerken van mensen die zieh er bovendien bewust van zijn dat zij deel uit maken van een pluriforme Wereld waarin ondanks de verschillen toch het lot van iedereen met elkaar verbonden is? De transparantie in de samenleving verändert op een paradoxale manier. Aan de ene kant neemt zij sterk toe: informatie is toegankelijker dan ooit, mede dankzij internet en andere IT ontwikkelingen en veel mensen gedragen zieh als bewuste consumenten. Aan de andere kant neemt de complexiteit ook minstens zo sterk toe waardoor de wereld er niet overzichtelijker op wordt, mensen hun eigen kringen vormen waarin hun beeld van de werkelijkheid steeds bevestigd wordt en afstemming zeker niet gemakkelijker is geworden. Mensen in sturende posities kunnen niet alles inzichtelijk en controleerbaar maken. Er blijft steeds zeker niveau van vertrouwen nodig in de mensen die verantwoording nemen voor zaken waarover anderen geen overzicht hebben. Aan dat vertrouwen worden nu heel andere eisen gesteld dan in de tijd van het gezagsgetrouwe en overzichtelijke middenveld. Er zit spanning tussen het noodzakelijke vertrouwen dat verantwoordelijke mensen de ruimte geeft om te doen wat nodig is en de controlemechanismen die moeten zorgen dat die mensen niet te gemakkelijk in hun valkuilen stappen. Hoeveel ruimte is nuttig voor informele contacten, voor het verzinnen van nieuwe dingen, voor de achterkamertjes die nodig zijn om ercativiteit een kans te geven, voor de informele netwerken waarin verbinding kan ontstaan en enthousiasme om werkelijk iets aan te pakken, om zieh

4

Inleiding

Van Gunsteren, Andeweg (1994) Caüuren van Bestürm. p.56

15

ergens verantwoordelijk voor te voelen? War. is de goede verhouding tussen dit sooit inzet waar ruimte nodig is en de verantwoording die ervoor moet zorgen dar. de buitenwereld er vertrouwen in houdt en bereid is om te blijven afstemmen?

1.3 Kennis, leiderschap en de rol van de overheid

Kennis en creativiteit

Voor wie beter wil begrijpen hoe creativiteit en verbondenheid in netwerken kunnen ontstaan, vormt de Studie naar kennis een goede ingang. De bereidheid tot inzet en afstemming in een netwerk hangt immers nauw samen met de kennis die mensen hebben van hun situatie en van hun onderlinge afhankelijkheid Om dit verband te zien is echter wel een bepaalde opvatting over kennis nodig. Er is in het laatste decennium een levendige belangsteDing ontstaan voor kennis. Er wordt gesproken van de vierde productiefactor die belangrijker zou zijn geworden dan arbeid, kapitaal en grondstoffen. Kennis bepaalt de concurrentiepositie van een bedrijf, van een instituut, van een land. De EZ nota 'Concurreren met Kennis' Steide optimistisch dar, wanneer bedrijven en organisaties meer investeren in kennis, dit vanzelf leidt tot bewustere en meer verantwoordelijke mensen en zo tot een betere en meer gelukkige samenleving. Het tweede kabinet Kok heeft Nederland uitgeroepen tot 'Kennisland' en een substantieel budget uitgetrokken om de kennisinfrastructuur op peil te houden als een van de voomaamste peilers voor de nationale economic Binnen het nationale geheel heeft de landbouwkennisinfrastructuur nog altijd een reputatie hoog te houden. 5

Ook wordt door velen benadrukt dat er meer nodig is dan kennisinstituten zoals universiteiten en onderzoekstations die kennis produceren. Auteurs zoals Nonaka en Takeuchi , Jacobs en Weggeman hebben laten zien dat de kennis die nodig is voor een bedrijf of een bedrijfstak vooral ontstaat in interactie. Dat is overigens al langer de overtuiging van de Wageningse school voor kennissystemen die ook mij heeft gevormd. 6

7

8

9

Als relevante kennis voortkomt uit interactie, dan moet men zieh afvragen hoe men daarvoor ruimte kan scheppen. Hoe kan men günstige omstandigheden creeren voor het ontstaan van nieuwe Tweede Kamer der Staren Generaal (1993). Conmmren met kennis. nota van de minister van EZ. Nonaka, I., Takeuchi, H. (1995). Tie Knowledge Crea&ng Company. New York, Oxford University Press. Jacobs, D. (1996). Het kermisoftensief slim concurreren in de kermiseconomie. Alphen aan de Rijn: Samson. Weggeman, M. (1997). Kennismanagement: inrichring en besturing van kennisintensieve organisaries. Schiedam: Scriptum. »zie o.a. Röling 1988,1998 en Engel 1995,1997 en par. 4.2.4.

5

6

7

8

16

Netwerken

als

levend

weefsel

dynamiek, van nieuwe Clusters van activiteit, van nieuwe vitale netwerken op het platteland? Deze vragen komen we frequent tegen in recente beleidsnota's van zowel LNV als de centrale Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) . 10

11

Bij al deze vragen wordt kennis in verband gebracht met het zoeken naar nieuwe niches in de markt, naar concurrentievoordeel, naar nieuwe oplossingen voor een levensvatbare bedrijfstak en een leefbaar platteland: kortom, met innovatie. Dat is iets waar de Nederlandse landbouwsector goed in was. Kennis en verbinding: c o l l e c t i e f bewustzijn

Kennis heeft ook een andere kant Er is kennis voor nodig om te beseffen dat het lot van mensen met elkaar verbonden is. Mensen kunnen niet ongestraft hun gang gaan zonder er rekening mee te houden dat anderen daarvan misschien de dupe zijn. Mensen kunnen ook niet ongestraft doorgaan met het bevuilen van hun eigen nest Uiteindelijk maken we allemaal deel uit van hetzelfde ecosysteem en met wat we doen beihvloeden we de toekomst van onszelf en van onze kinderen. Ook voor deze kant van kennis is er in de Nederlandse landbouw volop illustratiemateriaal te vinden. De sector is hard tegen zijn ecologische grenzen aangelopen. Hoewel iedereen daarvan doordrongen is geraakt, zijn de beeiden over wat wenselijk en wat haalbaar is uit elkaar gedreven. Een beroep op de wetenschap bleek niet voldoende te zijn om de eenheid te bewaren. Als gevolg van deze verschillen van inzicht zijn de verhoudingen in wat eens liet groene front' was grondig veranderd. De landbouwsector maakt op het platteland niet meer de dienst uit zoals vroeger. Eigenlijk vormen de agrariers nog maar een kleine minderheid, niet alleen in aantal maar ook in het geheel van economische activiteiten in het buitengebied. Zij hebben zieh te schikken tussen vele anderen die op het platteland prettig willen wonen, werken, recreeren of genieten van de natuur. We spreken tegenwoordig van een 'multifunetioneel platteland' waarin mensen met uiteenlopende belangen en inzichten met elkaar moeten leren samen te leven. Om met ecologische grenzen en met belangentegenstellingen in een pluriforme samenleving om te leren gaan is collectief bewustzijn nodig: het besef dat men deel is van een groter geheel, zowel ecologisch als sociaal. Geen van de betrokken zal ontkennen dat dit aspect van kennis van het grootste belang is voor de land-

zie bijv. T K (1995) Nota Dynamiek en vernieuning: beUdsvoormmens op betgebied van Landbotat, Nattmbeheer en Visserg. LNV (1999) Kmcbt en hmaliteit. IletUWbeMdsprogramma 1999-2002. " zie bijv. LTO (1998) De hnahtenbundeUng van agrarische ondememers. Brochure en LTO (1999) In de venmiermg Bgt de versterking. Strategienota. 1 0

Inlelding

17

bouwsector. Over de gevolgen voor de praktijk is men echter veel minder eensgezind dan voorheen. Leiderschap

Als kennis het resultaat is van interactie tussen mensen in netwerken: wie bekommert zieh dan om die interactie? Van wie kunnen we leiding verwachten om te maken dat die mensen zieh verbonden gaan vœlen en creatief worden? Het gebeurt steeds opnieuw. Hoe komt dat? En is dat ook te stimuleren? Is het soms zo dat sommige omstandigheden uitnodigender zijn dan andere voor mensen om leiding te nemen in dit procès? En is er aan die omstandigheden iets te doen? Kennisnetwerken kunnen we bovendien niet beperkt blijven zien als gcïnstitutionaliseerde verbanden tussen kennisspecialisten zoals onderzoekers, opleiders, voorlichters en hun klanten. We moeten veeleer denken aan netwerken van al die mensen die een stukje van het beeld van de werkelijkheid bezitten dat samengevoegd en hergegroepeerd de kennis moet opleveren die op een bepaald moment nodig is. In een netwerkmaatschappij waarover niemand contrôle heeft is het moeilijker om zieh voor te stellen wat leiderschap precies betekent dan in een keurig geordende samenleving waarin iedereen weet wie waarvoor verantwoordelijk is. Toch is dat een belangrijke opgave als we willen weten of er leidende principes zijn voor het ontstaan van innovatieve en collectief bewuste netwerken.

De rol van de overheid

De overheid behoort te waken voor de collectieve belangen in de samenleving . Tot op zekere hoogte kan een overheid gunstige condities scheppen, als we zouden weten welke die condities zijn. De positie van de overheid om dat te doen is echter sinds de période van vlak na de Tweede Wereldoorlog wel een heel andere geworden. Mijn waaraemingen zijn door de positie van waaruit ik mijn Studie voor het gtootste deel heb uitgevoerd vooral gekleurd door het nationale niveau. De toegenomen invloed van intemationaal beleid zoals dat van de EU, van het intemationaal vertakte bedrijfsleven en de decentralisatie van beleidstaken naar lagere niveaus maakt dat een Ministerie zoals LNV slechts één speler is op een groot en onoverzichtelijk speelveld. 12

Dat wil echter niet zeggen dat het niet meer de moeite waard zou zijn om te onderzoeken wat de relatie zou kunnen zijn tussen gunstige condities voor het ontstaan van nieuwe netwerken en de investeringen in kennis door het Ministerie van LNV. Het is bovendien niet uitgesloten dat sommige beleidsinstrumenten van

a

18

O f de overheid dat ook doet is een andere vraag: zie hoofdstuk 6.

Netwerken

als

levend

weefsel

ditzelfde Ministerie het ontstaan van gunstige condities ook flink in de weg kunnen zitten.

1.4 Verschuivende denkbeeiden

Begrippen Schieten tekort

Terwijl ik werkte aan deze Studie werd het me steeds duidelijker dat de begrippen die nodig zijn om antwoorden te vinden op de vragen waarop de Studie antwoorden moest vinden niet voor banden waren. Mensen denken bovendien bij begrippen zoals kennis en leiderschap aan verschillende betekenissen en dat levert nogal eens een lästige spraakverwarring op. Het zou al veel schelen als we die betekenissen wat vaker expliciet zouden maken. Dat is echter niet zo eenvoudig als het misschien lijkt Die betekenissen zijn ingebed in een visie over de manier waarop de Wereld in elkaar zit en zulke visies zijn doorgaans stevig verankerd. Het is niet zo vreemd dat dezelfde begrippen verschillende betekenissen hebben gekregen. Als voorbeeld zal ik in de hoofdstukken 3 en 4 aan de band van de na-oorlogse geschiedenis van de landbouwvoorlichting laten zien hoe het begrip kennis geleidelijk aan een andere inhoud kreeg. Steeds weer veranderden de omstandigheden zo dat men met de gangbare taakopvatting voor de voorlichtingsdienst niet meer kon volstaan en bij elke nieuwe rol werd impliciet een aspect aan het begrip kennis toegevoegd. Soortgelijke verhalen kunnen worden verteld over leiderschap en de rol van de overheid, zoals in de hoofdstukken erna aan de orde zal komen. In dit boek wil ik een poging doen om de betekenissen die men hanteert bespreekbaar te maken en om daar een altematief naast te leggen. Hiermee hoop ik een bijdrage leveren aan het zoeken naar een goede respons op de omstandigheden die nu in de plurale netwerksamenleving zijn ontstaan.

Vier p a r a d i g m a ' s

Ik heb niet de illusie dat ik een sluitende indeling kan geven voor alle opvattingen die over de begrippen kennis, leiderschap en de overheid bestaan. Niemand denkt precies hetzelfde. Toch is het wel de moeite waard om een herkenbare ordening aan te brengen. Daarvoor maak ik onderscheid tussen vier verschillende paradigma's [kader 1] Kuhn omschreef het paradigmabegrip, dat vergelijkbaar is met de rationaliteiten volgens Habermas , de mentale kaarten volgens 13

14

Kuhn, T.S. (1970) The Structure cfScientific Revolutions. Chicago, University of Chicago Press. Habermas, J . (1981a,b) HarJkmgsraüomätäl undgesellscbafiBche'Rxitior.alisiening. Frankfurt am Main, Surkamp Verlag. 1 3 1 4

Inleiding

19

Vier paradigma's instrumenteel

strategisch een arena

een dorp

communicatief

ecologisch

Richtpune

de objectieve waarheid; de beste weg

effectiviteit efficiëntie

overeenstemming over collectieve actie

collectief leerproces in respons op omgeving

De rol van doelen

kennis leidt tot doelen

doelen gekoppeld aan individuele belangen

doelen leiden tot kennis; besef van collectief belang leidt tot sociaal leerproces

doelen ondergeschikt aan gezond levend procès (gezond = structurele koppeling intakt)

De wereld is:

een technische opgave

een levend organisme

kader 1 Senge of de waardensystemen volgens Graves Röling en Maarleveld spreken over narratives: verbalen of metaforen die mensen elkaar steeds opnieuw verteilen over de manier waarop de wereld in elkaar zit Deze verbalen hebben aantrekkingskracht omdat zij onder de gegeven omstandigheden houvast bieden aan mensen om positie te kiezen in hun complexe werkelijkheid. Het zijn denkbeeiden over de werkelijkheid die in zichzelf redelijk sluitend zijn en hun eigen regels kennen om waarheid van onwaarheid, zin van onzin, te onderscheiden. Mensen hebben de neiging om deze diepere structuur van hun mentale landkaart, waarmee zij betekenis geven aan hun ervaringen, steeds opnieuw door selectieve perceptie te bevestigen. Pas als het te vaak niet meer lukt om een bevredigende betekenis te geven aan wat zij waamemen kan de bereidheid ontstaan om een ander paradigma te accepteren. 15

16

17

Velen hebben sinds Kuhn uiteenlopende paradigma's onderscheiden en hoewel sommige paradigmaomschrijvingen dicht in de buurt komen van de indeling die ik in deze Studie hanteer doe ik met mijn interpretatie van zulke omschrijvingen de auteurs altijd tekort Ik geef er daarom de voorkeur aan te beargumenteren waarom ik tot deze indeling kom en welke bronnen me daarbij hebben geühspireerd. De heb gezocht naar een indeling die onderscheidend is voor opvattingen die in diverse perioden in het landbouwbeleid herkenbaar zijn. In deze inleiding volsta ik met

Senge, P.M. (1990) The Fiß Discipline: the art andpractice oftie leaning, organisation. New York, Doubleday. " Beck, D.E., Cowan, C C (1996) SpM Dynamics: Mastering Values, Leadership, and Change. Blackwell Publishers Massachusetts USA. Röling, N.G., Maarleveld, M. (1999) Facing Stratege Narratives: an Argument firlntemctim Bfictioeness. Agriculture and Human Values (IS) pp 295-308. 1 5

17

Netwerken

als

levend

weefsel

een beknopte aanduiding. Ln ktere hoofdstukken volgen illustraties uit de beleidspraktijk. Het i n s t r u m e n t e l e p a r a d i g m a

Volgens het instrumentele paradigma is de wereld een technische opgave. De kunst is om optimale oplossingen te vinden en daarvoor steun te v e r w e r t e n bij hen die deze oplossingen mogelijk moeten maken. Bekngrijke keuzes behoren tot stand te komen op grond van betrouwbare kennis en een weloverwogen afweging van belangen. Wetenschap produceert objectieve kennis over de waarheid en draagt 20 bij aan kennis Over wat het beste is. Hoe betet mensen begrijpen hoe de werkeujkheid functioneert, hoe beter men 00k in zal zien hoe deelbelangen uiteindelijk samenvallen in de beste oplossingen voor iedereen op de lange termijn. 18

Dit paradigma is te herkennen in de blœiperiode van de Nederlandse landbouw , die samenviel met het optimistische modernisme: hoe verder de wetenschap de waarheid zou ontsluieren, hoe meer de mens in staat zou zijn om de natuurlijke hulpbronnen te beheersen en een Wereld zonder honger en armoede te creëren. Verwante denkkaders zijn de instrumentele rationaliteit volgens Habermas en de stroming die in de wetenschapsfilosofie bekend staat als het positivisme. 19

Het s t r a t e g i s c h e p a r a d i g m a

In het strategische paradigma is de wereld een arena waarin het gaat om belangen en om macht De dynamiek in de samenleving komt niet voort uit een Grand Design , maar uit het spei der vrije krachten waarin actoren elkaar uitdagen. Zo ontstaat een taakverdeling waarin iedereen doet wat hij het beste kan. Effectiviteit en efficiëntie zijn in dit paradigma sleutelbegrippen: hoe zorgt men om tegen de laagste kosten het grootste effect te bereiken? De markt van vraag en aanbod is het belangrijkste afstemrningsmecbanisme. Wie iets wil en daar anderen bij nodig heeft, moet zorgen dat zij gaan inzien dat medewerking in hun welbegrepen eigenbelang is. De markt heeft spelregels nodig en de mate waarin men die spelregels respecteert bepaalt voor een belangrijk deel de kwaliteit van de samenleving. 20

Dit paradigma is te herkennen in het economisch libéralisme, dat sinds de ondergang van het communisme als staatsideologie in het voormalige Oostblok in 1989 in de internationale politieke en rrwktverhoudingen domineert In de Nederlandse landbouw drong het pas rond 1995 door tot het sturende netwerk . In tegenstelling tot de collectieve verantwoordelijkheid uit de voorgaande perioden ligt nu de nadruk op ieders eigen verant21

De eerste notie van het instrumentele, het strategische en het communicatieve paradigma ontleende ik aan Röling (1995), die op zijn beurt weer refereerde aan Habermas (1981a en b). » 1956-1975, zie hoofdstuk 3. 20 waamaar men in het instrumentele denken op zoek is zie par. 3.7. 18

21

Inleldlng

21

woordelijkheid, de verschilfende belangen en op controle en verantwoording. Het c o m m u n i c a t i e v e p a r a d i g m a

In het communicatieve paradigma is de Wereld een dorp vol sociale dilemma's met partijen die helaas vaak niet inzien dat zij elkaar nodig hebben en door hun gedrag hun eigen graf graven. Een belangrijke voorwaarde voor het bevorderen van collectief bewustzijn is de erkenning dat niemand de waarheid in pacht heeft. Individuen en netwerken hanteren verschillende beeiden van de werkelijkheid. Als actoren beseffen dat zij elkaar nodig hebben, dan kan een interactieproces ontstaan waarin die beeiden naar elkaar toe groeien.

Doelen als o n d e r s c h e i d e n d

In het instrumentele paradigma volgen doelen uit kennis. Als men een goed inzicht heeft in de situatie en de mogelijkheden, dan weet men ook wat de beste weg is: de doelen vloeien er logisch uit voort. Hoe meer kennis men deelt, hoe gemakkelijker men het eens wordt over doelen waarvoor men gezamenlijk verantwoordelijkheid kan nemen.

crite ri u m

Dit paradigma is vol te houden zolang de gevoelde belangentegenstellingen niet te groot zijn. Het paradigma veronderstelt immers vertrouwen in hen die objectieve kennis voortbrengen op grond waarvan collectieve keuzes kunnen worden gemaakt Het strategische paradigma gaat uit van individuele doelen die onderüng concurrerend en sortis ook verenigbaar zijn. Mensen streven rationeel hun eigen belangen na en interacteren vanuit dat perspectief met anderen. In tijden van manifeste belangentegenstellingen kan men met dit paradigma een stuk beter uit de voeten dan met het instrumentele. De beperking van het strategische paradigma wordt zichtbaar als mensen moeten worden aangesproken op hun collectieve verantwoordelijkheid. In een arena vol dreiging is het hemd nader dan de roL Bovendien is het in dit paradigma moeilijk in te zien waarom mensen zieh zo vaak irrationeel gedragen. Het communicatieve paradigma biedt hier een breder perspectief. Pas als men erkent dat verschillende mensen uiteenlopende visies op de werkelijkheid hanteren en tegelijkertijd een besef doordringt dat partijen elkaar nodig hebben, kan een sociaal leerproces ontstaan waarin vertrouwen groter wordt, mensen elkaar serieus nemen en beeiden van de werkelijkheid naar elkaar toe groeien. Hier zien we dat de positie van doelen in vergelijking met het instrumentele paradigma precies is omgedraaid. Gedeelde doelen komen niet voort uit gedeelde kennis, maar gedeelde kennis kan ontstaan door interactie die op gang komt door een besef van gedeelde doelen. 22

Netwerken

als

levend

weefsel

Er zijn echter ook situaties waarin het communicatieve paradigma tekort schiet. Het is niet altijd mogelijk om door middel van cornmunicatie mensen vanuit verschillende posities zover naar elkaar toe te laten groeien dat overeenstemming over collectieve actie bereikt kan worden. Dan kan het toch nodig zijn om leiding te nemen, zoals ik in de hoofdstukken 4 en 5 zal beargumenteren. Hat e c o l o g i s c h e p a r a d i g m a

Naast de genoemde paradigma's leg ik het perspectief waarin de Wereld wordt gezien als een groot levend organisme, zoals Lovelock dat deed in zijn Gaia théorie. Levensprocessen worden mogelijk gemaakt door interactiepatronen tussen componenten die onderling structureel aan elkaar gekoppeld zijn. Elk levend organisme vormt een identiteit die een binnenweteld van een buitenwereld onderscheidt en reproduceert zichzelf. Levende Organismen kunnen zieh ontwikkelen naar hogere vormen van ordening, met een complexere struetuur die een grotere taakverdeling en diversiteit mogeEjk maakt dankzij meer verfijnde mechanismen voor structurele koppeling tussen de samenstellende componenten . 22

23

«'^

Ik onderzoek in dit boek het denkbeeld dat menselijke netwerken als levend weefsel deel uit maken van die wereld die zichzelf reproduceert en zieh autonoom verder ontwikkelt Menselijke netwerken kunnen gezond zijn, groeien en uitstraling hebben naar andere netwerken. Dan ontwikkelen zij zieh tot levende Systemen die zichzelf reproduceren, synergie opleveren en énergie vrijmaken. Ze kunnen ook ziek zijn: dan is de structurele koppeling tussen de samenstellende componenten gestoord. Soms moeten netwerken uiteenvallen om plaats te maken voor andere, omdat de voortgang van het autonome levensproces op een hoger niveau dat vereist Het verschil met de voorgaande paradigma's is dat ontwikkeling niet wordt opgevat als het resultaat van doelgerichte actie maar als een autonoom procès. Iedereen is er deel van maar niemand kan het geheel overzien, laat staan beheersen. Dit wil echter niet zeggen dat men doelloos met de stroom mee zou drijven. Levensprocessen kunnen zieh slechts verder ontwikkelen wanneer elke component steeds opnieuw de Signalen die h i j ontvangt serieus neemt en daarop zijn eigen authentieke respons bepaalt Röling en Jiggins S c h e r s e n onlangs de eerste contouren van wat zij benoemden als het ecologische paradigma. Kenmerkend voor dit paradigma is volgens hen de nadruk op het collectieve bewustzijn waarin we ons als mensen rekenschap moeten geven van het 24

22 Lovelock, J . (1979) Gaia. New York: Oxford University Press Een uitvoeriger bespreking volgt in paragraaf 4.4. Röling, N.G., Jiggins, J (2000) Agents in Collaborative Management. The Lcgic of Collective Action. In: Buck, L.E., Geisler, C.G. et al (eds) Biological Diversity. Balancing Interests through Adaptive Collaborative Management. Boca Raton. CRC Press. 2 3 2 4

Inleidlng

23

feit dat ons handelen invlœd heeft op het mondiale ecologische systeem. Het gaat niet in de eerste plaats om het realiseren van individuele of collectieve doelen, maar om het vinden van de juiste antwoorden op de signalen van ecologische verstoring. Het perspectief dat ik in deze Studie uitwerk past geheel binnen dit kenmerk en ik neem daarom de term 'ecologisch paradigma' over. Naast hun terechte verwijzing naar onze collectieve verantwoordelijkheid vind ik het aan de andere kant ook een aantrekkelijke gedachte dat de samenleving naar een steeds hogere ordening toe zou kunnen groeien met meer mogelijkheden voor ieder om zijn of haar eigen kwaliteiten te ontwikkelen en in te zetten voor het grotere geheel, als men zou kunnen voorkomen dat te grote schommelingen essentiële mechanismen voor structurele koppeling verstoren. Extreme voorbeelden van ecosystemen waarin dat het geval is zijn het tropisch regenwoud of het koraalrif. Wie daar wel eens heeft gelopen of rondgezwommen kan niet anders dan, net als ikzelf, diep onder de indruk zijn gekomen van de veelvormigheid en schoonheid die daarvan het resultaat is. Men kan problemen niet oplossen met het denken dat die Problemen heeft veroorzaakt Deze uitspraak van Einstein is naar mijn mening ook nu van toepassing. Röling en Maarleveld Stelen dat er in deze tijd nieuwe narratives, nieuwe verhalen en metaforen, nodig zijn om mensen tot collectief bewustzijn aan te Spören. Ik wil in dit boek een bijdrage leveren aan zo'n nieuwe metafoor als leidraad voor het denken over kennis, leiderschap en de overheid, met het oog op het stimuleren van innovatieve en collectief bewuste netwerken. 25

26

Ik pretendeer niet een geheel nieuwe théorie te hebben ontwikkeld en het zal ook zeker niet de katste stap zijn op de weg naar een gezonde Wereld. Ik heb gepuzzeld met stukken die afzonderlijk al wel beschreven zijn. In de praktijk van management en beleid zijn deze opvattingen echter nog lang geen gemeengoed. Ik probeer een brug te slaan door de tussengelegen stappen bespteekbaar te maken. Dat lijkt me in deze tijd van spraakverwarring een zinvolle bijdrage.

1.5

De structuur van dit boek

Het tweede hoofdstuk omvat de vraagstelling waarmee deze Studie begon en een verantwoording voor de wijze waarop het onderzoek is aangepakt Een moeilijkheid is dat elk paradigma Geciteerd in NRLO jaarverslag 1998. Funtöwicz en Ravetz (1990) trekken deze condusie door naar de wetenschapsbeoefenaren. Van de wetenschappen die het ptobleem mede veroorzaakt hebben kan men niet verwachten dat ze het ook oplossen" (aangehaald door Röling, 1995). Röling, N.G., Maarleveld, M. (1999) FaàngStratçgicNarratàes: an ArgumentforInteractive Bffeetipsness. Agriculture and Human Vahles (IS) pp 295-308. 2 5

2 6

Netwerken

als

levend

weefsel

zijn eigen regels kent Een paradigma heeft een eigen domein waarbinnen het geldig is. Treedt men daarbuiten, dan is bet een extra opgave om de regels af te leiden waaraan onderzoek in een nieuw paradigma moet voldoen. Landbouwvoorlichting

In het derde hoofdstuk wordt de geschiedenis verteld van de Nederlandse landbouw sinds de Tweede Wereldoorlog. Het is slechts éen van de vele manieren waarop dit verhaal verteld kan worden, maar ik hoop dat de mensen die erbij betrokken zijn geweest deze beschrijving zullen herkennen. Ik leg daarbij de nadruk op de roi van de landbouwvoorUchting die steeds op het snijvlak van kennis en overheidsbeleid heeft gefunctioneerd. Als de lezer deze beschrijving in voldoende mate accepteert, dan is hiermee een gemeenschappelijke basis gelegd voor het verhaal dat daama volgt Daarin wil ik laten zien tot welke verschillende conclusies men kan komen over dezelfde geschiedenis wanneer men een ander paradigma hanteert.

Kennis, l e i d e r s c h a p en de

In de hoofdstukken vier, vijf en zes behandel ik achtereenvolgens opvattingen over kennis, leiderschap en de roi van de overheid. In elk van deze hoofdstukken beschrijf ik welke opvattingen het gevolg zijn van éen van de drie genoemde paradigma's. Vervolgens leid ik uit het ecologische paradigma af tot welke altematieve opvatting men zou kunnen komen. Daama ga ik terug naar de beschrijving van de geschiedenis om te onderzoeken of deze opvatting een ander inzicht oplevert in de loop van de gebeurtenissen.

roi van de overheid

Vijf principes

Het is niet in de eerste plaats mijn bedoeling om een andere beschrijving van de geschiedenis te geven. Ik was op zoek naar leidende principes die voor de toekomst van waarde zouden kunnen zijn. In het laatste hoofdstuk leid ik daarom af wat het in de praktijk zou betekenen wanneer men het ecologische paradigma zou accepteren. Ik doe dat in de vorm van vijf principes over respectievelijk kennis, leiderschap en de roi van de overheid. Deze principes zelf zijn descriptief: ze geven een beeld van de manier waarop zaken functioneren. Ze hebben waarde wanneer zij gevolgen hebben voor normatieve keckes: als de wereld zo in elkaar zit, dan kan men beter dit doen en dat laten.

1.6 Een eenvoudig verhaal en een moeilSjke opgave De t h é o r i e is e e n v o u d i g

Inleldlng

Hoe langer ik vanuit het ecologische paradigma werk en zie welke werking dit heeft in het begeleiden van mensen in netwerken, hoe meer ik me erover verbaas hoe eenvoudig de théorie erachter eigenlijk is. Ik ben ook zeker niet de eerste die een soortgelijk gedachtegoed naar voren brengt Onder uiteenlopende vlaggen zijn bewegingen van mensen actief die naar nieuwe wegen zoeken 25

op basis van tespect voor elkaar, voor hun ecologische omgeving en het spirituele besef deel te zijn van een Wereld die om ieders inzet vraagt maat die door niemand te beheersen is. Als de théorie zo eenvoudig is, waarom is zij dan niet al lang gemeengoed in opvattingen over management en overheidsbeleid? Het loslaten van de wil tot beheersen

Misschien komt het doordat het accepteren van dit paradigma om een persoonlijke stap vraagt Het vraagt namelijk om het idee los te laten dat je de werkelijkheid naar je hand kunt zetten, zelfs maar voor een stukje. Het opgeven van de wil tot beheersen is misschien wel een van de moeilijkste opgaven waarmee we steeds opnieuw geconfronteerd worden. Maar voor wie die wil opgeeft kan nieuwsgierigheid zich ontwikkelen tot passie en kan spel uitgroeien tot Eefde . 27

Inspiratie

Dit boek gaat over mensen, verbinding en creativiteit Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van het illustratiemateriaal dat de Nederlandse landbouw me heeft verschaft, maar de inzichten die deze Studie heeft opgeleverd zijn, naar ik aanneem, niet alleen van waarde voor die sector. Ik hoop met dit boek iets van de inspiratie over te dragen die ik heb ervaren in kringen van mensen waarmee ik mezelf verbonden voel en waarin ik creatief kon worden.

2 7

26

zfe hoofdstuk 4.

Netwerken

als

levend

weefsel

Hoofdstuk 2

Aanpak 2.1

Vraagstelling

De vraagstelling op grond waarvan ik in 1995 van LNV/DWK de ruirnte kreeg om aan de studie te beginnen luidde aldus:

Het v e r t r e k p u n t

Doel van het onderzoek is hetformukren van een conceptueh basis voor vervullen van leiderschapsfuncties ten aantqen van het bevorderen van ontwikkeling in netwerhen. Venndersteld wordt dot er essentielejunctie die in kennisnetwerken vermld dienen te worden om synergic tussen act bereiken, en dat er een relatie bestaat tussen de context waarin het netw actiefis en de manier waarop leiderschapsfttncties over de actoren verde kunnen %ijn. De centrak vragen voor het onderzoek worden als volgt geformuleerd: • •

De b e l a n g s t e l l i n g van LNV

Welke leiderschapsfuncties in kennisnetwerken tqjn essentieel voor bereiken van synergie? Welke relatie bestaat er tussen de context waarin een netwerk actie en de mogelijkheden voor verdeling van leiderschapsfuncties tussen actoren?

Het management van de nieuw gevormde directie DWK was hierin geiinteresseerd vanuit de gedachte dat de overheid een van de spelers zou zijn tussen wie zulke leiderschapstaken verdeeld zouden moeten worden, en dat de context zodanig was veranderd dat een andere verdeling dan in het verleden voor de hand lag. LNV had lange tijd het beheer gevoerd over de kennisinstellingen . Nu de instellingen waren geprivatiseerd of verzelfstandigd was het een interessante vraag welke specdfieke functies voor de overheid over zouden blijven. Het voorstel voor de studie en de keuze van deze ingang kwamen van mij; het management vond het een inspirerend idee. 1

De v r a a g is nog a c t u e e l

Het gebeurt vaak dat een onderzoek inzichten oplevert waardoor de oorspronkelijke vraagstelling in een ander daglicht komt te staan. In het geval van deze studie is de vraag actueel gebleven, al bleek het antwoord van een andere orde dan ik had verwacht Het centrale thema is niet veranderd: een visie op leiderschap in relatie tot de context waarin men zulk leiderschap kan Met kentrismsteffingen worden de door het Rijk gefinancierde instellingen voor onderzoek, voorHchting en onderwijs bedoeld. 1

Inlelding

27

verwachten, toegepast op netwerken die kennis genereien. Het leek me aanvankelijk logisch om toe te werken naar een soort afstreeplijst van leiderschapsfuncties. Het siecht functioneren van een kennisnetwerk zou dan verklaard kunnen worden uit het ontbreken van één of meer van die functies. Gaandeweg werd duidelijk dat zo'n lijst altijd tekort zou Schieten. Tnzicht in onderliggende paradigma's maakt het mogeKjk om dit inzicht te onderbouwen. Voor de stap die nu nodig is in beleid en management zou zo'n Hjstje de valse hoop geven dat kennisnetwerken beter beheersbaar gemaakt zouden kunnen worden. Toch blijkt het wel mogelijk om houvast te creëren voor wie het functioneren van een kennisnetwerk ter harte gaat Daarvoor is echter een paradigmatische sprong nodig, die in dit boek wordt geëxploreerd.

2.2

Eisen aan resultaat

Elk paradigma stelt zijn eigen eisen

2.2.1 De waarheid en zljn domein Wanneer kunnen we tevreden zijn met het resultaat van dit onderzoek? Is dat: • wanneer er betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden; • wanneer, door het toepassen van geaccepteerde spelregels voor onderzoek, uitkomsten bereikt worden die van waarde zijn voor de opdrachtgever; • wanneer de uitkomsten aannemelijk zijn voor de mensen voor wie het onderzoek wordt uitgevoerd; • of wanneer de resultaten inspirerend zijn voor mensen in de praktijk? In termen van Guba en Lincoln gaat het hier om een positiebepaling in de verschillende aspecten van wetenschappelijke activiteit: • de ontologie: welke uitspraken zijn waar of niet waar; • de epistemologie: hoe kunnen we die werkeüjkheid kennen; • de méthodologie: hoe kunnen we die werkeüjkheid hanteren? 2

Het antwoord is afhankelijk van het paradigma waarin men opereert De geschiedenis leert dat men een paradigma vol kan houden binnen bepaalde condities. Men kon blijven geloven dat de Aarde plat was totdat nauwkeuriger waamemingen van de kosmos mogelijk werden en men rond de Wereld ging reizen. Newton's wetten voor de mechanica gingen op totdat nauwkeuriger onderzoek naar zeer kleine deeltjes door zijn logica heen zakte. Een kind kan in Sinterklaas blijven geloven tot het zijn pak op zolder heeft zien hangen. En dan nog blijft Sinterklaas Guba, E.G., Lincoln, Y.(1989). Fourtb Generation'Evaluation.London: Sage. Samengevat in Dongen, H J . van; Laat, W.A.M. de; Maas, A.J J-A.(1996). Ben hvesHe van vmcbik confBrtbantering en onderbandeäng in een configuratieve integratietbeorie. Delft: Eburon. pp!5-17 2

28

Netwerken

als

levend

weefsel

bestaan, maar wel binnen het domein van de folklore die door de ouders in ere wordt gehouden. Net 20 goed als ik bij mijn timmerwcrk nog heel goed met de wetten van Newton uit de voeten kan, en ik bij het vinden van de kortste route meestal kan volstaan met het beeld van een platte Wereld op mijn landkaart Wie zieh tot de regels die bij een patadigma hören beperkt, kan niet aan dat paradigma ontsnappen. Juist in dit onderzoek raakte ik ervan overtuigd dat zo'n ontsnapping nodig was. Geen enkel paradigma kan alles omvattend zijn. Mensen maken beeiden van de werkelijkheid. Die beeiden zijn abstracties: vereenvoudigde landkaarten om in hun eigen omgeving de weg te kunnen vinden. Er is altijd meer dan wat er op die landkaart Staat Maar waar vindt een onderzoeker nieuwe bakens als hij de bekende wegwijzers achter zieh laat? Er kan ruimte voor een nieuw paradigma ontstaan wanneer het besef doordringt dat het oude paradigma niet meer volstaat voor een nieuwe categoric vraagstukken waarmee men geconfronteerd wordt, of omdat er teveel interne inconsistenties aan het licht komen . Meestal zal het een combinatie van beide zijn, want zokng die nieuwe vraagstukken zieh nog niet mdringend aandienen gaat men niet graag op zoek naar de inconsistenties van het paradigma waaraan men houvast ontieent 3

Ik zal daarom verantwoorden waarom ik aan een aantal typerende onderzoeksbenadetingen niet genoeg meen te hebben. In het bestek van deze Studie kan de rondgang längs onderzoeksbenaderingen niet meer dan exemplarisch zijn. Daarbij gebruik ik het onderscheid in paradigma's zoals ik ze in het eerste hoofdstuk heb uiteengezet Vervolgens motiveer ik welke aanpak ik wel gevolgd heb, en wat mijn ontologische, epistemologische en methodologische positie is.

De e i s van b e t r o u w b a a r h e i d

2.2.2 Elsen in het instrumentale paradigma Het instrumentele paradigma vereist betrouwbare kennis. Betrouwbare uitspraken kan men verkrijgen door uit te gaan van vaststaande feiten en geaeeepteerde redeneringen. Uitspraken die hiervan op een logische manier zijn afgeleid zijn dan 00k betrouwbaar. Een tweede eis die men aan betrouwbare uitspraken kan stellen is reprodueeerbaarheid: wanneer een experiment onder dezelfde omstandigheden wordt herhaald en dezelfde uitkomsten produeeert, dan zijn de veronderstellingen waarop het experiment was gebaseerd betrouwbaar. Kuhn (1970) beschrijft dit proces als een opeenvolging van wetenschappelijke revoluties. Hij ziet het als een opdracht voor de wetenschap om steeds opnieuw zulke revoluties te ontketenen. 3

Aanpak

29

Niet alle onderzoeksvragen lenen zieh voor reprodueeerbare experimenten. Als moeilijk is vast te stellen of iets waar is, dan is het vaak eenvoudiger om harde bewijzen te vinden voor het tegendeel. Zo kwam Popper met de eis van falcifieerbaarheid. Een uitspraak heeft wetenschappelijke waarde wanneer ook het tegendeel verondersteld kan worden. Wanneer tevergeefs al het redelijke in het werk gesteld is om te bewijzen dat het tegendeel juist is, dan wordt de uitspraak betrouwbaar geacht. 4

Sociale processen zijn doorgaans zo gecompliceerd dat zij zieh moeilijk laten vangen in enkelvoudige experimenten of redeneringen. In de klassieke systeembenadering wordt daarom een begrensd deel van die complexe werkelijkheid omschreven als een systeem. Door te bestuderen wat er in gaat en wat er uitkomt kan men proberen de throughput, dat wat er in de block box gebeurt, modelmatig te vangen. In een experimentele opzet kan men, door bepaalde factoren te varieren en de effecten ervan waar te nemen, binnen bepaalde grenzen van betrouwbaarheid uitspraken doen over de relatieve bijdrage van elk van die factoren. Beperkingen

De vraagstelling van deze Studie zou een zeer gecomplieeerde onderzoeksopzet vergen met modellen voor netwerken en leiderschapsfuneties, en met voldoende empirisch statistisch materiaal om er een factoranalyse op los te kunnen laten. Om binnen het haalbare te blijven zou de vraagstelling zo ver moeten worden geredueeerd dat met een redelijke inspanning betrouwbare uitspraken zouden kunnen worden gedaan. Het valt te betwijfelen of de uitspraken die dan geldig zijn voor dat domein ook voldoende betrouwbaar zijn wanneer zij worden geextrapoleerd naar de werkelijkheid van de pluriforme netwerkmaatschappij . 5

Er is nog een reden waarom ik niet voor deze benadering heb gekozen. Zelfs als ik op deze manier redelijk betrouwbare uitspraken zou kunnen doen op grond van empirisch materiaal, dan nog is het maar de vraag of ik daarmee een bijdrage zou leveren aan de praktijk van het beleid of het management Mensen, zeker ook in die kriogen, bepalen hun mening en hun houding bepaald niet alleen aan de hand van wetenschappelijke bewijzen van deze orde . Er is meer voor nodig. 6

Poppet, (CR. (1959). Tie Loge of Scientific Discovery. Hutchinson &Co. De beperkingen van de reduetionisrische wetenschapsbenadering zijn uitvoerig in de wetenschapsfilosofische literaruur beschteven. Zie bijvoorbeeld Funtowicz en Ravetz (1993). Säencefortbe Post NormalAge": in dit artikel stellen de auteurs dat het in de post-modeme njd fundamenteel onvoldoende is om te willen voortbouwen op zekerheden. De opdtacht van wetenschap is juist om met onzekerheden en de waardering van risico's om te leren gaan. zie bijv. TNO-STB (1998). De rolvan milkuktnnü in btshatmrming, waarin de rol van wetenschappelijke kennis wordt bekeken in de beleidstrajecten mest, "VTNEX locatie Leidsche Rijn, de Betuweroute en de uitbreiding van Schiphol, of H. Bekke, NeHssen en De Vries (1994). De Salto Mortale, waarin het doorbreken van een nieuwe periode bij het Ministerie van LNV wordt geanalyseerd. WetenschappeUjk inzicht in mogeüjke oplossingen blijkt zeker niet de enige tactor bij belangrijke beleidsbeslissingen. Ook de Jong (1995) die keek naar de invloed van wetenschappelijke kermis op het verzuringsbeleid bij 1 N V kwam tot dezelfde conclusie. 4

5

6

30

Netwerken

als

levend

weefsel

De e i s van v e r i f i e e r b a a r h e i d

2.2.3 Elsen in h et strategische paradigma De uitkomsten van een wetenschappelijke analyse kunnen ook waardevol zijn voor bepaalde partijen als niet aan de eisen van falcifieerbaarhtid of reproduceerbaarheid kan worden voldaan. Het kan interessant zijn om een krachtenveldanalyse of een actoranalyse uit te voeren waarmee in kaart wordt gebracht welke actoren van invloed zijn op een bepaald maatschappelijk verschijnsel, welke belangen zij erbij hebben, met welke middelen zij hun invloed kunnen laten gelden, en aan welke beperkingen zij gebonden zijn. In het strategische paradigma hoeft men het over de waarheid niet meer eens te worden. Uitspraken die van belang zijn voor de één behoeven dat nog niet voor de ander te zijn. Ook dan is een landkaart van het gebied dat men wil veroveren interessant Een onderzoeker dient wel bepaalde spelregels te respecteren. Bronnen waarvan de onderzoeker zieh bedient moeten exphtiet en verifieerbaar zijn, en de stappen waarlangs bij tot zijn uitspraken komt moeten kunnen worden gecontroleerd. Elke selectie van waamemingen is in principe aanvechtbaar: een volledig beeld is nooit te geven, en onderzoekers kleuren hun pereeptie met wat zij belangrijk vinden. Deze onvermijdelijke subjectiviteit kan hen vergeven worden zolang zij maar expliciet maken vanuit welke belangen en interesses zij hun gegevens hebben verzameld. Dit is de derde spelregel in het strategische paradigma.

Beperkingen

Voor deze Studie zou een onderzoeksopzet kunnen bestaan uit bronnenonderzoek en interviews, waarbij ik op zoek zou gaan naar een typologie van netwerken en leiderschapsfuncties. Aan de hand van uitspraken, besluiten en gevolgen zou ik moeten nagaan wie invloed had op de levensloop van zulke netwerken, welke belangen zij voor ogen hadden, en over welke mogelijkheden zij beschütten om te doen wat zij hebben gedaan. Zouden er kenmerken te vinden zijn die verklaren waarom mensen hun belangen pereipieerden zoals zij dat deden? Van wie moesten zij zieh iets aantrekken en van wie niet ? 7

Het probleem met deze benadering is de veronderstelling dat mensen pas leiding nemen als ze daar een belang in zien (macht, materieel, status; samenwerking als welbegrepen eigen belang). Deze veronderstelling zal zichzelf door de onderzoeksresultaten bevestigen. Het strategische paradigma produeeert antwoorden binnen het domein van rationed calculerend gedrag. Ik wil in deze Studie graag de mogelijkheid open houden dat mensen ook

' Ben voorbeeld van een Studie volgens deze opzet is te vinden in I'rouws, J. (1994). Must en mache Ben poBäek-sociologiscbe Studie naar belangenbebartiging en beleidst'orming intake de mestymblematiek in Nederiand vanetf 1970. Dissertatie I àndbouw Universität Wageningen.

Aanpak

31

nog andere drijfVeren hebben om leiderscbapsfuncües op zieh te nemen. Dat is op zieh nog geen reden om de genoemde spelregels niet te respecteren. Ik heb echter nog een bezwaar. Mijn beschrijving van de geschiedenis van de landboiiwvoorUchting is voor een deel gebaseerd op verifieerbare bronnen die ik ter plaatse zal noemen. Voor een ander deel is zij ingegeven door mijn eigen ervaring, die weliswaar door veel voormalige collega's wordt gedeeld, maar niet als zodanig ergens is beschreven. Het is een ondoenlijke opgave om voor al die inzichten te achterhalen door welke gebeurtenissen of bronnen zij precies zijn gevormd.

De e i s van a a n n e m e l i j k h e i d

2.2.4 Elsen in het communicatieve paradigma Als iedereen zijn eigen werkelijkheid construeert, en mensen pas samen kunnen leren wanneer zij beseffen dat ze elkaar nodig hebben, dan is het niet genoeg om "objectief' vast te stellen hoe de belangenkaart eruit zdet en waar men strategisch op in zou kunnen zetten. In het communicatieve paradigma heeft een onderzoeksinterventie zin als daarmee een sociaal leerproces wordt gefaeükeerd. De resultaten van het onderzoek moeten dan voor de betrokkenen voldoende aannemelijk zijn om als zinvol dement in de eigen werkelijkheid te worden ingepast. Tegenover het "hard System/' denken, waarin men probeert om de objectieve werkelijkheid te vangen in een modelmatige representatie, komt nu het "soft Systems" denken van het constmetivisme te staan. Deze stroming erkent dat iedereen zijn eigen waarheid hanteert, en dat die waarheid gerespecteerd moet worden om een sociaal leerproces mogelijk te maken. 8

Als alles mag zolang het maar aannemelijk is, dan Staat de valkuil voor reificatie en zelfreferentialiteit wijd open. Reificatie treedt op als de onderzoeker de eigen werkelijkheid bevestigt door die waamemingen te presenteren die daarvoor goed van pas komen. Wanneer de aannemelijkhdd sociaal wordt gesanetioneerd spreken we van zelfreferentialiteit in het netwerk. Er zijn methodieken ontwikkeld om het risico daarop kleiner maken, zoals de Grounded Tbeorf. Door systematiek te brengen in het categoriseren van waamemingen wordt de kans groter dat de onderzoeker ook schijnbaar onbelangrijke waamemingen serieus neemt en verrassende nieuwe verbanden gaat zien. RAAKS

Engd werkte in deze geest een methodiek uit voor het onderzoeken van kennisSystemen in de landbouw: de Rapid Appraisal

* Zie voor een bespreking van "hard" en "soft Systems" in navolging van Checkland (1981) par. 4.2.4. Glaser, B.G., Strauss, A X . (1967). Tie Discovery of Grounded Tbeory StrategiesforQualitative Research. New York: De Gruijter. 5

32

Netwerken

als

levend

weefsel

of Agricultural Knowledge Systems (RAAKS) . Hij ontwikkelde "vensters" voor analyse als een soort checklist voor aspecten die van belang zouden kunnen zijn om de dynamiek in een bepaald kennissysteem te begrijpen [kaderlj. Niet alleen onderzoekers maar ook betrokken actoren zelf kunnen längs deze systematiek hun beeld van de situatie aanscherpen en conclusies trekken voor wat zij met deze nieuwe inzichten kunnen doen. 10

In deze benadering gaat men op zoek naar puzzelstukken die op een nieuwe creatieve manier in elkaar gepast kunnen worden. Het geheel wordt dan een nieuw puzzelstuk waarmee anderen weer verder kunnen puzzelen aan de grote puzzel die nooit af zal komen. Daarmee wordt een bijdrage aan het collectieve leerproces geleverd. Het gaat nu om aannemelijkheid, door inzichtelijk te maken hoe de onderzoeker aan zijn puzzelstukken gekomen is, en längs welke stappen hij tot de nieuwe combinatie is gekomen. Een onderzoek naar leiderschapsfuncties had volgens deze lijnen kunnen inhouden dat ik opvatringen over leiderschap in verschillende soorten netwerken registreerde, zocht naar bronnen waarmee ik kon vaststellen wat het effect die opvatringen was geweest, en daarmee betrokkenen opnieuw confronteerde. Worden mijn observaties herkend? Heeft leiderschap de beoogde werking gehad of niet? Welke functies konden daarin worden onderscheiden? Waren sommige daarvan bekngrijker dan andere? Welke samenhang met de context kon worden verondersteld? Welke factoren zijn belangrijk gebleven, en welke zijn in gewicht veranderd? Als het inzicht zou groeien en aannemelijk werd gevonden, met name door het beleidscircuit waarvan ik deel uitmaakte, dan zou ik daarmee een bijdrage geleverd hebben aan het leerproces van de Directie Wetenschap en Kennisoverdracht van het Ministerie van LNV. Beperkingen

Op deze manier en met deze ambitie heb ik het onderzoek daadwerkelijk ingezet Het pakte echter anders uit dan ik verwachtte. Ik moest in de loop van het onderzoek accepteren dat ik niet in de positie was om längs deze weg het leerproces van de directie te faciliteren. Achteraf trek ik de conclusie dat het verschil in onderliggende paradigma's te groot was. Dat verschil werd nog groter door het leerproces dat ik zelf mede door deze Studie doormaakte. Ik verwachtte teveel als ik tegelijkertijd in de formele structuur, waar ik deel van was, voldoende ruimte op de agenda wilde houden om dit leerproces collectief te maken.

Engel, P.G.H. (1995). Facilitating Innovation: An Action-Oriented Approach and Participatory Methodology to Improve Innovative Social Practice in Agriculture. Wageningen: Dissertatie Landbouwvmiversiteit Engel, P.G.H., Salomon, MX. (1997). The Social Organisation ofInnovation: afocus on stakeholder interaction. Amsterdam: KIT. 1 0

Aanpak

33

Vensters uit de niustratief voor participatief onderzoek volgens de communicatieve rationaliteit is de opsomming van "vensters" in de RAAKS methode, die is ontwikkeld om de collectieve beeldvorming in een kennisnetwerk te stiniuleren (Engel 1995; Engel, Salomon 1997). Engel gebruikt het venster als metafoor om aan te geven dat actoren collectief inzicht moeten verwerven in mogelijkheden en barrieres voor hun onderlinge interacrie om samen een innovarief systeem te vormen. Voor dat inzicht moet men verscbillende kanten op Hjken om de omringende werkelijkheid te begrijpen. Hij onderscheidt de volgende terreinen: (mtaling WkUnga) AI Het doel van de diagnose. Wat hopen de imtiatiefhemers te bereiken met deze interventie? Waar zien zij een probleem of onbemitte mogelijkheden? Dit doel hoeft niet meteen door andere betrokken actoren te worden gedeeld.

A3 Opsporen van verschalende missies van actoren. Actoren willen doorgaans niet hetzelfde, en hanteren ook verscbillende beeiden en concepten waarop die missies zijn gebaseerd. De opdracht is om convergenües en divergenties te ontdekken.

B1 Effectenanalyse Tot welke resultaten, zowel gewenste als ongewenste, leidt de huidige situatie? Het gaat bier om een inventarisatte van meningen van actoren. Wat de een als wenselijk effect ziet kan door de ander als ongewenst worden ervaren.

A4 Diagnose van de omgpting. Actoren functioneren niet in een isolement Externe tactoren die van betekenis zijn op de opstelling van de actoren moeten in de diagnose worden betrokken.

B2 Actor analyse. Wat zijn de kenmerken van de belangrijkste actoren die maken dat zijn invloed hebben op het innovatieproces. Wat verklaatt hun relatteve invloed?

AS Verheldering van de ptvbleemsttuatie. Op basis van de eerste diagnose wordt een probleemschets gemaakt, waarmee men zieh een beeld vormt van de invloed van diverse actoren, hun onderlinge coalities, en de oorzaken van het probleem. Hietmee wordt de doelstelling bijgesteld op een manier waarin actoren zieh zo goed mogelijk kunnen herkennen, en bereid zijn om aan het vervolg mee te doen.

BJ Kennisnelwerk analyse. Deze analyse vedegt de aandacht van het niveau van actoren naar dat van het systeem. Welk type kennis is nodig, wie zorgt daar voor, wie maakt er gebruikt van, en welke intermediairen zorgen voor de verbinding?

Wat hier gebeurde is meet dan een incident Er kwam een beperking van het communicatieve paradigma aan het licht, die van belang is voor mijn bevindingen over leiderschap. In de hoofdstukken over kennis en leiderschap werk ik deze beperking verder uit Op dit moment volsta ik met vast te stellen dat men collectief blind kan zijn voor zaken die toch belangrijk zijn, en cornmunicatie alleen vaak niet genoeg is om de ogen te openen. De waarde van kennis zit niet alleen in aannemelijkheid. Ook observaties die schüren kunnen van belang zijn.

De eis van r e s p o n s i v i t e i t

2.2.5 Elsen In het ecologlsche paradigma Welke eisen moet men nu stellen aan een onderzoek in het ecologische paradigma? Met deze vraag begeef ik me op onbekend terrein. De contouren van het ecologische paradigma moeten immers nog scherp worden gesteld, en daar hoop ik met deze

Netwerken

als

levend

weefsel

RAAKS methode (vervolg) B4 Inteffatiematrix. Hoe riinctioneren de verbindingslijnen tussen de actoren? Wie heeft contact met wie, hoe intensief, en waarover? Zijn er clusters te onderscheiden rond bepaalde actoren die daardoor een sleutelpositie innemen? Is het te begrijpen waarom?

B8 Begrip van de socials organisatie van innovatie. Deze stap vormt de samenvatting van de vorige. Waar is convergentie te zien, waar liggen de mogelijkheden, en wat zijn de bdemmeriiigen voor het innovaueproces in het systeem?

Hier wordt doorgaans duidelijk dat verandering niet door een enkele actor kan worden afgedwongen.

C3 Het nemen van verantwoordelijkbeid voor een actieplan In deze laatste stap worden concrete voorstellen geformuleerd waarover met de C1 Kennis management analyse. belangrijkste actoren wordt BS TaakanaPjise. onderhandeld. Als die parrijen De laatste drie stappen hebWelke functionele taakverhun verantwoordelijkheid in ben betrekking op actie. Wat deling bestaat er in het het verbeteren van de kwaliteit kan er gedaan worden om de systeem? Is er sprake van van het netwerk nemen, dan situatie te verbeteren? Er kunoverlap in taken, of zijn er mag men een positief effect nen verschillende strategieen gaten? verwachten op de innovatieve ontworpen worden om het kracht van het systeem. kennismanagement te verbeB6 Analyse van de coördinaüe. teren. Men kan hier denken Wie trekt er aan de touwtjes? aan verbeteringen in het beWelke actoren bepalen de staande netwerk, of aan reconVoor elk van de vensters is agenda, en wie betrekt figuratie van de structuur methodisch gereedschap anderen bij hun projecten? waarin de ondedinge verhouontwikkeld voor het welken in Wie bescbikt er over de middingen grondiger worden teams. Hoe beter het lukt om delen om beslissingen af te opgeschud representanten uit de diverse dwingen? Hier worden leiderbelangengroepen in het team schapsrollen en interacriepaop te nemen, hoe groter de C2 ActorpotentkeL tronen zichtbaar gemaakt. kans is dat de analyse bijdraagt Wat kan elke actor bijdragen? aan een gedeeld inzicht in de Wie heeft er voldoende manB7 Analyse van de communicatie.daat en middelen om veransituatie waarmee ook hun Spreken actoren dezelfde taaP bestuurders te overtuigen zijn dering tewe^ te brengen? Wie Hoe effecüef is hun ondervan hun mogelijke bijdrage heeft er het meeste belang bij linge communicatie? aan een betere afstemming. ^n LNV-jargon: wie is de probleemhebber)? kader 2 Studie aan bij te dragen. Met het resultaat in de band valt daarover meer te zeggen dan vooraf. Als ik het hierbij zou laten, dan zou ik het mezelfte gemakkelijk kunnen maken. Uit de eerste omschrijving van het ecologische paradigma zijn al wel enkele verwachtingen af te leiden. Bovendien heb ik binnen het scala van mögelijkheden een aantal keuzes gemaakt die ik moet verantwoorden. De m e t h o d o l o g i s c h e b e t e k e n i s van r e s p o n s i v i t e i t

Aanpak

Kenmerkend voor het ecologische paradigma is de orientatie op gezonde levende processen, waarin mensen responsief zijn op de eisen van hun ecologische omgeving. Onderzoek is daarom zinvol als het bijdraagt aan het vermögen tot responsiviteit Deze Studie is bedoeld als bijdrage aan het kennisbeleid van LNV. Het resultaat zou daarom bakens moetcn uitzetten voor beleidsmakers om een goede respons te bepalen op signalen van stagnatie in levende netwerken die relevant zijn voor 35

Eisen aan onderzoek in vier paradigma's instrumenteel

strategisch

communicatief

ecologisch

centrale eis

berrouwbaarhdd

verifieerbaarheid

aannemelijkhdd

responsivitdt

belangrijke dementen

feiten; logica; reproduceerbaar; falcifieerbaar.

sociaal leerproces; bronnen explideC afldding navolgbaar; vermijden van zelfreferenüalirdt belangen expliciet

beperkingen

reducüe van werkelijkheid kan te ver gaan, zeker voor het begrijpen van sociale Processen; betrouwbaarheid kan het verliezen van belangenstrijd.

veronderstelling van rationed calculerende actoren bevestigt zichzelf; niet alle ervaring en intoütie is verifieerbaar te maken

intuïtie; zingeving; respect; handelingsgericht

gevoelighdd voor zekerhdd is niet te obstructie wanneer construeren. actoren niet mee werken; sociale sanctionering als dwangbuis

kader 3 kennisontwikkeling op het beleidsterrein van LNV. Dit is een methodologische positie. De epistemologische betekenis De vraag wat als baken erkend zou können worden ligt op het van responsiviteit terrein van de epistemologie. Ik onderschrijf het consttuctivistische uitgangspunt dat mensen hun eigen beeiden van de werkelijkheid creeren. Mensen construeren hun eigen kennis. Dit is een deels rationeel en voor een ander ded mtuitief proces. Responsiviteit begint bij individuele zingeving. Dit impliceert een uitdrukkelijker rol voor mtuitie dan tot nu gebruikelijk is in wetenschappelijke benaderingen. Tegelijkertijd krijgt individuele respons pas werking in een breder netwerk wanneer andere individuen zieh hierdoor zowel rationeel als intuitief aangesproken voden. Waar de juiste verhouding ligt bissen rationele verantwoording en mtuitieve zingeving, en van welke factoren het afhangt of condusies als inspirerend ervaren worden: dit is terrein voor onderzoek, en daaraan hbop ik in deze Studie iets bij te dragen. De o n t o l o g i s c h e b e t e k e n i s van responsiviteit

De ontologische positie is het lastigst om te bepalen. Voor een ded hangt responsiviteit af van de mate waarin een netwerk van actoren in Staat is om individuele inzet zo op elkaar te afstemmen dat de respons voldoende effect heeft . Het sociale leerproces zoals dat centraal Staat in het communicatieve paradigma is hiervoor essentieeL Er is echter altijd meer dan dat wat mensen erkennen als waar en zinvoL Er is wel degelijk een werkelijkheid buiten de menselijke construeten om, ook al kunnen we die 11

In de engelstalige literatuur wordt in dit verband gesproken van tgpncy. De discussie hierover komt in de hoofdstukken 4 en 5 aan de orde. 11

Netwerken

als

levend

weefsel

werkelijkheid nooit geheel kennen. De erkenning dat beeiden altijd tekort Schieten dwingt ons om respect te hebben voor datgene wat we niet kunnen begrijpen, en voor denkbeeiden die niet passen in het gangbare. Voor responsiviteit is het noodzakelijk om open te staan voor signalen, ook als de betekenis ervan nog onduidelijk is. "Zinvol" is niet beperkt tot dat wat na de test met gangbare wetenschappelijke methodieken kan worden bestempeld als waarheid, of tot wat door de politiek als belangrijk wordt aangemerkt. Toch zullen we een weg moeten zoeken in het oneindige labyrint van signalen om zinvoEe uitspraken te kunnen doen. De regels die bij de eerder besproken paradigma's behoren hebben hun betekenis hiervoor zeker niet verloren. We zullen er alleen op moeten letten dat zij wellicht niet toereikend zijn [kader3].

2.3

De keuze voor een aanpak

Mogelijk b e g a a n b a r e wegen

De landkaart voor mogelijk begaanbare wegen is nu voor zover mogelijk ingekleurd. De volgende opdracht is te verantwoorden waarom ik de route gekozen heb waarop ik uiteindelijk ben uitgekomen. Niet elk pad behoefde opnieuw te worden aangelegd. Er zijn voorbeelden van benaderingen die passen binnen de contouren van het ecologische paradigma zoals ik ze nu omschreven heb, ook al werden zij uiteraard nog niet zo benoemd. Eén ervan wil ik hier bespreken, om daama aan te geven waarom ik een andere weg gekozen heb.

De s o c i a a ! c o g n i t i e v e

Termeer maakte voor haar Studie naar het mestbeleid in de varkenshouderij gebruik van een benadering die verwantschap vertoont met de RAAKS methodiek. De sociaal cognitieve configuratietheorie gaat er net als RAAKS van uit dat mensen hun eigen werkelijkheid construeren, en dat zij in netwerken elkaar daarin versterken. Zo zijn op een bepaald tijdstip configuraties van actoren te herkennen waarin beeiden van de werkelijkheid duidelijk meer overeen komen dan tussen hen en andere netwerken. Zij bestudeerde aan de hand van een groot aantal interviews hoe in de récente geschiedenis die configuraties veranderden, en maakte daarmee aannemelijk waardoor het samenspel tussen varkenshouders, Landbouwschap, kennisspecialisten en beleidsmakers vastliep. Zo werd het netwerk inert

confïguratietheorie

12

Dit inzicht zou men kunnen benutten voor "configuratiemanagement" dat verder gaat dan inzicht verschaffen zodat men het samen eens zou kunnen worden over de te volgen stappen. Het gaat om het doorbreken van fixaties die de communicatie tussen configuraties van mensen blokkeren. Het gezond maken van het communicatieproces is belangrijker dan het bereiken van Tenneer, C.JA.M. (1993). Dynamiek en inertie ronàmt mestbeidÀ disseflatie. 's Gtavenhage, VUGA. 1 2

Aanpak

37

doelen. Daarin wijkt de methode af van RAAKS die in de eerste pkats is ontwikkeld om actoren zelf tot het inzicht te laten komen dat zij door het nemen van bepaalde maattegelen meer synergie kunnen bereiken. Configuratiernanagernent heeft de pretentie een instrument te zijn voor een betrokken actor om fixaties op te Spören en te doorbreken, ook al werken actoren daar aanvankelijk niet van harte aan mee. Anderen hebben binnen dit concept strategieen ontwikkeld om conflicten te analyseren en hanteerbaar te maken . 13

Daarmee zou deze benadering tot het onderzoeksgereedschap voor het ecologische paradigma gerekend kunnen worden. Ik maak in mijn Studie op diverse pkatsen dan ook dankbaar gebruik van haar werk en dat van de Rotterdamse school van Van Dongen die de configuratietheorie ontwikkelde. Een a n d e r e weg

Volgens deze lijnen zou een Studie naar leiderschapsfuncties kunnen bestaan uit Interviews waarbij ditmaal niet alleen de verandering in configuraties en hun gevolgen in kaart zouden moeten worden gebracht, maar ook de leiderschapsinterventies die van betekenis voor die veranderingen zijn geweest of juist hebben ontbroken. Dit was een begaanbare weg, al zou het praktisch gesproken waarschijrüijk meer inzet hebben gevraagd dan waarover ik kon bescbikken. Toch heb ik ervoor gekozen om de aandacht te verleggen naar het blootleggen van de onderliggende paradigma's, en het onderzoeken van de theoretische gevolgen van het ecologLsch paradigma voor leiderschapsfuncties in kennisnetwerken. Inzicht in instrumenten voor corifiguratiernanagement heeft tot dusver slechts een beperkte invloed gehad op de beleidspraktijk van LNV, ook al is Termeer na haar onderzoek door dit ministerie ingezet bij de strategische bdeidsvorming. Hetzelfde geldt voor pleidooien voor interactieve bdddsvorming die gebaseerd waren op het communicatieve paradigma , en daarvoor zijn redenen aan te wijzen . 14

15

Wie mensen adviseert om de beproefde routines los te laten waaraan zij zekerheid ontlenen bij de aanzienlijke risico's die zij beroepshalve lopen, doet er goed aan een inspirerend altematief te bieden dat als baken kan dienen bij het zoeken naar een nieuwe koers. Het z i c h t b a a r maken van paradigma's

Voor de presentatie van de resultaten van mijn onderzoek naar leiderschapsfuncties in kennisnetwerken heb ik er voor gekozen om verschülende paradigma's zichtbaar te maken, en om een " Van Dongen, Laat en Maas (1996) " Z i e p a r . 3.6.3 en 3.7.5. «Ziepar. 6.4.6 en 6.4.7.

38

Netwerken

als

levend

weefsel

altematief te construeren dat ruimte biedt voor het zoeken naar een nieuwe catégorie oplossingen voor de vraagstukken die ik in de inleiding heb toegelicht Mijn verhaal is dus in de eerste plaats een redenering, geiülustreerd met beeiden uit de geschiedenis van het Nederlandse landbouwkennissysteem. Ik heb gepuzzeld met bekende puzzelstukken, en presenteer ze op een manier die, naar ik hoop, inspireert tot het uitproberen van nieuwe wegen. Herkenbare puzzelstukken

In de eerste stap beschrijf ik zes verschalende périodes in de naoorlogse geschiedenis van de Nederlandse landbouw. In elk van deze périodes is zichtbaar hoe de veranderende omstandigheden aanleiding waren om opvattingen over kennis en beleid te herzien. De taakstelling van de landbouwvoorEchtingsdienst is hiervoor illustratief. Mijn bedoeling met deze beschrijving is om een gemeenschappelijke basis aan te leggen voor de discussie die later in dit boek volgt Ik volg hiervoor een vast Stränden, en streef naar herkenbaarheid voor de mensen die bij deze geschiedenis betrokken zijn geweest In zoverre volg ik de onderzoeksprincipes van het communicatieve paradigma. In deze opzet ben ik geslaagd als het niet te gemakkelijk is om er een andere selectie van feiten naast te leggen die de conclusies emsrig zouden ondermijnen. Als ik het met de lezer eens kan worden over de puzzelstukken, dan reken ik daama op nieuwsgierigheid naar verschallende manieren waarop de stukken in elkaar gepast kunnen worden.

V e r s c h i l l e n d e b e t e k e n i s s e n en hun g e v o l g e n

Vervolgens beredeneer ik tot welke verschillende opvattingen over kennis, leiderschap en de roi van de overheid men komt op basis van verschillende paradigma's, en construeer ik een altematief op basis van het ecologische paradigma. Daarin beweer ik niet origineel te zijn: voor de meeste constructen is in de wetenschappelijke literatuur bevestiging te vinden, en waar dat het geval is geef ik dat ook aan. Mijn bijdrage is een herkenbare ordening, en inzicht in de verschillende conclusies waar uiteenlopende opvattingen toe kunnen leiden als men deze toepast op de bekende puzzelstukken uit de récente geschiedenis. Tenslotte trek ik de Ejn door naar conclusies voor de toekomst Als men het ecologische paradigma zou accepteren: wat verändert er dan aan de keuzes die men maakt als het gaat om het stirnuleren van kennkontwikkeling, het bevorderen van leiderschap in netwerken, of het Mezen van positie voor de overheid?

2.4 Kennis

Aanpak

Keuzes in de thema's

Voor het verhaal dat ik in dit boek vertel had men waarschijnlijk ook andere ingangen kunnen kiezen. In deze verantwoording voor de aanpak van de Studie licht ik mijn keuzes nader toe, te beginnen bij kennis. 39

Kennis speelt een hoofdtol in mijn fascinarie voor mensen die zieh in een netwerk verbonden voelen en samen creatief worden. Bij elke nieuwe creatie wordt nieuwe kennis gevormd. Voor elke nieuwe creatie is verbinding nodig, omdat zij bestaat uit een verrassende nieuwe combinatie van bekende kenniscomponenten die mensen als puzzelstukken bij elkaar leggen. Mijn ervaringen als beleidsambtenaar en als ontwikkelingswerker brachten me tot de overtaiging dat uit de geschiedenis van het Nederkndse landbouwkennissysteem belangrijke lessen te leren waren: lessen voor het stimuleren van de ontwikkeling van relevante kennis op het niveau van grote gecompliceerde netwerken. Leiderschapsfuncties

Een besef van verbondenheid en creativiteit in een netwerk ontstaat niet vanzelf. Er zijn initiatieven van mensen voor nodig om te doen wat daarvoor onder de gegeven omstandigheden gedaan moet worden. Uit mijn tijd als trainer in communicatieve vaardigheden wist ik dat zulke initiatieven niet alleen afhangen van de persoon die formeel de leiding heeft. Men kan beter van leiderschapsfuncties spreken die op verschillende mattieren over de grœpsleden verdeeld kunnen zijn. In de période 1994-1995 schreef ik als secretaris van een ambtelijke werkgroep een rapport over de veranderende positie van de intermédiaire organisaties in het landbouwkennissysteem waarvoor het ministerie van LNV verantwoordeHjk was . Deze werkgroep , waarin vertegenwoordigers van elk van deze instituties meewerken, kwam tot de conclusie dat een aantal intermédiaire functies in de iriformatie-uitwisseling tussen onderzoek, voorüchting, onderwijs, de praktijk en de overheid hun tijd hadden overleefd, en dat zieh nieuwe functies aandienden die om erkenning vroegen. Dit type functies heb ik, naar analogie met leiderschap in kleine groepen, benoemd als leiderschapsfuncties op het niveau van actoren in mcer of minder gestructureerde netwerkenfinde Engelstalige literatuur spreekt men graag van "f W stmcturef"). Vervolgens heb ik me afgevraagd onder welke omstandigheden men kan verwachten dat bepaalde actoren leiderschapsfuncties op zieh nemen. 16

17

u

De roi van de o v e r h e i d

De overheid beschikt over een aantal instrumenten om die omstandigheden te beïnvloeden. Sommige van die instrumenten behoren specifiek aan de overheid toe. Rond 1995 stond de rolverdeling tussen LNV en andere actoren in de landbouw ter discussie, en het was een interessante vraag welke positie het département in het veranderde kennissysteem zou moeten innemen. Van 1993 tot 1995 werkte ik mee aan een ambtelijk project "Communicatie Bij Belcidsvorrning" waarin gezocht werd

Wielinga, H.E. {red} (1995a). Intermediären in beweging. vim institutionell naarfimOmed denken. Eindrappott van de projectgroep Kennis Transfbrmatie en Transfer. LNV/VZ. Den Haag. oXv. A J Vijverberg 16

17

40

Netwerken

als

levend

weefsel

naar nieuwe wegen om maatschappelijke actoren bij het beleidsvormingsproces van LNV te betrekken. In dat kader schreef ik op basis van een literatuurstudie een werkdocument waarin de overheid vijf verschülende opties voor het kiezen van positie in een beleidsvormingstraject werden voorgehouden . Het werk aan dit document was, samen met het eerder genoemde rapport over intermediairen, de aanleiding voor mijn voorstel aan de nieuw te vormen directie DWK om een Studie uit te voeren naar de veranderende rol van de overheid in het kennissysteem. Dat ik in deze Studie expliciet aandacht zou besteden aan de rol van de overheid lag dus voor de hand. 18

Landbouwvoorlichting

Als ingang kies ik de kndbouwoorhchting in relatie tot het overheidsbeleid van het ministerie van landbouw. Een pragmatisch argument voor deze keuze is dat ik als voornchtingskundige vanaf 1977 de wetenschappehjke discussie en vanaf 1985 de gebeurtenissen op beleidsniveau van nabij heb kunnen volgen . Wellicht kan iemand die nauwer betrokken is geweest bij onderzoek of onderwijs een soortgeHjk verhaal verteilen met onderzoek of onderwijs als vertrekpunt 19

20

Er zijn ook minder pragmatische redenen voor deze keuze. Om innovativiteit en collectief bewustzijn in netwerken te stimuleren kan de overheid inzetten op kennis door te investeren in onderzoek, voorlichting en onderwijs. De overheid kan ook condities beinvloeden door bijvoorbeeld prijs- en structuurbeleid, regelgeving en investeringen in defysiekeinfrastructuur zoals de ruilverkaveling. In de Nederlandse situatie werd landbouwvoorlichting steeds gezien als een instrument van de overheid om keuzes van boeren te beinvloeden. Opvattingen over de rol die de landbouwvoorHchting diende te spelen tussen andere instrumenten van beleid zijn in de loop van de tijd sterk veranderd, sterker dan meningen over de betekenis van andere investeringen in kennis zoals onderzoek en onderwijs. Veranderende opvattingen zijn niet alleen waar te nemen in uitspraken van beleidsmakers en argumenten in beleidsdocumenten, maar met name ook in de talrijke reorganisaties en andere stiuctaurwijzigingen in deze periode. De structuurveranderingen in de landbouwvoorlichting zijn over een längere periode goed gedocumenteerd, en lenen zieh daarom goed voor onderzoek. Wielinga, H £ . (1994). De rol van de overheid: vijf opties voor het kiezen van positie in de voorberedding van beleid. Werkdocument IKC-NBLF nr 50. Wageningen. Zie ook hoofdstuk 6. Als Student aan de LandbouwHogeschool was ik als notulist van 1977-1979 en als studentlid van het vakgroepsbestuur van 1980-1981 betrokken bij de vakgroep Voorlichtingskunde. Als wetenschappelijk medewerker 1981 - 1 9 8 3 werkte ik voor deze vakgroep in Benin. Van 1985-1990 en van 1993-1998 werkte ik voor de elkaar opvolgende beleidsafdelingen van L&V resp. LNV die verantwoordelijk waren voor het overheidsbeleid met betrekking tot de landbouwvoorftchuhg. 18

19

2 0

Aanpak

41

De n a - o o r l o g s e g e s c h i e d e n i s van de landbouw

Het succesvethaal van de Nededandse landbouw, en alles war. daama kwam, laat 2 i c h goed beschriiven vanaf na de Tweede Wereldoorlog. Voor de oorlog had de landbouw in Nederland weinig gerichte aandacht gekregen. Aan het einde van de oorlog was veel infrastructuur vemield en was er tekort aan voedseL In 1945 heeft men een nieuwe statt gemaakt Als we op zoek zijn naar Jessen over het ontstaan van netwerken, dan is 1945 een logische keuze.

2.5

Een pleidooi voor ontvankelijkverklaring

De k e u z e voor p a r a d i g m a ' s

Geen enkele indelingin paradigma's dekt de varieteit aan manieren waarop mensen denken. Mijn keuze voor de indeling in paradigma's is daarom in principe aanvechtbaar. Tot nu toe vind ik het opvallend hoe goed deze denkkaders in de meeste toonaangevende opvattingen over beleid, communicatie en onderzoeksmethodieken te herkennen zijn. Nader onderzoek zou aan het licht kunnen brengen in hoeverre actoren die in dit boek een rol speien het hiermee eens zijn.

Het e c o l o g i s c h e p a r a d i g m a als

Het ecologische paradigma, waarvan ik in deze Studie de contouren nader exploreer, heeft noglangniet dezelfde weerklank in toonaangevende opvattingen in de praktijk als de andere drie paradigma's, hoewel de hoeveelheid literatuur over creativiteit, zingeving en inspiratie in organisaties snel groeit Door in deze Studie inzichtelijk te maken welke gevolgen het zou kunnen hebben voor de praktijk van management en beleid wanneer men de principes van het ecologische paradigma zou aanvaarden, houd ik in feite een pleidooi voor ontvankelijkverklaring voor deze manier van denken. Acceptatie zou een voEe onderzoeksagenda opleveren om de diverse veronderstellingen die aan dit paradigma ten grondslag liggen te verifieren.

alternatief

Hoewel ik meen dat het ecologische paradigma een breder domein bestrijkt dan de andere drie genoemde paradigma's, en daarmee de domeinen omvat waarin die paradigma's hun waarde hebben, zal ook dit paradigma weer onderdeel blijken te zijn van een paradigma dat nog meeromvattend is. Ik heb een sterk vermoeden dat in zo'n meeromvattende paradigma spiritualiteit een belangrijke rol speelt Van Eijk heeft onlangs met zijn voorstel voor een transcendent paradigma een moedige poging gcdaan om spiritualiteit op de wetenschappelijke agenda te plaatsen. De kloof tussen zijn oproep tot meditatie om de sprrituele inspiratie te kunnen ontvangen en de dagelijkse beleidspraktijk is voor veel mensen nogal groot. Ik hoop met dit boek een aantal tussengelegen stappen inzichtelijk te maken. 21

21

42

Van Eijk, T(1998). Förmig Systems Research and Spiritua&y Dissettatie LUW.

Netwerken

als

levend

weefsel

Hoofdstuk 3

Landbouwvoorlichting sinds 1945 3.1 Kennisontwikkeling in de Nederiandse landbouw 1

Kennis als s u c c e s f a c t o r

De Nederiandse landbouw heeft in de na-oorlogse période opmerkelijke prestaties geleverd. Algemeen wordt aangenomen dat het landbouwkennissysteem, of zoals dat lange tijd heette "het OVO drieluik" van onderzoek, voorlichting en onderwijs, hieraan fors heeft bijgedragen. In dit hoofdstuk ga ik na hoe opvattingen over kennis en beleid in de na-oorlogse geschiedenis van de Nederiandse landbouw zijn veranderd.

Zes périodes

Deze geschiedenis beschrijf ik in zes périodes. Elke indeling is betwistbaar en in elke période leven verschillende opvattingen door elkaar. Diverse auteurs hebben indelingen gemaakt die elkaar deels overlappen [kader4]. Ik heb gezocht naar périodes waarin min of meer dominante opvattingen zijn terug te vinden in beleidsmaatregelen en de argumentatie van reorganisaties. Per période geef ik argumenten voor de keuze van het beginjaar; welke aanpak men kiest om de problemen uit de vorige période het hoofd te bieden; tot welke resultaten dat leidü en welke nieuwe dilemma's er vervolgens ontstaan. Daarbij beschrijf ik eerst de gedocumenteerde sttucmurwijzigingen en daarna mijn 2

Delen van dit en het volgende hoofdstuk werden gepubliceerd in Wielinga, H.E. (2000). Rural Extension in Vital Networks: The CbangingRole of Extension in Daté Agriculture. Journal of International Agricultural and Extension Education (Z)l, p23-36. Bekke, A.J.G.M, (1992). De wispelturige bureaucratie. In: Besruurskunde 1992-2. Bekke, R , Nelissen, G. en De Vries, J . (1994). De Salto Mortale van bet Miroiterie van LNV: BekU, organisatie en management op een bmtkvlak. Arphen aan de Rijn: Samson Tjeenk Willink Znurbier, P.J.P. (1984). De besturing en organisatie van de landboumoorhchtingsdienst. Proefechrift Landbouw Hogeschool Wageningen. Termeer, C.J J\.M. (1993). Dynamkk en inertie random mestbeleid. dissertatie. 's Gravenhage, VUGA. 1

2

Na-oologse périodes in de Nederiandse landbouw

A.J.G.M. Bekke (1992)

Verschillende auteurs hebben mdelingen gemaakt van de récente geschiedenis, al dan niet toegespitst op de landbouw.

périodes in een vvlspelturige bureaucratie 1945-1966: wederopbouw

• saamhorigheid • gezagsgetrouwheid • storing door toppen van maatschappelijke zuilen

In dit kader worden enkele markante kenmerken samengevat, evenals mijn keuze.

1966-1980: democratisering

• afbrokkelend middenveld • meer wensen op bord overheid • overheid deskundiger, gaat meer sturen

Curstef. incidenten als mijlpaal

1980-1990: kommervolle tijden

• bezuinigingen, kaasschaaf • geen echte keuzes • middenveld brokkelt verder af 1990- : individualisering

Deze studie 1945-1956: wederopbouw

eindeWOTL • voedselveiligheid voorop • agrarische sector wordt mede verantwoordelijk

• nieuwe, grote vraagstokken • nieuwe storingsalianties nodig

1956-1975: bloeiperiode

Mansholt naar Brüssel • Europees landbouwbeleid • internationale markt voorop • van technische voorlichting naar bedrijfsonlwikkeling

1975-1984: toenemende onzekerheid • omskg in publieke opinie • onzekere markt • bezuinigingen • het front sluit zieh • vlucht naar voren

interpretaties van de onderliggende veranderingen in het denken over beleid en kennis. De ontwikkeling van de landbouwoorkchting maakt zichtbaar hoe de veranderende omstandigheden steeds opnieuw aanleiding waren om opvattingen over kennis in relatie tot beleid te herzien. Pas wanneer men de volgende stap in het denken heeft gezet wordt begrijpelijk waarom men voordien niet meer het effect bereikte waarop men hoopte.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Na-oologse periodes in de Nederlandse landbouw

Zuurbier (1984)

landbouvwoorlichting tot 1980 1886-1890: ontstaan 1890-1913: uitbouw 1913-1930: cBscontinixtteit 1930-1939: groei in crisisjaren

1946-1955: naar moderne opbouw

• -1950: daadktachtig herstel • -1955: verbreding, vetdieping 1956-1975: sttuctuutbeleid

• Europese markt • bloeitijd landbouw • voorlichting als mstrument 1975-1980: toenemende onzekerheden

• onzekere markt • bezuinigingen • maatschappelijke kdtiek op landbouw

Deze studie 1984-1989: uiteenlopende belangen

Melkquota en interimwet • begin restrictief beleid • van stirnuleren groei naar beperken schade • afhemend draagvlak overheid

Termeer(1993)

mestbeleid dynamisch en inert

1970-1975: Geen wolkje aan de lucht

• Waarschuwers staan op • Beleidsnetwerk varkenshouderij gesloten front 1975-1983: Stute voor de storm

• Verhärtung van posities

1984-1987: Donderslag bij zwaarbewolkte hemel

• begin restrictief beleid • configuraUe L&V-VROM • overheid - sector drijven uiteen 1988-1991: Zwaar weer op komst

(vervolg)

H. Bekke et al. (1995)

aanloop naar salto mortale van LNV en daarna 1945-1980: Serene periode

• Landbouw een hechte beleidsgemeenschap

1980-1992: De periode van toenemende crisis

• waarschuwers staan op • beweging onder oppervlakte • daarboven suggestie van eenheid die steeds moeilijker vol te houden is • Val minister Braks, negaüeve publiciteit 1992 - : De lerende en ondernemende periode

• wet bodembescherming • afbrokkelende steun achterban, boerenprotesten

• LNV wordt kerndepartement • omgeving extern aan landbouw serieus genomen • scheiding beleid - uitvoering

1989-1995: onthechting

1995-: markt

Privatisering voorlichting • overheid moet leren sturen op afstand • ontbinding OVO drieluik en ontstaan kennismarkt • collectieve stirring landbouw loopt vast

Paars neo-liberaal beleid • ontWerarchisering samenleving • nieuwe, fluide netwerken • afhemend gewicht landbouw in politiek • beleid: scheiding van verantwoordehjkheden • afrekenen op resultaat • zoeken naar nieuwe rolverhoudingen kader 4

3.2

Een nieuwe s t a r t

Landbouwvoorllchting

De periode van wederopbouw: 1945-1956

3.2.1 Kenmerken van deze periode Het einde van de Tweede Wereldoorlog markeert een duidekjke overgang naar een nieuwe periode in de Nederlandse geschiedenis. Dit geldt zeker ook voor de landbouw. Er was hongersnood geweest en de infrastructuur was vermeid. De behoefte aan een snelle wederopbouw van de landbouwsector was voor iederslnds

1945

45

een duidelijk, in de eerste plaats om de voedselvoorziening veilig te stellen. W e i n i g a a n d a c h t voor landbouw

v 6 6 r W 011

Hier moet aan worden toegevoegd dat voor de oorlog landbouw niet veel politieke prioriteit had gekregen. De landbouw kende alleen van 1935 - 1937 een apart département. De landbouworganisaties waren onderling verdeeld. Er bestand een moeizame relatie tussen de boerenstandsorganisaties en de landarbeidersbonden en tussen de katholieke, protestantse en algemenc organisâmes onderling. De verspreiding van landbouwtechnologie kreeg relatief weinig aandacht De eerste overheidsbijdrage voor kennisoverdracht aan boeren dateert van 1872 toen subsidie werd verleend aan "wandelleraren": landbouwleraren die boeren gingen bezoeken, naar het Duitse voorbeeld van de "Wanderlehrer"''. De RijkslandbouwvoorUchtingsdienst ontwikkelde zieh gaandeweg uit het landbouwonderwijs, maar tot aan de Tweede Wereldoorlog Steide de dienst in omvang niet veel voor. In 1940 telde de formatie aan technische staf 140 personen . 3

Voedselzekerheid

Deze situatie veranderde drastisch na de oorlog toen de urgentie van het nationale berstel de onderlinge tegenstellingen deed vervagen en voedselzekerheid hoge prioriteit kreeg en Mansholt aantrad als rninister van Landbouw in de eerste acht na-oorlogse kabinetten. De voorHchtingsdienst groeide in de période 1946 tot 1951 van 518 naar 1219 personen . Tot de privatisering van de kndbouwvoorEchting in 1989 schommelde de formatie iets boven dit niveau. Ik begin deze Studie daarom met de période na 1945 waarin de landbouwoorhchting volop in de belangstelling kwam te staan is. 4

Verzuild en g e z a g s g e t r o u w

A. Bekke ziet de période 1945 - 1966 als de période van wederopbouw en saamhorigheid, waarin de staring vooral kwam van de tappen van de rnaatschappelijke zuilen. In deze période ontstond een sterk maatschappeHjk middenveld, met een betrekkelijk kleine kring van leidende personen die elkaar goed kenden en vaak verschillende maatschappelijke posities tegelijk bezetten, of gemakkelijk wisselden tussen belangenorganisatie, overheid, politiek of bedrijfsleven. Zij gaven leiding aan een gezagsgetrouwe achterban en in de eerste période na de oorlog was de bereidheid tot inzet en de opofferingsgezmdheid voor het nationale herstel groot Dit gold zeker voor in de landbouw waar niemand terugverlangde naar de jaren voor de oorlog van onderlinge verdeeldheid en opkomend fascisme. 5

3Zuurbierl984p.87. Minifbrrnatie; als adrninistratief en overig personeel wordt meegeteld dan groeit de formatie van 529 naar 1439 personen. Zuurbier 1984.: p.87 A. Bekke 1992 4

5

46

Netwerken als levend

weefsel

Van de Arnerikaanse Marshall hulp (1948 -1953) kwam een relatief fors deel terecht in de Nederlandse landbouw. Hierdoor ontstond een grote bestedingsdruk en kwam veel nieuwe technologie naar Nederland waarmee boeren om moesten leren gaan.

Mansholt

3.2.2 landbouwvoorlichting Landbouwminister Mansholt gaf hoge prioriteit aan voorHchting, met name voor kleine bedrijven. Er werden voorbeeldbedrijven gesticht en het praktijkonderwijs kwam op gang. De overheid stimuleerde actief het ontstaan van vetenigingen voor bedrijfsvoorlichting (MvT 1947) waarvan de voorlichter geen lid mocht zijn om rolconflicten te vermijden, maar waar hij als adviseur wel actief aan deel nam . "De directe vorm van samenwerking tussen boeren en de voorUchtingsdienst had als voordeel dat de laatste minder als ambtenaar werd beschouwd en een centrale plaats kon innemen in de lokale organisaties". In 1955 was ongeveer 20% van de agrarische ondememers lid van zulke verenigingen. In 1953 Steide Mansholt een landelijke voorlichtingsraad in omdat hij het wenselijk vond om met het georganiseerde bedrijfsleven tot verdere samenwerking te komen op het gebied van de landbouwvoorlichting. Deelnemers aan dit overleg waren de boerenstandsorganisaties, de landarbeidersbonden en ook de directeuren van de technische afdelingen van de Directie van de Landbouw. In hetzelfde jaar werd een begin gemaakt met het vormen van Provinciale Raden voor de LandbouwvoorHchting om het werk zo dicht mogelijk bij de praktijk te laten plaats vinden . 6

7

Uitbreiding landbouw voorlichting

CAD t u s s e n voorlichting en onderzoek

Zoals gezegd breidde de landbouwvoorlichtingsdienst in deze période zieh sterk uit De structuur die voor en tijdens de oorlog bestond werd aangepast en verbeterd. De voorlichters, die in deze tijd "rayonassistent" werden genoemd, bedienden een rayon met een aantal bedrijven. Dit aantal was bijvoorbeeld voor de akker- en weidebouw vastgesteld op 350. De assistenten werkten doorgaans van huis uit en stonden onder leiding van de regionale consulent De consulent kreeg in deze période versterking door de aanstelling van specialisten die voor de verbinding tussen de voorlichters en de landelijke consulentschappen moesten zorgen en ingénieurs die assisteerden bij zijn leidinggevende taken. Deze taken bestanden voor een belangrijk deel uit actieve deelname in taHjke organisaties voor de landbouwsector. De consulent was tevens directeur van de regionale proeftuinen. Aanvankelijk was hij daamaast ook directeur van de Rijkslandbouwwinterschool, maar van deze taak werd hij ontlast. Voor de verbinding tussen de voorHchting en het onderzoek bestanden al de Consulentschappen in Algemene Dienst, die in 'Zuurbier 1984. p.50 'Leeuwen, G. van (1996). Veljmâe&jke'&MdvooràeBedrffîsontmkktBngindeLandboiai 19681996. bundel samengesteld te gelegenheid van het opheffen van de Raad. Den Haag: LNV.

Landbouwvoorlichting

slnds

1945

47

deze periode in getal en formatie werden uitgebreid. De CAD's werden gehuisvest bij de onderzoeksstations, adviseerden over de programmering van het praktijkgerichte onderzoek en onderhielden nauw contact met de regionale specialisten. Men sprak over de tweedeHjns voorHchting, in tegenstelling tot de eerstelijns voorlichting aan boeren en tuinders [kader 5], De leiding van de consulentschappen was in handen van de takdirecties van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening [kader 6], te weten de Directie Akker- en Weidebouw, de directie van de Tuinbouw, de Directie voor Veeteeltaangelegenheden en de Directie van het Zuivelwezen. Het 1° en 2° lijns voorlichting zwaartepunt kwam echter in de Typisch voor de landbouw is het onderscheid in eersteHjns en provincies te Hggen, waar vanaf tweedelijns voorHchting. 1949 de provinciale colleges Eerstelijns voorlichting is de voorHchting aan boeren en van consulenten functioneertuinders. den. Deze coHeges ontwikkelden gezag tegenover andere Tweedelijns voorlichting is het geheel aan ondersteundende autoriteiten en de voorzitters activiteiten voor de l Hjn met betrekking tot de: van deze colleges hadden • relatie voorHchting - onderzoek gestructureerd overleg met de voor technische aspecten; top van het Ministerie . • relatie voorHchting - landbouworganisaties en lokaal bestuur voor de poHtiek / bestuurHjke aspecten. kader 5

P r o v i n c i a l e c o l l e g e s van consulenten

8

e

9

Takken en vakken In het landbouwjargon wordt onderscheid gemaakt tussen takken en vakken. Een tak is een gespeciaHseerde vorm van landbouwproductie, zoals tuinbouw, akkerbouw, veehouderij. Binnen de veehouderij kent men takken als melkveehouderij, intensieve veehouderij (varkens en pluimvee) en de "kleine takken": eenden, ganzen en nertsen. Een vak is een aandachtsgebied dat voor verschillende takken relevant is, zoals mechanisatie of bodemkunde en bemesting. kader 6 Het s t i m u l e r e n van l o k a l e organisatie

Zo had de voorHchting niet alleen een belangrijke rol in het ontwikkelen en verspreiden van technologie, maar ook in het op gang helpen van lokale organisaties. In dit kader moeten ook de inspanningen genoemd worden in het kader van de taMjke streekverbeteringsprojecten en landinrichtingsprojecten waarin de

De takdirecties waten verantwoordelijk voot een bedrijfstak en kwamen voott uit de eerder genoemde technische ditecties van de directie landbouw die inmiddels was opgewaardeerd tot directoraat generaal. Zie ook kader 5. 'Zuurbiet 1984,p50-51 8

Netwerken als levend

weefsel

voorlichters van de overheid een spilfunctie vervulden. Veel beslissingen waren zander msternming van de direct betrokkenen onmogelijk, zoals de uitruil van stukken grond in de ruilverkavelingen en de ingrijpende veranderingen die nodig waren om investeringen in bijvoorbeeld nieuwe ontsluitingswegen en drainagesystemen mogelijk en rendabel te maken. Zulke projecten konden mislukken wanneer enkele betrokken ondememers dwars bleven liggen. Er is daarom in deze periode veel gernvesteerd in het vermögen van agrarische gemeenschappen om nieuwe informatie te verwerken en op basis daarvan tot breed geaccepteerde besUssingen te komen.

G u n s t i g e c o n d i t i e s voor productieverhoging

Invloed van a g r a r i s c h bedrijfsleven

3.2.3 Beleid Het overheidsbeleid gaf in deze periode voorrang aan het scheppen van omstandigheden waarin zoveel mogekjk boeren en tuinders hun productie snel konden opvoeren. Er werd veel gernvesteerd in kndinrichtingsprojecten, er kwam een prijsregime met garantieprijzen voor de belangrijkste landbouwproducten en er werden subsidies op investeringen gegeven. Bij de invulling van al deze stractaurmaatregelen werd het georganiseerde agrarische bedrijfsleven nauw betrokken. Wat voor de oorlog niet lukte bleek nu wel te kunnen: er kwam een overkoepelend orgaan waarin de drie op levensbeschouwelijke grondslag georganiseerde boerenstandsorganisaties en de landarbeidersbonden vertegenwoordigd waren: de Stichting voor de Landbouw die de komst van het Landbouwschap voorbereidde. Deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie kreeg vergaande bevoegdheden zoals het verplichte lidmaatschap van alle boeren en tuinders en het opleggen van heffingen. Zo ontstond een symbiotische relatie tussen ministerie en georganiseerd landbouwbedrijfsleven. Van het Landbouwschap werd verwacht dat het de moed had om mee te regeren . Hier werd Nederlandse poldermodel geboren. 10

Frouws analyseert dat de basis voor de later zo mächtige landbouwlobby in deze periode werd gelegd. Mansholt bood de landbouworganisati.es een grote mate van zelfbeschikking op voorwaarde dat zij met een mond zouden spreken. De druk op consensus was daardoor hoog en de landbouworganisati.es hadden zo een belangrijk argument om van de achterban discipline te eisen. 11

Beleid werd aldus gezien als het scheppen van condities voor groei, waarbij de belanghebbenden liefst zelf het voortouw Citaat van IandTxarwrninister Braks in een interview in weekblad Boerderij, 1990. Aangehaald door Frouws 1996 p59. Frouws, J . (1994). Mest en macht. Een poknek-soriologische Studie naar bekngenbehartiging en beldd^rarrning inzake de mestproblematiek in Nederland vanaf 1970. Dissertatie Landbouw Universiteit Wageningen. 10

11

Landbouwvoorllchting

sinds 1945

49

moesten nemen. Het beschikbaar maken van kennis was een belangrijke conditie en de overiegstructuren voor kennisontwikkeling en beleidsontwikkeling werden nauw met elkaar verweven.

Rationalisatie

3.2.4 Kennis Rationalisatie was het motto. Boeren en tuinders moesten leren omgaan met moderne technologie. Voorlichters werden geschoold in moderne landbouwmethoden en assisteerden agrarische ondememers op vaktechnisch gebied. Naast vakkennis werd aandacht besteed aan de sociale vaardigheden van de voorlichters die zieh meer dan vrocger gingen richten op mdividuele voorhehting: zij konden hun werk niet doen zonder eerst het vertrouwen van de boeren te winnen. Zuurbier citeert uit een artikel in het maandblad voor de landbouwvoorlichting over de omgang met kleinere boeren: "Hij leest minder, overdenkt dingen minder en heeft meestal een vrij lange arbeidsdag zodat er van bezoek aan vergaderingen weinig terecht komt Zulkc mensen zijn een zeer dankbaar object voor de assistent; het vertrouwen wordt spoedig gewonnen." 12

Toch hadden de voorlichters in de praktijk meer contact met vooruitstrevende boeren . Men ging er van uit dat vemieuwingen zieh vooral verspreidden via de voorlopers en het was dan ook een belangrijke taak voor voorlichters om de goede resultaten van zulke boeren over te brengen aan anderen. 13

Verweving praktijk en onderzoek

Vijverberg laat zien hoe in deze periode sprake was van een sterke verweving van de ondernemerspraktijk, het onderzoek dat zieh voor een belangrijk deel richtte op de verwetenschappekjking van die praktijk , het landbouwonderwijs inclusief het cursusonderwijs en de voorEchting die een spüfunetie had in het kennisnetwerk . Hij illustreert hoe snelle bedrijfsontwikkeling werd bevorderd door persoonlijke contacten hissen onderzoekers en voorlichters die veel bedrijven bezochten . Ook wijst hij op het belang van wat hij noemt horizontale kennisoverdrachfc het vakmanschap dat overging van vader op zoon. Iemand die niet op een agrarisch bedrijf was opgegroeid zou het vak nooit goed leren, zo meenden de tuinders. Deze mening werd waarschijnlijk breder gedragen: ook voorlichters werden vrijwel uitsluitend 14

15

16

17

Zuurbier 1984, p.53: citaat van De Jong 1952. Ban, A.W. van den, (1970). Interpersonal Communieatian ondtbe diffusion oflfmopattons": In: Sodologica RuraKs, Vol X(3). ppl99-219 Vijverberg vervulde in de periode 1962 - 1 9 9 3 fimeties in het kermissysteem in de tuinbouw zoals onderzoeker, takingenieur, regionaal consulent voor de voorlichting, adjuet directeur van een proefstation en provinciaal consulent voor de landbouw. Hij bundelde zijn ervaring in een dissertarie: Vijverberg, A J . (1996). Glastumbousi in onfwikkeSng: bescbouwngen over de sector e de bemvloeding man door de wetensebtty. Dissertatie Landbouwuniversiteit Wageningen. Delft: Ebubron. Deze term gebruikt Hj in navo%ing van zijn promotor, J X ) . van der Hoeg (1987). " Vijverberg 1996 p l l 6 e.V. " Vijverberg 1996 pl24-126 1 2

1 3

14

15

50

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

gerecruteerd uit boeren- ea tuiaderskinderen die niet zelf het ouderlijk bedrijf konden overnemen en eigenlijk gold dit ook voor de veel landbouwwetenschappers en leraren. De actoren in het kennisnetwerk hadden niet alleen beroepsmatig frequent contact, maar zagen elkaar ook op de verjaardagen thuis. 18

Het

instructie

a s p e c t van

kennis

Kennis was van waarde als deze gevalideerd was. Hierbij is het van belang om vast te stellen dat ervaringskennis een belangrijke plaats innam zodra die kennis gevalideerd kon worden door de wetenschap. Modeme technieken werden deels geimporteerd en deels ontwikkeld door de wetenschap, in nauw contact met de praktijk van het agrarisch bedrijf. Dit samen leverde inzichten op in de beste manier van produceren en dat was waar de voorlichter mee op pad ging. Ik noem dit het instructie aspect van. kennis. Het is de kennis die wordt ontwikkeld langs de weg van analyse en instructie . 19

De praktijk van de boer stond voorop. Onderzoek moest dienend zijn voor die praktijk. Deze opvatting werd geifllustreerd door termen als eerste- en tweede lijns voorUchting [kaderS]. Tekenend voor het verschil met latere opvattingen, zeker buiten de landbouw, is het verschil in terminologie van het Departement van Economische Zaken. Toen daar in de jaren 80 belangstelling ontstond voor de verbmdingsfunctie tussen onderzoek en praktijk hanteerde men de begrippen net andersom: eerstelijns voorlichting vertaalde onderzoeksresultaten naar de praktijk en tweedelijns voorlichting adviseerde gebruikers . 20

Het

sociale aspect

Sterk

sturend

van kennis

netwerk

Hoewel het begrip kennis in detijdvan wederopbouw gereserveerd werd voor wetenschappelijk gevalideerde know-how en het begrip draagvlak nog niet was uitgevonden besefte men dat zonder acceptatie in de lokale gemeenschap vemieuwingen weinig kans van slagen hadden. Naast het instructie aspect van kennis werd daarom impliciet veel aandacht geschonken aan wat ik zou willen aanduiden met het sociale aspect van kennis. Dit is de kennis die actoren in een gemeenschap met elkaar delen over een bepaald onderwerp, op grond waarvan het mogelijk is om tot breed gedragen besluiten te komen. 3.2.5 Resultaten en dilemma's De kndbouw ontwikkelde zich in een hoog tempo. De voedselvoorziening vormde al binnen enkele jaren geen directe bedreiging meer. De modernisering van technologie vond in hoog tempo plaats en de sector organiseerde zich. De invloed van de Uit onderzoek van Van den Ban blijkt dat in 1948 ongeveer 12% van de studenten aan de Landbouw Hogeschool in Wageningen van boeren afkomst is. Dit percentage steeg tot 3 5 % in 1965. Ban, A.W. van den, (1965). De ontwikkeBng van de LandbomvhogescbooL Wageningen: AUnanak Unitas 1965. " Van Gunsteren (1994) onderscheidt 'analyse en instructie' van VariaBe en selectie' als twee principieel vetsdruTende manieren voor het zoeken naar kennis. Huster E.D, beleidsverantwoordelijke voor de Innovatiecentra E Z , pers. med. 1995. 1 8

2 0

Landbouwvoorllchtlng

sinds

1945

51

boerenstandsorganisaties op het landbouw beleid nam snel toe en verwerking en handel van agrarische producten was voor een groot deel in handen van coöperaties van boeren . Er ontstond een daadkrachtig sturend netwerk van boerenleiders, politLci, ambtenaren en agrarisch bedrijfsleven. 21

V e r z a d i g d e markt

De Nederkndse markt voor landbouwproducten raakte vanaf het begin van de jaren 50 steeds meer verzadigd waardoor de prijzen en daarmee de inkomens van boeren onder druk kwamen te staan. De inkomensontwikkeEng bleef achter bij die in andere sectoren van de Nederlandse economic Er iets moest gebeuren om de relatief dure investeringen in de structuurverbetering van de landbouw rendabel en het beleid van prijsgaranties betaalbaar te houden.

3.3

De i n t e r n a t i o n a l e markt

De bloeiperiode: 1956-1975

3.3.1 Kenmerken van deze periode De nieuwe kansen voor de Nederlandse landbouw lagen op de internationale markt Door de welvaartsstijging in West Europa groeide de markt voor agrarische producten en met name in West Duitsland ontstonden expansiemogelijkheden voor Nederland doordat de aanvoer uit Oost Duitsland wegviel als gevolg van de koude oorlog. Een aantal Europese landen koos voor meer samenwerking op het gebied van strategisch belangrijke productie waaronder landbouw. Het jaar 1956 is markant omdat Mansholt toen naar Brüssel vertrok als de eerste landbouwcornmissaris van de E E G en daar de weg vrij maakte voor internattonalisering van de landbouw. Hij zou als lid en later ook als voorzitter van de Europese Commissie tot 1973 een prominente rol vervuflen in de ontwikkeling van de Europese samenwerking. Hij drukte een zwaar Stempel op het Europese landbouwbeleid, met name met het naar hem genoemde plan (1962) dat de landbouwprijzen in Europa harmoniseerde zodat er een grote stabiele interne markt ontstond met tariefmuren als bescherrning tegen de wereldmarkt. Het prijsgarantiebeleid werd vervangen door een combinatie van markt, prijs- en structuurbeleid, aangevuld met een uitgebreid stimuleringspakket Modernisering op basis van speciaüsatie, schaaivergroting en sanering van niet levensvatbare bedrijven werd tot Europees beleid verheven. Investeringen in onderzoek en verspreiding van kennis werden gezien als aanjagers voor het moderniseringsproces . In de Nederlandse landbouw brak een bloeitijd aan waarin de sector zieh een stevige positie op de wereldmarkt verwierf. 22

al verschilde dit per sectonde zuivelsector was voor het overgrote deel coöperatief georganiseerd, evenals de Vellingen voor de tuinbouw. Van der Ploeg (1999) omschrijft dit als het grote modernisetingsproject van de landbouw. 21

2 2

52

Netwerken als levend

weefsel

Het g e l o o f in de vooruitgang

Van techniek n a a r bedrijfsontwikkeling

Kenmerkend voor deze periode was dat het succes van de technische vooruitgang de mensen grenzeloos optimistisch maakte. De wetenschap stond voor niets. I^ndbouwontwikkeling was een kwestie van het loslaten van oude tradities die gericht waren op Stabilität en het leren aanvaarden van voortdurende vemieuwing als manier van leven. De Wageningse socioloog Hofstee (1963) zag dit als de overgang van het traditionele naar het moderne cultuurpatroon. 3.3.2 Landbouwvoorllehtlng De structuur van de landbouwvoorhchting onderging in deze periode een aantal veranderingen die kenmerkend waren voor de veranderende opvattingen over kennis en beleid. Ten eerste ontstond er naast aandacht voor de technische mogelijkheden voor productieverhoging ook belangstelling voor economisch rendement De kostprijs moest omlaag. Deze aandacht werd al zichtbaar vanaf het begin van de jaren vijftig toen de LEI boekhouding op 300 voorbeeldbedrijven werd ingevoerd en later ook navolging vond bij andere bedrijven. In de jaren 60 ging men steeds vaker spreken van bedrijfsontwikkeling. De Landelijke en Provinciale Raden voor de Voorlichting werden omgedoopt tot Raden voor de Bedrijfsontwikkeling (1964). De Hoofddirectie LandbouwvoorHchting ging Directie Bechijfsontwikkeling heten (1968-1972). De naam van het vakblad voor landbouwvoorlichters dat werd uitgegeven door het Ministerie van L&V veranderde in 1968 van "Maandblad voorde Landboum>oorlkbtingsdienst"m "Bedrijfsontwikkeßng (BO)". Een hoofdtaak van de proefstations werd het testen van het rendement van venueuwingen op bedrijfsschaal en de consulentschappen kregen versterking van bedrijfstakdeskundigen (BTD's) met bedrijfseconomie als aandachtsveld. 23

Specialisatie

De tweede verandering was dat de landbouwvoorlichting mee moest specialiseren. De bemoeienis met pkttekndsontwikkeling werd geleidelijk aan overgedragen aan de boerenstandsorganisaties die hun eigen voorlichting organiseerden. Deze voorlichtingsdiensten, die de Sociaal Economische Voorlichting zou gaan heten , ontvingen subsidie van de overheid, mede omdat zij een taak kregen in het ontwikkelings- en saneringsbeleid. De rijkskndbouwvoorhchtingsdienst richtte zieh op de blijvers, terwijl de SEV een belangrijke taak kreeg in het begeleiden van de wijkers. Ruilverkavelingen vormden een belangrijk element van de streekverbetering. De ruilverkaveling maakte plaats voor landinrichting: een ingrijpender vorm van herinrichting van gebieden waarin optimale landbouwkundige omstandigheden werden geschapen . 24

25

Landbouw Fxonomisdi Instituut Deze vexjrUchuogsdiensten ztjn in 1998 samengegaan in vijf regionale "LTO advies" organisaties. Schijen, J.M.(1961). Agrarische marüchüng. Den Haag: Staatsdrukkedj. pp 467-480.

2 3 2 4

2 5

Landbouwvoorllehtlng

sinds

194S

53

Met ervaring uit de stteekverbeteting werd de landbouwvoorlichting een gewaardeerde partner in deze landinrichtingsgebieden. Groepsvoorlichting

De zclfwerkzaamheid van ondememers werd gestirnuleerd door verhoudingsgewijs minder individueel technisch advies te geven en meer aandacbt te richten op tuinbouwstudieclubs, veevoederkemen, fokverenigingen, varkenshouderij kernen, verenigingen voor bedrijfsvooriichting enzovoorts. De rayonassistent werd bedrijfsvoorlichter die de gehele bedrijfsvoering in een bepaalde gespecialiseerde tak van landbouw moest kunnen overzien. Hij/zij adviseerde over ingrijpende keuzes zoals specialisatie in een bepaalde richting en over bekngrijke investeringen. De vraag naar tecbnisch-econornische voorUchting werd groter dan de capaciteit die de overheid budgettair kon leveren. Zo werden de 50/50 voorlichters gerntroduceerd onder voorwaarde van objectief advies en onder leiding van de regionale consulentschappen. 26

Professionalisering

De consulentschappen volgden de specialisatie op landbouwbedrijven. Zij gingen zicb op minder takken tegelijk concentreren zodat er een groter onderscheid ontstond tussen de consulentschappen. Aan de andere kant verdween een aantal gespecialiseerde consulentschappen zoals die voor de paardenhouderij en de zuiveL De voorHchting voor de zuivel werd grotendeels door de melkcontroleurs van de zuivelcooperaties overgenomen. Wei bleef er een CAD voor de mellswinning en zurvelbereiding. Het personeel van de consulentschappen professionaliseerde. In de loop van deze periode werd het ins troomniveau van de voorlichters opgetrokken naar HBO niveau. Dit was een forse ingreep in de dienst waarbij veel voorlichters oude stijl plaats moesten maken voor een jongere generatie met een betere opleiding en ook een andere attitude. De consulent werd bijgestaan door een of twee takingenieurs voor zijn leidinggevende taken en het onderhouden van zijn netwerk. Naast de reeds genoemde BTD's onderhielden vakspecialisten nauw contact met de CAD's. Hun taak was de scholing de voorlichters door het geven van cursussen en on thejob training. 27

Bij de CAD's werd onderscheid gemaakt tussen de vak- en takCAD's. Een vak-CAD volgde een vakdiscipline en was gehuisvest bij de disdpliriair opgestelde onderzoeksinstituten voor bijvoorbeeld mechanisatie, plantenveredeling of bodem- en bemestingsonderzoek. De tak-CAD's integreerden kennis uit de vakdiscipHnes voor een bepaalde bedrijfstak zoals de pluimvee-

54

2 6

Voor de helft door de overheid en de andere helft door het bedrijftleven gefinancierd.

2 7

Bedrijrs Tak Deskundige

Netwerken als levend weefsel

houderij, de tuinbouw onder glas, of de bollenteelt Deze CAD's hadden inwoning bij de landelijke proefstations, waarvan er een was voor elke bedrijfstak. Z w a a r t e p u n t sturing blijft regionaal

De leiding van de landbouwvooruchting werd in 1963 versterkt door de aanstelling een Hoofd Ingenieur Directeur (HID) in elke provincie, die met een kleine staf de taak ovemam van de voorzitter van het consulentencollege. Op kndelijk niveau werden bij deze reorganisatie de takdirecties Akker- en Weidebouw, Veeteelt en Zuivel en Tuinbouw onder een hoofddirectie Landbouwvoorlichting geplaatst Zuurbier concludeert dat deze topstructuur niet ging runctioneren en dat van de beoogde integratie van onderzoek en voorlichting op beleidsniveau weinig terecht kwam . Er volgden opnieuw reorganisaties in 1969 waarbij de Hoofddirectie Landbouwvoorlichting plaats maakte voor de Directie Bedrijfsontwikkeling en in 1972 waarbij deze directie werd opgevolgd door de Directie Agrarische Productie, Verwerking en Afzet (APVA). Het zwaartepunt van de sturing lag echter in de provincies. 28

S c h a a l v e r g r o t i n g voor l e v e n s v a t b a r e bedrijven

3.3.3 Beleid Een goede internationale concurrentiepositie was alleen te veroveren door schaalvergroting en specialisatie. Daardoor kon voor een kge prijs een product worden aangeboden met een constante kwaliteit met herkenbare afkomst Nederland. Het sturende netwerk in de landbouw koos ervoor om zoveel mogelijk levensvatbare bedrijven groeikansen te bieden. De basisgedachte achter het beleid in deze periode was nog steeds dat optimale omstandigheden moesten worden gecreeerd voor agrarische ondememers om te produceren en te investeren in hun bedrijf. Daarbij werd nu het accent gelegd op het onderscheid tussen wijkers en blijvers. De wijkers, vaak oudere boeren zonder opvolger, moesten de leans krijgen op een aanvaardbare manier plaats te maken voor de blijvers en de blijvers werden gestimuleerd om concurrerend te worden op de internationale markt De verantwoordelijkheid voor beleid lag in feite bij het georganiseerde bedtijfsleven: de standsorganisaties, de vakorganisaties en vooral de productschappen en het Landbouwscbap die als PBO's vergaande bevoegdheden kregen. In de Nederlandse standpuntbepaling voor het structuurbeleid van de E E G speelden de productschappen een belangrijke rol.

Blijvers en wijkers

Het gevolg van dit beleid was dat veel kleine bedrijven moesten shorten om plaats te maken voor de uitbreiding van anderen en dat de mechanisatie versneld moest worden ingevoerd. Dit waren twee redenen voor de uitstoot van arbeid. Dit werd echter niet als

2 8

Landbouwvoorlichting

Zuurbier 1984: p75

slnds

1945

probleem ervaren omdat de groeiende économie voldoende alternatieven voor werk bood. Bovendien werden er mogelijkheden geschapen voor warme sanering met o.a. het OntwikkeHngs- en Saneringsfonds (O&S fonds) waaraan overheid en bedrijfsleven (Landbouwscbap) financieel bijdroegen. Het Borgstellingsfonds stimuleerde ondememers om te investeten, door investeringsrisico's af te dekken. Ondememers moesten Hezen: groeien en specialiseren, of stoppen. Een tussenweg, bijvoorbeeld via parttime arbeid buiten het bedrijf zoals in veel andere Europese landen gewoon was, werd niet als reëel alternatief gezien. Daarentegen zag men ook niets in productie op industriële schaal: het gezinsbedrijf mœst de basis blijven voor het Nederlandse kndbouwmodel. Intemationaal gezien is het opmerkelijk te noemen dat de Nederlandse landbouw zo'n sterke concurrentiepositie verwierf met het gezinsbedrijf als basiseenheid. Voor de relatie bissen beleid en kennis volgde men de Ejn die in de vorige période was ingezet: de overheid investeerde in het beschikbaar maken van kennis om gunstige voorwaarden te scheppen voor agrarische bedrijven, naast het structuur- en prijsbeleid waardoor ondememers een redelijk inkomen konden realiseren. Het verschil met de vorige période was echter dat men nu koos voor gezinsbedrijven vanaf een zekere omvang die men als levensvatbaar zag. Op die maat werd het structuur- en prijsbeleid afgestemd en dat was ook het type bedrijf dat men voor ogen had bij het ontwikkelen en verspreiden van nieuwe technologie. V a n a f 1 9 6 6 m e e r w e n s e n op

het

bord van de overheid

Bedrijfseconomie naast techniek

56

Volgens A. Bekke ondervond de gezagsgetrouwe en verzuilde Nederlandse samenleving vanaf 1966 de eerste serieuze kritiek toen de democratiseringsbeweging zieh ging roeren. Los van de traditionele zuilen begonnen vanaf deze tijd kritische bewegingen zieh te manifesteren en onder hun druk werden er wensenlijstjes op het bord van de overheid gelegd. De overheid reageerde door meer deskundigen in huis te halen om vemieuwender en socialer te kunnen zijn. Lastige financiële keuzen hoefden niet te worden gemaakt door de groeiende économie was er genoeg te verdelen.

3.3.4 Kennis De specialisatie en schaalvergroting die tot produrtrviteitsstijging moest leiden hadden markante gevolgen voor opvattingen over kennis. Het eerste gevolg was de aandacht voor bedrijfseconomie. Conceptueel gezien paste de aandacht voor bedrijfseconomie binnen het instructie aspect van kennis. De beste technologie werd echter niet alleen bepaald door de technische effectiviteit, maar ook door de economische efficiëntie als men concurrerend wilde produceren.

N e t w e r k e n aïs l e v e r t d w e e f s e l

De adoptiecurve volgens Rogers

(1962)

Vernieuwing werd verondersteld door te sijpelen via de innovatieve boeren, waarna geleidelijk aan steeds meer anderen hun voorbeeld zouden volgen. De relevantie of de kwaliteit van de vernieuwing bleef buiten beschouwing. Wie achterbleef was een laggard (een slome). Innovators

Adoptie categorieen op basis van innovativiteit

De vooringenomenheid ten aanzien van vernieuwing staat in de engelstalige literatuur bekend als de pro innovation bios. kader 7

Hulp bij besluitvorming

Het tweede gevolg van de specialisatie was dat ondememers voor ingrijpende keuzes kwamen te staan: wijken of blijven en zo ja, met welke tak? Kennis was niet meer het recept voor de beste oplossing, maar een winkel vol mogelijkheden. Naast technische aspecten had elke oplossing ook economische gevolgen en met name daarvoor tuenden keuzes te worden gemaakt op basis van de omstandigheden van de ondernemer. Dit veranderde de taak van de voorlichter. Van den Ban, de eerste hoogleraar Voorlichtingskünde aan de Landbouw Hogeschool in Wageningen, definieerde voorlichting als "opzettelijke hulp bij besluitvorrning door middel van communicatie" : een definitie die lang het leidende principe in de landbouwvoorhchting zou blijven . 29

30

Hulp v e r s u s a d o p t i e van vernieuwingen

Dit vroeg om een wezenlijk andere opstelling dan die van een voorlichter die een boer van het nut van zijn boodschap probeerde te overtuigen. De vedeiding was immers groot om boeren die deze boodschap niet accepteerden als traditioneel of dom te bestempelen. Dit paste in het tijdsbeeld van de wijkers en de blijvers en de adoptieonderzoeken naar persoonlijkheidskenmerken van boeren die vernieuwingen vroeg accepteerden of juist achterbleven, Rogers naam werd verbonden aan de adoptiecurve met "innovators, early adopters, early mtyority, late majority en lagga waarbij de kwaliteit van de boodschap buiten beschouwing werd gelaten en de terrninologie een moreel oordeel impliceerde 31

32

Ban, A.W. van den, (1974). InMSng tot de voorUcbtingskunde. Meppek Boom. p l 2 De grondgedachte achter deze definine ondeende Van den Ban aan Rheinwald en Hruschka in Hohenheim, Duitsland. In de VS werd voorlichting vooral gezien als volwasseneducatie. (Vd Ban, pers. med. 2001). Rogers, E.M. (1962). Diffusion of Innovations. New York: Free Press of Glencoe De eerste publicatie kwam van Beal en Bohlen (1957). The Djjusion Process. Ames. Zij baseerden zich o.a. op werk dat Rogers als student voor hen had gedaan. 2 8 3 0

31

3 2

L a n d b o u w v o o r l l c h t Ing s i n d s

1945

57

[kader 7| . Hulp bij beslmtvorming bield daarentcgen in dat de specifieke omstandigheden van de boer bepalend waren voor de beste keuze en dat bovendien niemand anders die keuze kon maken dan de boer zelf [kader cg in Beweging, pets. med. 1995.

slnds

1945

97

Zoeken naar sturingsc o n c e p t e n v o o r kennis en innovatie

3.7.5 Kennisbeleid Hoewel, mede onder externe druk, de invoering van de resultaatfinanciering en de vorniing van een zelfstandig Kennis Centrum Wageningen voortvarend werd doorgezet, had men in kringen van het LNV beleid nog niet het idee dat het ideale sturingsconcept voor het kennissysteem al gevonden was. DWK zette een reeks van beleidsondersteunende projecten in om te onderzoeken wat de uitgangspunten voor zo'n sturingsconcept zouden moeten zijn. Zo werd onderzocht wat succes- en faalfactoren waren bij samenwerkingsprojecten tussen kennismstellingen in het recente verleden . Geconstateerd werd dat meestal de veranderde economiscbe omstandigheden aanleiding waren geweest om te zoeken naar mogelijkheden voor samenwerking. Zulke projecten werden een succes wanneer er bij elk van de pardjen dragers waren die op persoonlijk initiatief en entfaousiasme elkaar hadden gevonden en vaak tegen de verdrukking in bun ideeen hadden gerealiseerd . 118

119

In een ander project ging men na hoe de vraagsturing van het onderzoek functioneerde voor wat betreft wensen vanuit het LNV beleid. De overheid als klant impliceert dat die klant weet wat hij nodig heeft. Dit bleek in de praktijk vaak problematisch. De beleidsambtenaren die voor een bepaald beleidsterrein zoals Internationale Zaken of Visserij geacht werd de wensen van hun directie te formuleren bleken daar meestal niet goed toe in staat Redenen waren onder andere: • detijdshorizonvoor een beleidsmaker en een onderzoeker is verschillend: tegen de tijd dat een onderzoeker met een resultaat komt is het beleid alweer ergens anders mee bezig; • het vertalen van praktijksituaties naar vragen waar een onderzoeker mee aan de slag kan is een vaardigheid die niet iedere beleidsambtenaar bezit Hiema werd meer nadruk gelegd werd op de vorming van begeleidingscornmissies voor de diverse onderzoeksprogramma's, zodat de thetna's voort konden komen uit interactie met beleidsmakers en representanten uit het beleidsveld. Outputsturing voorlichting

In 1997 werd een beleidsontwildselingstraject ingezet om beleid te formuleren voor de tmandering van de landbouwvoorlichting na 2000: het jaar dat de gepriviligeerde positie van DLV en SEV ten einde Hep. De lump-sum financiering was veranderd in programrmtmandering, zodat de voorUchtingsorganisati.es per 120

Hollander,J. den, Leeuwen, R. van, Kasen, A. Boelrijk, E.MA. (1996). Samenmrkingtussm LNVkennisinstelMngen: een quick, scan. Amsterdam: van der Bunt "» Bij de begeleidingvan dit project was ik zelf betrokken. In de managementsamenvatring van de projectgroep kreeg de eerste constatering over het effekt van de kennismarkt rnim aandacht; de tweede constatering, wat mij betreft de meest interessante, kon men niet goed plaatsen. Van de projectgroep die dit traject uitvoerdc was ik projecdeider. 118

120

98

Netwerken als levend

weefsel

beleidstherna programrna's moesten formuleten met conctete activiteiten op basis waarvan zij subsidie ontvingen. De procedure moest zo worden aangepast dat elke gekwalificeerde organisatie op zulke programrna's kon inschrijven. De principiele vraag in dit traject was om welk soort activiteiten het zou moeten gaan. Wat werd bestempeld als voorHchting en waar lag de grens met activiteiten in het kader van interactieve beleidsvorming? De meest gangbare opvatting was interactieve beleidWorming moest leiden tot beleid in de vorm van regelingen, wetten of subsidies. Daama kon voorüchting worden ingezet om dit beleid uit te leggen aan betrokken doelgroepen en hen te helpen om er mee om te gaan. Deze opvatting correspondeerde met de scheiding van verantwoordeHjkheden die in deze periode in de mode was. Zo trok men ook een streep tussen beleidSontwikkeling en uitvoering. VoorHchting werd geacht bij uitvoering te hören. ^ Volgens de projectgroep was deze scheiding echter een belemmering voor de vorming van goed beleid. Wilde de overheid stimuleren dat actoren hun eigen verantwoordeUjkheid namen in de maatschappeHjke opgaven waarover het beleid zieh druk maakte, dan moest het mogeHjk zijn om het betnvloeden van de condities (regels, financieel regime) en bernvloeding via communicatie met elkaar in samenhang te zien. Inzet op condities en inzet op communicatie zouden communicetende vaten zijn . In de beleidspraktijk van LNV waren de verschillende componenten te ver uit elkaar gegroeid om dit soort verbanden nog te kunnen leggen. Men denke bijvoorbeeld aan competenties van verschillende directies, de agendavorming en de financieringsstromen. 121

De aanbeveling om interactieve beleidsvorming en voorHchting onder een stttringsregirne te brengen werd echter niet overgenomen. Dit vroeg om een stmetourverandering: voorHchting werd door DWK gefinancierd terwijl beleidsdirecties vrij waren in het inhuren van ondersteuning bij hun interactieve belddsvormingstrajecten. De noodzaak werd niet zo sterk gevoeld dat DWK de discussie hierover met andere directies wilde aangaan. De LAT relatie van Verkaik

De NRLO Het in deze periode door uiteenlopende deskundigen een serie essays schrijven over de aard van kennis- en innovatieprocessen en de rol die de overheid daarin zou kunnen speien. In deze serie presenteerde Verkaik zijn "LAT relatie" [kader 12]. Hij Steide dat het OVO model uit de tijd was, omdat het een lineair verband veronderstelde tussen het genereren van 122

123

121 De theoretische onderbouwing van deze Stelling werk ik in de volgende hoorastukken verderuit 122 Nationale Raad voor het Landbouwkundig Onderzoek 123 Verkaik, A.P. (1997). Vitdagingen en coneepten voor toekomstig kennisbeltid. NRLO Rapport 97/17. Den Haag: NRLO. A.P. Verkaik was in deze periode plv. dir. NRLO.

Landbouwvoorlichtlng

slnds

1945

99

De LAT relatie van Verkaik ^

/

\

/

\

/

/

/ _ / Kennis / generatie / X\Je / I / \ / \ / \ / \

\

\^ I \ \

/

/

N. \

N. \ \ T "1 i • \ iechnologie — \ ontwildceling Ts. en kundes \\ I \ 1 \ / \ / \ / /

\.

\

\

\

y ~-

—I

T Innovatie

/

^^s^^

Kennisgeneratie

^ y

/

/

Jp

\ \

/

\

/

\ I

Kennisgeneratie, technologieontwikkeling en innovatie worden gezien als drie te onderscheiden domeinen die elkaar moeten beinvloeden, maar verschillende condities nodig hebben om te kunnen floreren. „ ... . De overheid moet daarom deze domeinen verschillend behandelen en tegelijkertijd stimuleren dat de interactie tussen de domeinen voldoende plaats vindt Het model gaat uit van kennis als door de wetenschap gevalideerde waarheid volgens het instrumentele paradigma. De implicaties van het model zijn ? . , ook van waarde onder het ecologisch paradigma: het gaat om gezonde Subsystemen die in relatie staan tot het grotere systeem waarin zij een funetie vervullen.

y

/

Technologieontwikkeling

Innovatie

tmderscheidende kenmerken nieuwe produeten, nieuwe feiten, inzichten en nieuwe technieken, produeten theorieën methoden en vaardigheden Processen, diensten, coneepten en Systemen leidende actoren

Universitäten,

ondeÄoelcsmstellingen

culturele omgemn^ nieuwgierigheid, willen drijfveren verwerven van inzicht

wetenschappelijke en technologische Instituten, consultancy- en ingenieursbureau's, bedrijfslaboratoria

innovatieve ondememers

ontwikkelen en beheersen van technieken en vaardigheden

rendement en ovedeven in een coneurrerende omgeving

vereiste competentie

theoretisch-analytisch vermögen en een houding van kritische twijfel

diagnostisch en ontwerpend vermögen

praktische vemieuwingen

succesmeting

internationale wetenschappelijke waardering

werkzaamheid van de technische of "kundige" oplossing

succès in de markt

deels openbaar, deels toeeigenbaar

toeeigenbaar

toegankelijkheid openbaar kennisbasis

kader 12 100

N e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

kcnnis door onderzoek, het verspreiden ervan door voorhching en onderwijs en het benutten door doelgroepen zoals boeren. Het marktdenken zou echter geen afdoende altematief zijm niet alle componenten van het kenniscomplex laten zieh op dezelfde manier vraaggericht stimuleren. In plaats hiervan Steide hij dat men verschillende domeinen zou moeten onderscheiden: het domein van kennisgeneratie, technologie-ontwtildseling en innovatie. Elk domein heeft een verschillende orientatie, cultuur en dynamiek en het scheppen van optimale omstandigheden betekent voor elk van deze domeinen iets anders. Het is daarom niet goed om een sturingsregirne voor alle domeinen tegeujk dominant te maken. Aan de andere kant is interactie tussen de drie domeinen wel essentieeL Die uitwisseling moet dus wel voldoende aandacht krijgen. Vandaar de verwijzing naar de LAT relatie: UvingApart Together. In zijn essay werkte hij de condities voor innovatie verder uit Hij Steide dat de overheid een actieve rol zou moeten spelen in systeeminnovaties, omdat de inzet die daarvoor nodig vaak te omvangrijk is voor individuele actoren. Gedoeld werd op toekornstverkenningen om ontwildselingen op längere termijn te voorzien en de ingrepen die nodig zouden zijn om goed op die onlwildcelingen voorbereid te zijn. LNV zou een budget f 300 M beschikbaar moeten maken om een leidende rol te kunnen spelen in de zoektocht samen met betrokken actoren op weg naar systeeminnovaties . 124

Dat Verkaik het OVO model associeerde met lineaire kennisdcK>rstroming paste in de heersende opvatting in beleidskringen: het kennissysteem zou teveel aanbod gericht zijn geweest {technology push in plaats van marketpull). Toch is dit merkwaardig. Zoals eerder in dit hoofdstuk naar voren kwam was het juist de sterke wisselwerking tussen praktijk , kennisspecialisten en beleidsmakers die het landbouwsysteem succesvol hadden gemaakt Er was kennelijk in het laatste decennium iets gebeurd waardoor dit beeld van de werkelijkheid, althans in de hoofden van beleidsmakers, vervormde tot een relatief eenvoudige voorstelling van zaken die hun kritiek gemakkelijk rechtvaardigde. 125

Van

OVO

kennissysteem terug

naar

In 1998 constateerde directie DWK dat sommige ambities waarmee zij in 1995 begon verder waren gevorderd dan andere. Aan het stimuleren van marktwerking en het afrekenen op resultaat was vorm gegeven. Voor het versterken van de samenhang in het kennissysteem had men minder aangrij pingspunten In 2000 werd op basis van dit plan de NRLO oragevotmd tot "Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster", oXv. Verkaik. Men zou hier alleen tegenin kunnen brengen dat de praktijk in de bloeitijd sterker vertegenwoordigd werd door de agrarische producenten dan door consumenten en andere belarighebbenden. m

125

Landbouwvoorllchting

sinds

1945

101

gevonden. Integraal kennisbeleid tenslotte bleek weerbarstige materie. De Kjnen waarlangs de resultaatnnandering werd georganiseerd liepen längs de oude schddsHjnen tussen strategisch en praktijkgericht onderzoek, voorHchting en een klein deel van het onderwijs. Omdat de netwerken waarin de beleidsambtenaren zieh bewogen bijgevolg ook op deze manier gescheiden bleven, besloot DWK in 1998 tot een interne hersclnklring, waarbij de afdelingen Kennis Systeem en Kennis Instellingen plaats moesten maken voor afdelingen waarin de vertrouwde namen terugkeerden: de afdeling Onderzoek en de afdeling Onderwijs en Voorlichting.

C o n s e n s u s voorbij

T u s s e n s l a g v a a r d i g h e i d en draagvlak

3.7.6 Resultaten en dllemma's Aan de besluitelooshdd die kenmerkend was in de laatste jaren van de période van uiteenlopende belangen (1984-1995) leek nu een einde gekomen. Er werd ingegrepen in o.a. de omvang van de veestapel, de besluitvorrningsstmetuur voor de kennismstellingen werd aangepast en resultaatfinandering werd ingevoerd. De onthechting maakte ruimte voor nieuwe besluitvaardigheid, maar had ook een prijs: van de verbindingslijnen tussen de actoren in de landbouw bleef weinig over. Hoe effectief de nieuwe besluitvaardighdd zou zijn bleef echter de vraag. De omstreden varkenswet am de veestapel in te krimpen was met veel modte wel door het parlement goedgekeurd, maar de varkenshouders spanden met succès juridische procédures aan waardoor de uitvoering op zieh Het wachten. Minister Apotheker, die in 1998 Van Aartsen opvolgde als minister van LNV, zag geen heil in het juridische gevecht en zocht een uitweg waarin de varkenshouderijsector zelf meer verantwoordeKjkheid zou nemen in de reduetie van het aantal dieren en de risico's van het intensieve veehouderijsysteem. Hij vond echter onvoldoende steun voor deze Hjn in het kabinet en de top van zijn eigen département en trad in het voorjaar van 1999 af. Deze gang van zaken illustreert de conflicterende visies die bestaan over de rol van de overhdd bij de aanpak van maatschappeHjke vraagstukken. Aan de ene kant was er de nieuwe flinkheid, die nodig werd geacht om de vastgelopen consensus cultuur te doorbreken. De overhdd moest haar eigen verantwoordeHjkhdd nemen en duideHjke randvoorwaarden stellen waarbinnen maatschappeHjke actoren zieh mochten bewegen. Dit was de Hjn van het poHtieke prirnaat, met mandaat van de kiezer. Het was de Hjn van het afrekenen op resultaat en afstand houden van het procès waarlangs het resultaat tot stand komt Aan de andere kant was er het groeiende besef dat maatschappekjke problemen niet zijn op te lössen als actoren niet hun eigen verantwoordeHjkheid nemen. Elke ingreep is immers te saboteren

102

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

als betrokkenen de redelijkheid er niet van inzien. Dit maakte het nodig om vertegenwoordigers te vinden die op voldoende steun van betrokkenen kunnen rekenen om als partner in zulke beleidsprocessen op te kunnen treden. Deze opgave is door de versplintering van het maatschappeUjk middenveld echter niet meer zo eenvoudig. Vitale netwerken

Ik schrijf nu in de tegenwoordige tijd. Een tijd waarin taltijke netwerken hun eigen weg zoeken en daarin hun eigen werkelijkheid ontwikkelen, los van die van de overheid. Werkelijkheden die zieh vaak niet meer eenvoudig laten indelen längs de vertrouwde Hjnen waarop de oude overlegstructuren waren gebaseerd. Steeds vaker wordt de term "vitaal platteland" gebruikt: de kndbouwvoorlichtingsdienst DLV gebruikt het als titel voor zijn tijdschrift en in het beleidsprogramma van LNV voor de kabinetsperiode 19982002 "Kracht en Kwaliteit" is het een centraal thema. Hierin is de erkenning vervat dat de leefbaarheid, duurzaamheid en economische kracht van het platteland afhangen van de kwaliteit van netwerken waarin mensen hun eigen toekomst vorm willen geven. 126

T u s s e n c o l l e c t i e f bewustzijn en o v e r l e v e n

Het is echter nog niet zo duidelijk wat daarvoor nodig is. Netwerken zijn uit elkaar gegroeid en veel verbindingslijnen zijn doorgeknipt. Er is gerede twijfel of de werkehjkheid van waaruit de overheid de doelstellingen formuleert waarop gestuurd wordt nog wel aansluit bij de werkelijkheid van hen die geacht worden aangestuurd te worden . 127

TegeHjkerrijd lijkt het gevoel van crisis in het landbouwnetwerk nog steeds toe te nemen. Boereninkomens in veel sectoren blijven achter en het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van hun voedsel Staat onder druk door crises zoals de gekke koeienziekte. MaatschappeHjke actoren zijn teruggeworpen op hun eigen belangen en de strijd om het hoofd boven water te houden. Dat geldt voor belangengroepen in de landbouw en andere partijen die aanspraak maken op nineties van het platteland, zoals natuurbeschermers en de recreatiesector. Dat geldt ook voor de kennismstellingen die produetie moeten leveren en de coneurrentie van de markt voelen. De vanzelfsprekendheid van het collectieve belang en de rol die ieder daarin te vervullen had, zoals die in de bloeitijd bestond, is voorbij.

' » LNV (1999). Kracken kxa&teit. Het LNV beleidsprogramma 1999-2002. Brief van de minister van LNV aan de Tweede Kamer der Staten Gcncraal. Den I iaag. zie o.a. van Woerkum (2000) en van der Ploeg (1999). m

Landbouwvoorllchting

sinds

1945

103

3.8

Verschuivende denkbeeiden

Analyse en vragen voor het vervolg

3.8.1 Begrenzingen van paradigma's De geschiedenis laat zien hoe denkbeeiden over kennis en beleid steeds zijn verschoven in respons op nieuwe vraagstukken die zieh aandienden [kader 13]. Steeds komen nieuwe aspecten van kennis naar de voorgrond en dienen zieh nieuwe rollen van voorlichting aan. Dat betekent echter niet dat bestaande rollen hun funetie verliezen [kader 14]. De mdeling in paradigma's zoals in de vorige hoofdstukken omschreven biedt nu analysekader waarin de diverse denkbeeiden geplaatst kunnen worden.

Overzicht van veranderende

104

kenmerken

landbouwvoorlichting

wederopbouw 1945-1956

verzuild, saamhorig, gezagsgetrouw.

nadruk op techniek + stimuleren lokale organisatie.

bloei 1956-1975

nadruk op bedrijfsontwikkeling; internationale expansie; hulp bij besluitvorming; sterke identiteit; optimisme, geloof in modemisering. fijnmazig informatienetwerk, zowel voor technologie als voor bestuudijk-politteke zaken.

toenemende onzekerheid 1975-1984

modernkeringsdroom verstoord, kritische groepen roeren zieh; overheid bekritiseerd.

nadruk op effetttviteit en effkäentie; vormende vooriiehting; opkomst commerciele voorlichting.

uiteenlopende belangen 1984-1989

no-nonsense; kritische groepen krijgen politieke invloed; overheidssector moet inkrimpen.

toenemende spanning bissen solidariteit met boer en loyaliteit aan beleid; commerciele voorlichting wint terrein.

onthechting 1989-1995

onthicrarchisering, storing bij ambtelijk apparaat grote nieuwe maatschappelijke vraagstukken.

privatisering; desintegratie open kennissysteem en OVO drieluik; verbindende funeties verliezen terrein.

markt 1995-

geloof in de markt

"outoutsturing''; einde 2 lijns voorlichting. e

N e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

Hat i n s t r u m e n t e l e p a r a d i g m a

Tot en met de periode van uiteenlopende belangen was het instrumentele paradigma dominant Objectieve en door de wetenschap gevalideerde kennis was het bmdmiddel voor de landbouwsector die een sterke identiteit ontwikkelde en op grond van breed geaccepteerde denkbeeiden kon vaststellen wat de beste weg was om te volgen. Binnen de hoofdrichting waarover men het in grote lijnen eens was bestond ruimte voor variatie en selectie, waardoor diversiteit en een fijnmaziger taakverdeling kon groeien. De landbouwvoorHchtingsorganisatie vormde een belangrijk onderdeel van het informatiesysteem waardoor de componenten van het netwerk met elkaar in verbmding bleven. De structuur groeide mee met de toenemende diversiteit waardoor de identiteit van het geheel bewaard bleef.

opvattingen over beleid en kennis beleid

kennis

resultaten, dilemma's

scheppen van günstige condities voor landbovrwproductie gezinsbedrijven; sector mede verantwoordelijk maken.

gevalideerde praktijkkennis plus resulraten wetenschap: de beste weg (instructie aspect); ontvankelijkheid sociaal systeem (sociaal aspect).

snelle groei productie, voedselveiügheid; sterk sturend netwerk verzadigde markt

spetialisatie, scriaalvergroting, ontwikkelen en saneren; decentrale staring, zwaartepunt bij landbouworganisaties.

belangstelling voor adoptie van vernieuwingen; eigen verantwoordelijkheid boer (keuze aspect).

Sterke positie op wereldmarkt; sterk störend netwerk; agrarische sector profiteert van voorsprong; neveneffecten niet serieus genomen

meer van hetzelfde, geen echte keuzes; sectorbelang voorop.

kennis als resultaat van interactie (zoek- en leer aspect); kennis heeft strategische waarde (machtsaspect).

tredmolen; maatschappelijke kritiek; imago landbouw beschadigd; het Groene Front verhardt

start restrictief beleid, beperken ook onwelgevallige kennis van van de schade; belang (persuasief aspect); techniek en wetenschap moeten lcennksysteembenadering. Problemen oplossen; storing gecentraliseerd; sectorbelang niet langer exclusief.

restrictieve regelgeving raakt verstrikt in zichzelf; geen strocturele oplossingen; störend netwerk komt alleen te staan.

van beheer naar beleid; van gedetailleerde regels naar convenanten; scheidingvan verantwoordelijkheden.

kennis heeft een prijs (marktaspect). effectieve maatregelen blijven uit; einde gemeenschappelijke identiteit landbouw.

politiek primaat; de overheid als scheidsrechter en als klant

ketenkennis; nieuwe kenniscentra

Landbouwvoorlichtlng

slnds

1945

consensustijdperk ten einde; onzekerheid over nieuwe orientatie landbouw. i | kader 13

1

105

Rollen van voorlichting In het perspectief van de tijd stimdennssbeltid

pnvansenngen overheidsdiensten • opkomst kennisrnarkt milieubewustzijn emandpatiebeweging

1945

1950

restrictief beldd

professionalisering exportbeleid, sdiaalvergroting

wederopbouw

i

1955

i 1960

wederopbouw

1965

1970

1975

1980

i

i

1985

1990

uiteenontlopende hechting belangen

toenemende onzekerheid

bloei

r 1995

2000 markt

voorlichting als instructie voodichtiog bij stteekverbetering, landinrichting voorlichting als hulp bij besluitvorming voorlichting als intermediair vormende voorlichting natuureducatie milieueducatie

rollen van voorlichting

persuasieve voorlichting pubUelcsvoorric&ting particmHerevoorkc&ting

voodichting als commerdele cHenstvedening voorlichting als bemiddeling kader14

Het beldckmstmmentariurn bestond voor een deel uit het beschikbaar maken van kennis op grond waarvan actoren hun verantwoordelijkheid in het grotere geheel konden bhjven voelen en voor het andere deel uit het scheppen van günstige condities, zoals prijsbeleid, structuurbdeid, fondsen voor ontwildceling en sanering enz., waardoor actoren werden uitgenodigd om die verantwoordehjkheid ook daadwerkeHjk te nemen. De grenzen van het domein van het instrumentele paradigma werden bereikt toen door maatschappelijke kritiek de overheid zieh niet meer kon bhjven identificeren met de landbouwsector. Tegengestelde belangen konden niet langer worden gebagatelli106

Netwerken als l e v e n d w e e f s e l

seerd. Objectieve kennis was niet meet voldoende om vast te stellen wat wenselijk en acceptabel was, omdat er twijfels gtoeiden over de onafhankelijkheid van de kennisdragers. Een tweede factor die bier sterk aan bijdroeg was dat de wetenschap niet meet in Staat bleek om voldoende zekerheden te verschaffen . 128

Het s t r a t e g i s c h e p a r a d i g m a

In de période van onthechting won het strategische paradigma geleidelijk aan veld, om in de période van de markt dominant te worden. De onderlinge verhoudingen in het netwerk kregen meer het karakter van een arena, al deed het sturende netwerk nog altijd zijn best om de schijn van eenheid overeind te houden. Kennis verloor zijn betekenis als onafhankelijke scheidsrechter tussen wat wel of niet acceptabel was. Informatie kreeg nu vooral een strategische betekenis. Daarom nam de belangstelling voor de verbindende functie van voorlichting in deze période sterk af. In het kader van de scheiding van verantwoordelijkheden voelde de overheid zieh niet meer geroepen om voor het bindmiddel in het landbouwnetwerk te zorgen. Informatie kreeg een prijs op de kennismarkt, die de plaats innam van het centraal beheerde OVO drieluik. Dit was een noodzakelijke ontwrikkeling, gezien de voortschrijdende diversiteit in de rurale sector. Het was tegelijkertijd het einde van de gemeenschappelijke identiteit van de Nederlandse landbouw. Het beleidsmstrumentarium omvatte nog steeds communicatie en het beïnvloeden van de condities, maar de betekenis ervan veranderde. Communicatie was nu niet meer de verbindende factor in relatie tot een collectief besef van verantwoordelijkheid, maar kreeg een rol in het verhelderen van posities en het voeden van het onderhandelingsproces. Het beïnvloeden van de condities was niet langer gericht op stimulering maar op het afgrenzen van het speelveld. Ook de beperkingen van het strategische paradigma deden zieh voelen. De verhoudingen tussen overheid, landbouworganisati.es, de agrarische gemeenschap en andere actoren die aanspraak maakten op bet platteland werden er niet beter op. Het verlies van gemeenschappelijke identiteit betekende ook het verbes aan bereidheid om rekening met elkaar te houden. Afstemming ging zover als het eigen belang dat toe het. Die ruimte werd kleiner in de arena waarin partijen moeite hadden om zichzelf staande te houden.

Het c o m m u n i c a t i e v e p a r a d i g m a

Restrictief beleid laat zieh niet afdwingen zonder voldoende draagvlak bij betrokkenen. Onder de hoofdstroom van het strategische paradigma bleef dit besef levend, zowel bij beleidsmakers als bij actoren in agrarische sector en kennismstellingen.

ra»ziepar.2.Z2

L a n d b o u w v o o r l l c h t ing s l n d s

194S

107

Het was een prominente gedachte in het ins trumentele paradigma. Rond de overgang van de periode van onthediting naar die van de markt was een opleving te zien in de belangstelling voor communicatie bij het zoeken naar oplossingen voor de Problemen waarin men verzeild was geraakt Deels kan men dit zien als een laatste oprisping van het instrumentele denken en het verlangen naar de goede verhoudingen van weleer. Voor een ander deel werd deze opleving gevoed door het communicatieve paradigma, waarin ruimte werd gevraagd voor de erkenning van verschilfende werkelij kheden. Het beleidsmstrumentarium in het communicatieve paradigma is gericht op het sociale leerproces. Communicatie is nodig om het besef van wederzijdse afhankelijkheid en collectieve verantwoordelijkheid te voeden. Bemvloeding van de condities via restrictieve regelgeving en stimulerende maatregelen is complementair om te voorkomen dat 'free riders' profiteren van beperkingen die anderen zieh opleggen en om het voor actoren mogelijk te maken om te doen wat nodig is. Wil beleid bandbaafbaar zijn, dan moet de legitimering voor deze maatregelen van de voomaamste actoren zelf komen. Vandaar de nadruk op partieipatie en interactieve beleidsvorming. Naast reeds genoemde initiatieven zoals BALM en CBB pasten hierin ook de partieipatieve aanpak van grote bestuurlijke projecten zoals "Natuurbeleid in de Peiling" (NidP 1 en 2), "Diergezondheidszorg in Beweging" en het "Agendabouwmodel" van Dirven . 129

130

Toch bleven de communicatieve denkers in de onderstroom. De reden hiervoor moeten we zoeken in de beperking van het communicatieve paradigma: het geeft onvoldoende houvast voor actie wanneer niet alle partijen bereid zijn elkaars werkelijkheid serieus te nemen. Kennis en daarmee begrip voor te nemen maatregelen kan groeien wanneer er een besef van onderlinge afhankeKjkheid of gemeenschappelijke identiteit bestaat Wanneer dat besef ontbreekt is het niet mogelijk partijen door middel van communicatie in beweging te krijgen. Strategische denkers laten hun instrumentarium daarom niet graag los, evenrnin als het paradigmatische houvast dat dit Instrumentarium legitimeert

Op zoek naar h o u v a s t

3.8.2 Opgaven voor het ecologisch paradigma Wat betekent leiderschap wanneer we beseffen dat verandering nodig is en dat voor die verandering de inzet en creativiteit van velen ontontbeerlijk is? Waaraan ontlenen we houvast als blijkt dat communicatie niet voldoende is om het gevoel van verbondenheid te creeren waardoor actoren bereid zijn om hun inzet op elkaar af te stemmen en als de inzet van macht om de condities te »»ziepar. 3.7.4 Dieven, J.M.C, Kusiak, LJ.H. beldäsontwkkeBng. Den Haag: LNV. 130

108

Een eprgen een droom: Een plädorn voor agendabotm> by

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

bernvloeden partijen juist vaak verder uit elkaar lijkt te drijven? Wat kunnen we leren van de periode dat het Nederlandse landbouwnetwerk met zoveel actoren in Staat bleek te zijn een groot en innovatief systeem te worden en hoe kunnen we begrijpen dat dit systeem in problemen geraakte in de periode ema? Deze vragen zijn niet vrijblijvend wanneer we ons bedenken dat voor de wereldwijde opgave om het ecologisch evenwicht te herstellen in feite afsternming in een nog veel groter netwerk nodig is. Wat zijn dan opgaven waarvoor we bij het ecologisch paradigma een beter perspectief hopen te vinden dan bij de opvattingen die hören bij de eerder genoemde paradigma's? Ik noem er drie. Ten eerste is er een begrip van kennis nodig dat geeft voldoende basis geeft om te kunnen begrijpen wanneer mensen wel of niet responsief zijn in hun omgeving. Welke rol speelt kennis in het ontstaan van agency': het vermögen van een individu of een sociaal systeem om iets te bewerkstelligen? En hoe kunnen we kennis dan zien in relatie tot macht het vermögen om de condities van anderen te beünvloeden? Ten tweede is er een begrip van leiderschap nodig dat houvast geeft bij het bepalen van richting wanneer iemand zieh in respons op zijn omgeving wil inzetten voor een netwerk, met name in de hierboven geschetste situatie waarin gangbare opvattingen tekort Schieten. Waaraan herkent men of een netwerk zieh wel of niet gezond ontwikkelt? Als een netwerk lijkt te ontsporen, wat kan men dan doen? Hoe verhouden inzet op communicatie en inzet op macht zieh tot elkaar? Wat is de relatie met structuur: wat maakt de positie die iemand inneemt uit voor de mogelijkheden die hij heeft om leiding te nemen? En zijn er omstandigheden die uitnodigend zijn voor leiderschap, of die juist leiderschap in de weg staan? In de derde plaats is inzicht nodig in de rol van de institutionele omgeving, met name in het publieke domein. Wat kan de rol van de overheid zijn in het scheppen van günstige omstandigheden voor leiderschap? En waar kan het gernakkelijk mis gaan, zeker in deze tijd waarin ovemchtelijke strueturen hebben plaats gemaakt voor een onoverzichtelijk spinnenweb van netwerkrelaties? In de volgende drie hoofdstukken ga ik op zoek naar een theorie die houvast biedt voor het vinden van antwoorden op deze vragen.

sinds

1945

109

Netwerken als l e v e n d

weefsel

Hoofdstuk 4

Kennis 4.1

Aspecton van kennis

Kennis als oontainerbegrip

Opvattingen over kennis verschuiven, zoals in het vorige hoofdstuk is geillustreerd. In de recente geschiedenis van de Nederlandse landbouw is te zien hoe steeds nieuwe aspecten aan de reeds bekende worden toegevoegd, overigens zonder dat die hun waarde daarbij verliezen. Met alle belangstelling waarmee het begrip kennis in het laatste decennium wordt omgeven wordt het gemakkelijk een containerbegrip waar iedereen het zijne in kan zien, afhankelijk van de problemen of uitdagingen waarvoor men zieh gesteld ziet Deze Studie is bedoeld als ondersteuning van kennisbeleid voor de overheid. Beleidsmakers die willen investeren in kennis richten hun aandacht op bepaalde aspecten van het kennisproces, afhankelijk van de opvatting over kennis die zij vaak onbewust hanteren. Dat leidt niet zelden tot spraakverwarring. Een overzicht van mogelijke aspecten van kennis kan behulpzaam zijn om na te gaan wat men bedoelt als met het over kennis heeft

Kennis voor creativiteit en

Het zou mooi zijn als dit boek hierbij kan helpen, maar mijn bedoelinggaat verder. Ik zoek in deze Studie naar leiderschapsfuneties in relatie tot kennis. Wat is er nodig voordat mensen samen creatief relevante kennis ontwikkelen en zieh zo verbünden voelen dat zij bereid zijn rekening met elkaar te houden? Welk soort kennis is er nodig voordat mensen in hun handelen laten merken dat hun voortbestaan afhangt van de manier waarop zij hun ecologisch leefklimaat behandelen? De betekenissen waarin het begrip kennis wordt gebruikt Schieten vaak tekort wanneer het erom gaat de mechanismen hierachter te begrijpen.

c o l l e c t i e f bewustzijn

In dit hoofdstuk zoek ik naar een verband tussen de diverse aspecten van kennis waarop in verschalende perioden en door verschalende mensen de nadruk is gelegd. Is er een gemeenschappelijke factor? Kunnen we begrijpen waarom steeds opnieuw veranderende omstandigheden andere aspecten aan het licht breiigen? Voor welke verandering staan we nu en welk aspect van kennis is daarvoor nodig?

Kennis

111

4.2

W e t e n , willen en k i e z e n

Objectievekennis

Kennis in drie paradigma's

4.2.1 Kennis in net instrumente^ paradigma Mensen willen iets op grond van wat zij weten en handelenvan daaruit In deze voor de hand liggende gedachte is kennis synoniem aan weten: dat wat bekend is op grond waarvan iemand een keuze kan maken. Keuzen maakt men wanneer men iets wil. Veel kennis is onomstreden: daar hoeven we niet eens over na te denken en in de communicatie nemen we van elkaar aan dat die kennis bekend is. Door ervaringen leren we voortdurend nieuwe kennis bij. Wanneer mensen over verschillende kennis beschikken komt de vraag aan de orde hoe interessant de kennis van de ander is. Is die kennis betrouwbaar en wat heeft de ander er aan? Voor een idée van betrouwbaarheid kan men afgaan op de betrouwbaarheid van de bron, of op de mogelijkheid om de kennis van de ander te verifiëren. De uitspraak 'Wetenschappelijk is vastgesteld dat..' zou een soort kwaliteitsgarantie moeten zijn voor de betrouwbaarheid van de kennis die op de puntjes volgt De wetenschap is de hoedster van het weten: zij produceert kennis volgens procédures die betrouwbaarheid moeten garanderen. Kennis is objectief, te onderscheiden van subjectieve opvattingen, meningen en interpretaties waar altijd keuze-elementen in doorspelen. Dit is de mstrumentele opvatting van kennis. In de wetenschappelijke discussie over kennis wordt door veel auteurs verwezen naar het onderscheid tussen objectiveerbare kennis als werkelijkheid, die los van de menselijke waamerning bestaat en subjectieve beeiden van de werkelijkheid die mede worden gevoed door geloof en emori.es die voor ieder individu anders zijn. Dit onderscheid voert terug naar de renaissancetijd in de 17 eeuw en Descartes die zieh los wilde maken van de dominantie van kerk die in zijn tijd een rem zette op de ontwikkeling van de wetenschap. Zijn opvatting over het wetenschappelijk experiment, waarmee onomstotehjk bewijs werd verkregen over de werking van verscbijnselen in defysiekewereld, werd de basis van de natuurkundige wetenschap die in de 19 en 20 eeuw een grote vlucht zou nemen. Het succès van deze wetenschappelijke vooruitgang leidde in verschillende perioden, met name in de jaren 60 van de 20 eeuw, tot een ongebreideld optimisme over het mensekjk vermögen om de beste technieken te ontwikkelen voor een moderne samenlcving waarin de techniek de mens dient Kennis werd gezien als wetenschappelijk bewezen Stellingen over de werkelijkheid . De moderne mens zou daaruit kunnen afleiden wat objectief gezien de beste technieken zijn om zijn natuurlijke omgeving onder contrôle te krijgen en naar zijn e

e

e

e

1

Hierbij dient te worden aangetekend dat de wetenschapper altijd bereid moet zijn cçrratnhgen te hetzien en open testaan vooinietrwebewijzeneninzichten.I)itgeldt ookin het instrumentele paradigma. 1

112

Netwerken als levend

weefsel

hand te zetten. Hierbij past de mstrumentele opvatting van kennis. Analyse en instructle

Deze opvatting van kennis heeft gevolgen voor de onderlinge communicatie. Wanneer de nadruk ligt op betrouwbaarheid, dan moet men vast stellen dat de één beter is toegerust dan de ander om volgens de geldende spelregels kennis te produceren en te beheren. Dit impliceert een hiërarcbie van veel- en weinigweters ten aanzien van een bepaalde materie. Dit impliceert ook een methodiek van kennisoverdracht door analyse en instructie. Zij die daar het beste toe in staat zijn analyseren de problematiek en produceren daarmee kennis over de beste aanpak: de meest efficiente manier om iets te doen waarmee vervolgens de gebruikers kunnen worden geïnstrueerd. Uitvloeisel van deze opvatting is de metafoor van de kennisdoorstroming, waarin kennis wordt verondersteld voort te komen uit de bron van de wetenschap, om via diverse intermediairen door te strömen naar gebruikers die er hun voordeel mee kunnen doen. In de communicatieleer kennen we het zender-ontvanger model, waar in aangeklede vorm ook de boodschap, het kanaal en het effect in vemoemd worden. De zender moet zijn kennis verpakken in een boodschap en via een kanaal overbrengen op een ontvanger die de Symbolen weer kan ontcijferen tot kennis. Uit de waarneming van het effect kan de zender opmaken of de boodschap over gekomen is [kader 15].

Het zender - ontvanger model Het zender - ontvanger model is langetijdleidend geweest in de communicatieleer. Het vestigt de aandacht op de diverse punten in het trans-

coderen

missieproces waar iets mis kan gaan: het coderen van de boodschap, rois op het kanaal, de ontvangst en het decoderen. Correctie is mogelijk

reactie

decoderen

als de zender de reactie waarneemt en goed interpreteert De kwaliteit van de boodschap en de belangen van de beide partijen blijven buken beeld. Zodra er twijfels zijn bij de kwaliteit van kennis of de bedoelingen van de ander schiet het model tekort Dan verkat men het domein van het mstrumentele paradigma. kader 15

Het domein van de i n s t r u m e n t a l e opvatting van kennis

Kennis

Objectieve kennis heeft zijn beperkingen. AI worden de grenzen van de wetenschap steeds verlegd, er blijven grenzen aan wat mensen van hun omgeving kunnen begrijpen en het aantal zœkrichtingen is eindeloos. Betrouwbaarheid is altijd begrensd en 113

modellen zijn slechts benaderingen van de werkelijkheid met risico's en waarscMjnlijkheden. Deze instrumentele opvatdng van kennis is daarom in veel situaties bruikbaar zolang voldaan wordt aan een aantal voorwaarden : 2

• Alle betrokken partijen hebben belang bij de kennisoverdracht; de grenzen van het instrumentele paradigma • Er is sprake van een erkende Alle betrokken partijen hebben Ik krijg geenrijlesals ik niet hiërarchie in het kennisniveau belang by de kennisoverdracht. betaal. van mensen ta.v. een bepaalde Erissprake van een erkende Ik neem graag iets aan van mijn hiérarchie in het kennisniveau van rij-instructeur zolang ik niet kan materie; • De betrokken partijen mensen ta.v. een bepaalde materie. rijden en hij dagelijks mensen nemen genoegen met de met redelijk succès voor hun rijexamen opleidt betrouwbaarheid van de kennis die voor handen is; De betrokken partijen nemen Moeilijker wordt het wanneer • De kennisdragers zijn genoegen met het niveau van het gaat om een opfrisles en hij betmutvbaarheid van de kennis die mij iets probeert te leren dat ik betrouwbaar in de ogen van probleemloos altijd anders heb voor banden is. hen die op zoek zijn naar gedaan. kennis. [kader 16] De kennisdragers %ijn betrouwbaar Wanneer ik er achter kom dat in de ogen van hen die op %pek hij %ijn zelf veroordeeld is vanwege naar kennis. roekeloos rijgedrag zoek ik een andere instructeur.

Rijles

kader 16 De valkuil van het nihilisme

De valkuil van d e a r r o g a n t i e

Behalve beperkingen kent de instrumentele opvatting van kennis ook valkuilen. Een valkuil schuilt in het feit dat het aantal zoekrichtingen eindeloos is: elke deur die de onderzoeker opent leidt tot een zaal met vele nieuwe deuren. Het verwerven van nieuwe kennis alleen om de grenzen van het weten te verieggen kan een nihilistische bezigheid worden, waarbij wetenschappers zieh onder het valide klinkend argument van onbevangen nieuwsgierigheids-gedreven onderzoek verliezen in ongehreideld hobbyisme. In feite hebben we hier te maken met een lästig dilemma, omdat het altematief, doelgericht onderzoek, de kans op onverwachte doorbraken verkleint Wellicht belangrijker nog dan de eerstgenoemde valkuil is de verleiding om niet te twij feien aan de kwaliteit van de boodschap als de ander deze gekwalifieeerde kennis niet aeeepteert, maar de aandacht te richten op de vraag waar het misgegaan is in het overdrachtsproces, of, erger nog, vraagtekens te zetten bij de verstandelijke Vermögens van de ander . Het is erg verleidelijk om de termen van Rogers zoals innovators en laggards een normatieve 3

Z i e o.a. RöUog,N.G., Maarleveld, M. (1999) Kawg Strategie Narratives: an Argumentfor Interactive Effectiveness. Agriculture and Human Values (1Ê) pp 295-308 Zie par. 3.3.4 en kader 7. 2

3

114

Netwerken als levend

weefsel

betekenis te geven: innovatieve boeren staan hoger in aanzien dan achterblijvers. Als de boer het advies van de voorlichter niet ovemeemt is hij achterlijk. Het is dezelfde aaogantie waarmee een westerse wetenschappet de vtuchtbaarheidsrituelen van een boeddhistische monnik in Sri Lanka kan afdoen als onwetenschappelijk bijgeloof. De speltegels die betrouwbaarheid moeten garanderen worden dan gehanteerd om alles wat daar buken valt als niet betrouwbaar te bestempelen en hen die zieh niet aan deze spelregels houden te diskwalificeren. De valkuil van de ' T e c h n o l o g y

P u a h'

Een ongewenst gevolg van deze opvattingis de impliciete aanname dat vemieuwing moet en nieuwe technologie heilzaam is: de technologypash*. Eind jaren zestig kwam er een kentering in het ongebreideld optirnisrne over modernisering en werden steeds meer eisen gesteld aan de randvoorwaarden van nieuwe technologie (schöner, veüiger, duurzamer, diervriendelijker). Dat betekende dat men bewuste keuzen moest maken voor de zoekrichting waarin nieuwe kennis ontwikkeld moest worden. Dit bleek bijvoorbeeld bij de politieke omwentehrig ten aanzien van het mestprobleem in Nederiand: toen vanaf 1984 besloten werd paal en perk te stellen aan de mestproduetie bleek het onmogelijk om acceptabele normen vast te stellen voor toelaatbare belasting van de bodem met fosfaat en mineralen . Naar dit aspect van de veehouderij was eenvoudigweg nooit onderzoek gedaan. Vervolgens hebben overheid en landbouwbedrijfsleven elkaar negen jaar lang weerhouden van het nemen van drastische maatregelen omdat geen objectieve kennis verkregen kon worden die voor beide partijen acceptabel was: in elke redenering waren wel weer gaten te Schieten. Ondertussen ontwikkelde de intensieve veehouderijsector zieh autonoom verder op een manier waarmee niemand tevreden was. 5

Het f u n d a m e n t e l e niet-weten

De complexe werkelijkheid is niet anders te vatten dan door sterk vereenvoudigde afbeeldingen en modellen; het domein waarvoor betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden is altijd beperkt De jaren Zeventig maakten een einde aan het grenzeloos optimisme over het menseKjk vermögen om de natuur naar haar hand te zetten; modellen werden ingehaald door onvoorziene en ingrijpende gebeurtenissen zoals de oliecrises. De cbaostheorie gaf een wiskundige onderbouwing voor de onvoorspelbaarheid van verschijnselen wanneer een kritische drempel van het aantal beinvloedende ractoren en keuzemomenten is overschreden. In de postmodeme tijd is de idee losgelaten dat de wereld voorspelbaar of beheersbaar zou zijn. Het mdividu moet voortdurend positie lriezen in een veranderende omgeving vol risico's die maar ten dele te overzien zijn. Ondanks de opmerkelijke prestaties van Zie pat. 3.7.5 sZiehoofdstok 3.5.4

4

Kennis

115

de wetenschap om steeds verfijndere technieken en methoden voort te brengen blijft zijn vermögen om op die veranderingen te anticiperen fundamenteel beperkt Funtowicz en Ravetz spreken in dit verband over de noodzaak van post normal science. Politieke besluitvorming kan niet langer steunen op zekerbeden die door de reductionistische wetenschap zijn voortgebracht In plaats daarvan moet de wetenschap zieh nu toeleggen op het leren inschatten van risico's en de waardering van die risico's in een complexe omgeving. 6

Kennis is

macht

4,2.2 Kennte in het strategische paradigma Kennis is macht Deze onomstreden wijsheid duidt op een aspect van kennis dat niet wordt gedekt door de instrumentele opvatting. Weten wordt nu niet los gezien van posities die partijen ten opzichte van elkaar innemen. Het gaat niet alleen om de betrouwbaarheid van kennis, maar ook om de mate waarin deze kennis de onderlinge verhoudingen betnvloedt Objectiviteit in de zin van betrouwbaarheid kan daarbij nog steeds zwaar wegen, maar nu speien ook belangen een roL Het versebil in kennis tussen actoren kan wordt uitgebaat door het in te zetten als ruilmiddeL of door de eigen positie ten opzichte van de ander ermee te versterken. In het eerste geval wordt kennis een produet dat te verhandelen is op een markt met kennisproducenten, intermediairen en kennisvragers en in het tweede geval is het een wapen in de strijd. Wie in de kennisrnaatschappij mee wil blijven doen moet veel investeren in kennis . 7

Belangentegenstellingen

Deze strategische opvatting van kennis biedt ruimte als belangentegenstellingen tussen actoren een rol speien en posities ten opzichte van elkaar moeten worden ingenomen. Uitwisseling van kennis wordt door actoren gewenst wanneer de ruilvoet aeeeptabel is en het vertrouwen bestaat dat het belang van beiden wordt gediend. Als er aanbieders van kennis zijn en vragers op een kennismarkt, dan kan kennis gezien worden als verhandelbaar produet Er wordt gezocht naar win-win situati.es: samenwerking loont wanneer alle partijen er beter van worden. Wanneer echter de transactie-kosten te hoog worden kan men er maar beter niet aan beginnen. Vaak is het efficienter, strategisch handiger, of minder risicovol om kennis niet beschikbaar te maken voor anderen. Kennis kan een geducht wapen zijn, zoals poHtici en actievoerders maar al te goed weten.

Het domein van de s t r a t e g i s c h e

De strategische opvatting van kennis is een waardevolle aanvrilling op de instrumentele opvatting als het gaat om het veüig stellen van individuele belangen van actoren. Anders dan in de instrumentele opvatting is er nu immers de erkenning dat niet

opvatting van kennis

Funtowicz, S.O, Ravetz, R (1993) Sornafortbe Post-NormalAga. In: Futures 1993 (25) 7 p 739-755 'Jacobs 1996, Weggeman 1997 6

116

Netwerken als levend

weefsel

iedereen gelijke belangen heefit en dat aan de voorwaarde van vertrouwen vaak niet voldaan is. Kijken we naar het coEectieve niveau, dan is het werkingsdomein van de strategische opvatting dat van de vrije markt, die goed functioneert onder de volgende voorwaarden: • Er is sprake van open competrtie op een vrije markt zonder monopoüevorming • Er is een gearticuleerde vraag: actoren weten aan welke kennis zij behoefte hebben. • De markt is transparant; vragers weten waar zij kennis kunnen vinden en tegen welke prijs. • Er is een koopkrachtige vraag. Dat wil zeggen dat actoren die behoefte hebben aan bepaalde kennis over de middelen beschikken om de aanbieders te bewegen deze kennis aan hen te leveren. Ook de strategische opvatting van kennis heeft zijn beperkingen. Wat zinvolle kennis is voor de een kan juist bedreigend zijn voor de ander. Het besef van strategische waarde zet een rem op de vrije uitvrisseling van kennis: het kan leiden tot het afschermen en monopoliseren van kennis om de eigen positie te beschermen, ook als dat ten koste gaat van het grotere geheel waarvan men deel uit maakt Het kan ook leiden tot het marginaliseren van aandachtsgebieden. Zo hebben de natuurbeschermers vanaf de privatisering van de landbouwvoorhchting bezwaar aangetekend tegen de scheve verhouding in verdeling van geld voor onderzoek, voorhchting en onderwijs voor natuurbehoud en voor landbouw. Voor landbouwkennis is een koopkrachtige vraag ontstaan, voor natuurbehoud niet . 8

Devalkuilvan.de overlevingsfilosofie

In veel situaties wordt aan bovengenoemde voorwaarden niet voldaan. Bovendien zijn ook hier valfaiilen te noemen waarin men terecht kan komen als men te eenzijdig vasthoudt aan de strategische opvatting van kennis. Een risico is dat men zieh zozeer gedwongen voelt om zichzelf staande te houden in de competitie dat overleven het enig reele doel wordt; andere ftaaie dromen over een betete samenleving worden als 'soft' afgedaan. Zelfs de overheid, die zieh verantwoordelijk zou moeten voelen voor de samenhang in het geheel, kan zover in de verdrukking raken dat zij zieh gaat beperken tot het schoonhouden van de eigen stoep . De strategische opvatting van kennis past geheel binnen het neo-liberale economische denken waarin individuen en instituties geacht worden hun eigen belangen na te streven en alleen tot samenwerking bereid zijn als die belangen daarmee 9

Dit heeft tateindelijk geleid tot de oprichting van het IKC-NBLF in 1992 (IKC-N vanaf 1995). Zie 3.6.2. Zo kan de in 3.7.3. geciteerde uitspraak "Dit is onze verantwoordelijkheid niet" worden gernterpreteerd. 8

5

K e n n i s

117

gediend zijn. In feite is dit denken een ovedevingsfilosfie die gemakkelijk ontaardt in nihilisme. De valkuil van het fanatisme

Kennis als individueel

construet

Een andere valkuilis die waar de actiegerichtc bewegingin terecht kan komen, die juist wil vechten voor een betere wereld en daarbij beeiden van de werkelijkheid voor ogen heeft die niet door andere partijen worden gedeeld. Dan dringt de vraag zieh op hoe legitiem hun gebruik van machtsmiddelen is om anderen tot ander gedrag te bewegen. Deze inzet kan vervormen tot fanatisme. 4.2.3 Kennls In het communlcatleve paradlgma In de mstrumentele en de strategische opvatting over kennis kunnen we redelijkuit de voeten met een statische metafooK kennis als 'plofproduct' , iets dat men in schrift of schijf kan opslaan en verhandelen, iets dat de een heeft en de ander nog niet, maar wel graag zou willen hebben. Dit wordt anders wanneer we, in plaats van wetenschappelijke of anderszins als waardevol vastgestelde kennis, uitgaan van de kennis waarover een individu beschikt de bewuste kennis op grond waarvan hij zieh een mening vormt en besluiten neemt en de onbewuste kennis waardoor veel van zijn gedrag gevoed wordt 10

Kennis is geen Supermarkt

maar een werkwoord

Met dit vertrekpunt komt het keuzeaspect van kennis in een ander daglicht te staan. Kennis koop je niet in een Supermarkt waar men de produeten kan Mezen die men nodig heeft. De actor zelf is de producent van kennis en alles wat hem wordt aangereikt, bijvoorbeeld door de voorlichting, is grondstof. Hetzelfde geldt voor zoek- en leerprocessen. Interactie is niet alleen nodig om vragers en producenten van kennis naar elkaar te laten luisteren. Nieuwe kennis wordt voortgebracht door het interactieproces, waarin elke actor zijn eigen kennis vormt en anderen daarmee benrvloedt Kennis zou geen zelfstandig naamwoord maar een werkwoord moeten zijn. De werkelijkheid is niet iets dat objectief kan worden vastgesteld, maar een verzameling constructi.es die een individu hanteert om betekenis te kunnen geven aan wat hij in zijn omgeving ervaart en waarmee individuen in een collectiviteit elkaar kunnen begrijpen.

Kennis a l s vermögen

Kennis is niet meer een vast gegeven, maar iets dat verändert in de wissehverking tussen actoren. We kunnen nog verder gaan: kennis kan ook gezien worden als het vermögen om zodra daar behoefte aan is de nodige informatie bij elkaar te zoeken en in

Terminologie Jan lint, beleidsmedewerker voorlichtingsbeleid LNV-DWK. Een rapport of boek is een product dat 'plof zegt als het op het bureau valt Pers. med. 1995. 1 0

118

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

elkaar te passen, of om die interactieprocessen in gang te zetten die kunnen leiden tot oplossingen . 11

Kenriis, informatie en d a t a

Geen actor maakt hetzelfde leerproces door. Daarom is de kennis van elke actor uniek. In deze cornmunicatieve opvatting moeten we onderscheid maken tussen kennis, inforrnatie en data. Data zijn feiten die voor meerdere actoren op dezelfde manier toegankelijk zijn, bijvoorbeeld deze bladzijde met tekst Inforrnatie wordt het voor iernand zodra hij er betekenis aan kan geven. De betekenis van deze bladzijde is anders voor iernand die de Nederlandse taal verstaat dan voor iernand die de taal niet mächtig is. Maar ook Nederlandstalige lezers zullen niet allemaal dezelfde betekenis geven aan de gedachten die ik in Symbolen heb omgezet: mensen halen uit dezelfde data verschillende informatie, afhankeüjk van wat zij kunnen combineren met hun kennis en van wat hen interesseert Met deze informatie bouwen zij weer voort aan hun eigen kennis. Kennis bestaat uit de constructies die mensen maken van de werkelijkheid waarmee zij oorzaken en gevolgen met elkaar verbinden zodat zij betekenis kunnen geven aan de verschijnselen om hen heen. Elk construct is uniek. In de cornmunicatieve opvatting is kennisoverdracht iets onmogelijks.

Kwaliteit van i n t e r a c t i e

Wie zieh realiseert dat kennis tegehjkertijd het gevolg is van communicatie en middel is om te kunnen communiceren legt de nadruk op de kwaliteit van het interactieproces. De metafoor van kennisdoorstroming voldoet niet meer. Wanneer actoren op elkaar betrokken raken en samenwerken kan de kennis die op een bepaald moment nodig is worden voortgebracht door het netwerk van actoren.

centraal

Explicit & tacit knowledge

In hun boek over The Knowledge Creating Companybeschrijven Nonaka en Takeuchi hoe in Japanse bedrijven innovatieprocessen worden gevoed door kennis die op de werkvloer wordt voortgebracht en zij verwijzen daarbij naar het onderscheid van Polanyi tussen explicit en tadt knowledge. Tacit knowledge is in tegenstelling tot expliciete kennis niet meetbaar maar wel te mobiliseren als dat nodig is . 12

13

" Weggeman (1997) definieert kermis als het vermögen van een indtvidu of groep om iets te bewerkstelligen. Dit vermögen is niet te construeren of in te koperu het kan ontstaan door de juiste omstandigheden te scheppen voor kermiswerkers waardoor zij zieh voor het bedrijf in willen zetten. Deze opvatting past in het cornmunicatieve paradigma. Merkwaardig is dat hij managers hierop attendeert vanuit een strategische moövatie: alleen met goed gemonveerde kenniswerkers wint een bedrijf te concurrentiestrijd. > Nonaka, I , Takeuchi, H. (1995) The Knowledge Creating Company. New York, Oxford University Press. In zijn inaugurele rede aan de Landbouw Hogeschool in 1948 illustreerde P A van den Ban ditzelfde aan de hand van het ploegen op wintervoor. 2

u

Kennis

119

Stolzenbach en Engel gaan nog verder: zij onderscheiden expliciete, persoonsgebonden en domeingebonden kennis. Expliciete kennis is meetbaar en toetsbaar en bijvoorbeeld vastgelegd in boeken, rapporten enzovoorts. Persoonsgebonden kennis is dat waar een individu over kan beschikken op grond van Studie en ervaring. Die kennis is maar voor een deel toetsbaar, omdat Domelngebonden kennis: een individu zieh veelal door Stolzenbach en Engel (1996) zijn intuïtie laat leiden en zieh bij zijn handelingen maar Stolzenbach en Engel koppelen Expliciete kennis: gedeelteHjk realiseert wat bij aan hun bevindingen over meetbaar, toetsbaar, diverse typen kennis een waarprecies doet en waarom. Met vastgelegd in kennisdragers schuwing aan het adres van het een enquête komt dit soort (boeken, tapporten enz). ministerie van LNV dat een kennis niet boven water. studieopdracht had uitgeschrePersoonsgebonden Domeingebonden kennis is de ven om de relatieve bijdrage van kennis: kennis die in een netwerk verschalende kennisbronnen dat waarover individu aan de kennis op bedrijfsniveau gemobiliseerd kan worden als bescbikt op grond van Studie te meten. dat nodig is. Het is de kennis en ervaring: siechte ten dele waar een boer in Nederland toetsbaar. Als daarvoor een goed systeem wel toegang toe heeft en zou bedacht kon worden zou LNV Domeingebonden kennis: een instrument in handen missen wanneet bij naar dat wat in een netwerk hebben om investeringen in Portugal ernigreerde, waar hij gemobiliseerd kan worden kennis in de vorm van subsidies toch evenveel toegang zou als dat nodig is. Niet aan kennisproducenten te kunnen hebben tot formele koppelen aan hun verwachte meetbaar bij de sameninformatiebronnen zoals bijdrage aan de landbouwstellende delen van het praktijk. vakliteratuur en internet Het is netwerk, maar eigenscbap de meerwaarde van de vele van het systeem. informele contacten: van het kader 17 vetjaardageireuit [kader 17].

Expliciete, persoonsgebonden

14

en d o m e i n g e b o n d e n kennis

Domein en valkuilen van het communicatieve paradigma

Wanncer kennis voortkomt uit interactie, dan komt de kwaliteit van de interactie voorop te staan in vermdetingsprocessen. Relevante oplossingen worden niet verzonnen door deskundigen of afgedwongen in competitie of machtsstrijd, maar ontwikkelen zieh in een sociaal leerproces. Ook het communicatieve paradigma blijkt echter zijn beperkingen te hebben. Het sociale leerproces vereist dat vroeger of later alle betrokken actoren bereid zijn om aan dat proces deel te nemen en te leren. In de praktijk is de communicatieve benadering echter kwetsbaar voor obstruetie. Er is een zekere mate van vertrouwen nodig nassen actoren om het onzekere leerproces met elkaar aan te gaan. Waar ligt de grens en wat kan men doen wanneet dat vertrouwen ontbreekt? Wanneer is het zinvol om in te zetten op interactieve bdeidsvorming of partieipatie en waar zijn de strategische wapens « Stolzenbach,;, en Engel, P.G.H, (1996) Kennis op bedrijfsniveau. Deelrappott LUW, in opdracht van LNV/DWK. Wageningen, LUW.

120

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

onontbeerlijk? Juist vanwege deze vragen heb ik gezocht naar een breder paradigma waarmee het instrumentele, het strategische en het communicatieve denken met elkaar in verband kunnen worden gebracht In de volgende paragrafen besteed ik iets uitvoeriger aandacht aan het communicatieve paradigma, met name zoals dat door de Wageningse school voor kennissystemen is ontwikkeld, omdat ik dit als vertrekpunt beschouw voor mijn Studie.

Het perspectief van kennissystemen

4.2.4 Kennissystemen: de Wageningse school De verzameling actoren die samen kennis voortbrengen kan als een systeem worden beschouwd. Kenmerkend voor een systeem is dat het eigenschappen bezit die niet verklaard kunnen worden uit de eigenschappen van samenstellende delen. Een systeem reproduceert zichzelf en ontwikkelt synergic Engel geeft een overzicht van de ontwikkeling van het kennissysteemperspectief, in het bijzonder van de Wageningse school die in de tweede helft van de jaren 80 ontstond. De toepassing van het systeemdenken op kennis en kennisprocessen was aanvankelijk ingegeven door de wens om de werMng van complexe verzamelingen van actoren en hun onderlinge relaties modelmatig te vangen. Het systeem werd gezien als een black box waarvan de werking niet precies bekend was. Het kennis systeem kon worden bestudeerd door er begrenzingen aan te geven en vast te stellen wat de input en de output-was. De transformatie van input max output, de throughput, vertelde iets over de eigenschappen van het systeem. Vroege representanten van deze benadering waren Beal e t aL en Swanson . 15

16

Hard

systems

en

soft systems

17

Checkland voegde hier een constructionistisch perspectief aan toe. In plaats van het systeem zoals de onderzoeker het verkdest om te beschrijven gaat het in deze benadering veeleer om de beeiden die actoren zelf hanteren op grond waarvan zij besluiten hun krachten te bundelen en te zoeken naar een functionele taakverdeling. De grenzen van wat een systeem zou kunnen worden (in de zin van synergetisch en zichzelf reproducerend geheel) liggen niet vast, maar zijn onderwerp van onderhandeling tussen actoren. Tegenover het hard systems denken, dat kan worden gezien als het construeren van modelmatige representati.es van de werkelijkheid met voorspellende waarde, stelt hij het sofi systems denken, waarin wordt erkend dat representaties van de werkelijkheid altijd mdividuele constructen zijn. In het sofi systems 18

Engel, P.G.H., Salomon, M L . (1997) The Sack! Organisation of Innovation: afocus on stakeholder interaction. Amsterdam: KIT., p30 ev Beal, G.M, Dissanayake, W., Kmoshima, S. (1986) Knowledge Generation, Exchange, and Utilisation.. Boulder: Westview Press Swanson, B. (1986) INTEKPAKS and the Development of Knowledge Systems, plenary lecture ICRE, Wagerangen. i« Checkland, P. (1981) Systems Thinking, Systems Practice. Chistesterjohn Wily. Checkland, P , Scholes, J. (1990) Soft Systems Methodology in Action. Chistester: John Wily. 1 5

16

17

Kennis

121

perspectief Iigt de nadruk op het faciliteren van het collectieve leerproces waarin actoren hun beeld van de werkelijkheid aan elkaar Schaven en vender ontwikkelen. A KIS

Röling introduceerde het denken over kennissystemen in Nederland en sprak over AKIS (Agricultural Knowledge and Information Systems) . Kenmerkend voor de Wageningse school, die onder zijn leiding tot ontwikkeling kwam, zijn de volgende aspecten : • De nadruk op het soft systems denken: de sociale organisaüe van innovatie is voor alles een kwestie van interactie tussen actoren die samen hun werkehjkheid construeren; • De nadruk op kwalitatief onderzoek, waarmee beeiden gegenereerd kunnen worden die aanleiding geven tot debat en reflectie. Dit Staat tegenover pogingen om actoren te overtuigen van het gelijk van de onderzoekers; • De keuze voor het faciliteren van sociale leerprocessen en het zoeken naar nieuwe vormen van organisatie van belanghebbenden (stakeholders). 19

20

RAAKS

Engel heeft deze benadering uitgewerkt tot een methode voor participatieve analyse van kennissystemen: de RAAKS methode (Rapid Appraisal of Agricultural Knowledge Systems) . Kenmerkend voor deze methode is de systematische analyse van informatiestromen tussen actoren met behulp van een aantal Vensters' waardoor men zieht krijgt op steeds andere aspecten van de interactie. Deze analyse leidt tot beeiden van de werkelijkheid die men met elkaar kan delen en die aanleiding kunnen geven voor actoren om hun opstelling tegenover de anderen te veranderen. 21

22

De waarde van deze benadering ten opzichte van instrumentele en strategische opvattingen is dat nu alle actoren in het proces serieus worden genomen en pogingen in het werk worden gesteld om hun ervaring en creativiteit te benutten. Deze benadering is waardevol wanneer er een begin van bereidheid is bij de betrokken actoren om zieh te verbinden met het collectieve leerproces en wanneer de interactie die volgt leidt tot meer begrip en bereidheid tot afsternming. Er zijn veel kwesties waarbij die inbreng van alle betrokkenen niet kan worden gemist, zoals in ecologische kwesties als waterbeheer of duurzame produetiemethoden in de landbouw. Röling introduceerde de metafoor van het platform van belanghebbenden (stakeholdersplatform) om aan te geven dat het potentieel aan creativiteit van alle 23

» Röling 1988. Zie ook par. 3.5.4 en kader 9. »Engel 1997 p33 Engel 1995,1997 Zie pat. pat. 2L2.4 en kader Z Röling, N . G , (1993) Land Use Negotiation. Proposal for action research to develop a methodology for participatory land use development; submitted to FAO-L&WD, ITKD, and LUW. Wageningen. Röling, N.G., (1994a) Communication Supportfor Sustainable Resource Management. In ids bulletin (25)2,pl25-133. 21

2 2 23

122

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

betrokkenen moet worden aangesproken om tot duurzame oplossingen te komen. Hij zoekt naar methoden om''agency'te bereiten in een sociaal systeem: het vermögen van een colectiviteit om invloed te verwerven op de omgeving zodat men de bedreigingen door het verstoorde ecologisch evenwicht effectief aan kan pakken.

4.3 Te v e r l e g g e n g r e n z e n van het domein van de W a g e n i n g s e school

Kennis

Onopgeloste vraagstukken

Dit is het punt waar ik in dit boek de draad oppak. De Wageningse schooL waarin ook ik mijn wortels heb, heeft een aantal puzzels op te lossen. Als belangrijkste vraagstukken noem ik de volgende: • De beradering blijft tot nu toe beperkt tot interventie op bewustwording. Wanneer actoren zieh voor communicatie afsluiten Staat men met lege handen. • De benadering werkt toe naar doelgerichte actie: naarmate actoren beter begrijpen waarom het nodig is neemt hun bereidheid om tot overeemtemming te komen toe en verwerven zij meer invloed op hun omgeving. Deze opvatting Staat op gespannen voet met de fundamentele onbeheersbaarheid van levende processen. Veel zaken die men wenst werkt men juist tegen door er doelgericht naar te streven. • Er zijn meer vormen van zinvolle interactie dan doelgerichte actie op basis van overeenstemming. Zo kunnen ook competitie en hierarchie als interactie-patronen tot meerwaarde in een sociaal systeem leiden. De nadruk op begrip en overeenstemming als resultaat van onderhandeling helpt onvoldoende bij het leren omgaan met verscMllen. • In het constmctivistisch perspectief is een objectieve werkelijkheid niet te kennen. Toch zijn er wel degelijk dringende kwesties die niet minder dringend worden wanneer de meeste actoren hun werkelijkheid zo construeren dat zij de Problemen niet zien. Alleen de geconstrueerde werkelijkheid is onvoldoende basis voor actie, want wanneer het niet lukt om agency te verwerven is het ecologisch probleem niet minder bedreigend. • Als mensen handelen op grond van hun construct van de werkelijkheid, dan blijft het de vraag waar uiteindelijk de drijfveer vandaan komt om zieh sociaal en ecologisch verantwoord te gedragen. Welbegrepen eigenbelang is onvoldoende basis voor een antwoord. Tnzicht in deze vraag is van belang omdat mensen juist op die drijfveer aangesproken moeten worden wanneer men van hen vraagt om bij te dragen aan het ontwikkelen van relevante kennis. Ik licht de vraagstukken nader toe.

123

Kwetsbaarheid v o o r Sabotage

4.3.1 Interventie op bewustwording Het effect van RAAKS methode hangt af van de beradwilligheid van de deelnemende actoren of zij de inzichten die längs deze weg worden gegenereerd ook werkehjk gaan gebruiken om hun onderlinge relaties te verbeteren. Vaak groeit die beradwilligheid gedurende het proces door voortschrijdend inzicht, maar er zijn ook gevallen waarin die bereidheid als het er op aankomt er niet blijkt te zijn, oftijdenshet proces juist afbreekt . 24

Interactieve beleidsvorming h e e f t zijn g r e n z e n

C o m m u n i c a t i e g e b a s e e r d op vrijwilligheid

Door dit soort ervaringen heerst bij veel beleidsmakers de opvatting dat communicatie met doelgroepen in het beleidsvorrningsproces siechte beperkte waarde heeft. Wanneer mensen overtuigd kunnen worden van de noodzaak van maatregelen en over de invulling ervan mee willen denken is dat mooi, maar men mag er niet teveel op rekenen. Hardere maatregelen zoals financiele prikkels of sancties zijn in hun ogen meestal effectiever. Van den Ban stelt dat de weg van communicatie alleen begaanbaar is voor het bewerkstelligen van verandering wanneer er een wederzijds besef van gemeenschappeHjke doelen bestaat Wanneer dat besef ontbreekt en vanuit collectief belang toch maatregelen nodig zijn, dan moet het bevoegd gezag naar andere middelen grijpen. Hij Scheidt daarmee communicatie, gericht op bewustwording en vrijwillige gedragsverandering, van andere middelen tot gedragsverandering zoals financiele prikkels en dwang . 25

26

Interrelatie inzet op b e w u s t w o r d i n g en op c o n d i t i e s

Naar mijn mening zijn we er niet mee klaar wanneer we ons tot het ene of het andere spoor beperken: wanneer we bijvoorbeeld eenvoudigweg accepteren dat de RAAKS methode in een aantal gevallen niet werkt We moeten inzien hoe bewustwording, prikkels en dwang zieh tot elkaar verhouden, welke legitirnatie er kan zijn voor het inzetten van zwaardere middelen dan communicatie voor bewustwording en welk doel die interventie zou moeten dienen. Welke positie heeft een actor nodig om hiertoe gelegitimeerd te zijn? We moeten onder ogen zien dat door de inzet van hardere maatregelen men juist vaak verder af raakt van wat men eigenlijk wilde bereiten.

^ Z i e p a r . 3.7.4. In het geval van de analyse van het kermisnetwerk van de diergezondheidin de Nededandse Iandbotiw (1995-1996) werden de resultaten werden door een partij als te scherp en onjuist ervaren. Deze partij was in Staat de publicatie van het eindrapport te blokkeren. Daarmee was het nemen van maatregelen met draagvkk in de sector problematisch geworden. Een jaar later was er een voor Nederlandse begrippen ongekend grote uitbraak van varkenspest, waarmee de kwetsbaarheid van het systeem en de noodzaak van pijnlijke maatregelen cmdubbelzinnig naar buiten kwamen. Ban, A W . van den, (1974) InMäing tot de voorHcbüngskunde. Meppel, Boom. Ban, A W . van den, Hawkins, H.S.(1996) Agricultural Extension. (2" edition). OxfordBlackwell Science Overigens is ook in zijn visie nog steeds goede communicatie nodig warmeer wordt ingezet op regelgeving offinancieleprikkels. 2 5

1

2 6

124

Netwerken als levend

weefsel

De a a n n a m e van r a t i o n e e l handelen

R a t i o n a l i t e i t is e e n fictie

E e n g e z o n d e d o s i s oonf licten

4.3.2 Doelgertchte rationalltelt Het lijkt een voor de hand liggende gedachte dat mensen in het algemeen rationeel handelen op grond van betrouwbare kennis en keuzes op grond van hun perceptie van bun belangen. Misschien doen mensen dat vaak ook niet, maar dan zou toch op zijn minst de bedoeling van interventie moeten zijn om hen tot rationaliteit aan te sporen en overeenstemming te bereiken over win-win situaties. Het is de basis voor economische modeEen waarin wordt aangenomen dat mensen hun behoeften proberen te bevredigen en daarbij keuzen maken op grond van hun kennis van de werkelijkheid. Het is ook de basis voor het doelgerichte denken waarbij actoren eerst hun wensen transformeren tot doelen en vervolgens de Instrumenten kiezen om hun doelen te verwezenhjken. In interactieprocessen zou het erom gaan zoveel mogelijk van de eigen doelen te realiseren tegen minimale inspanning en risico's en met behoud van zoveel mogelijk vrijheidsgraden. Elster beredeneert waarom rationeel handelen eenfictieis [kader 18]. Rationeel handelen zou gebaseerd moeten zijn op rationele beeiden van de werkelijkheid en rationele wensen. Beeiden van de werkelijkheid zijn nooit compleet en het zal altijd aan voldoende inforrnatie ontbreken om rationele keuzes te kunnen maken in wat men werkelijk wenst. Wensen laten zieh bovendien gemakkelijk manipuleren door wat mensen hopen of vrezen. Zij vormen een minder stabiel richtpunt dan men in rationele beslismodeEen graag zou wiBen aannemen. Veel wensen werken zdchzelf bovendien tegen door er doelbewust naar te streven. Wensen die er werkeUjk toe doen in het menselijk bestaan kunnen niet worden bewerkstelligd door doelgerichte actie. Elster noemt ze "bijproducten'. 27

Niet aEeen rationaliteit is problematisch: ook het streven naar overeenstemming over doelen biedt bij nadere beschouwing minder houvast dan men wel graag zou wiEen. Het is zelfs de vraag of dat streven wel zo gezond is. Van Dongen, De Laat en Maas vragen in hun boek 'Een kwestie van verschü" aandacht voor de waarde van verschiEen en conflicten. Tegenover de wens die men in organisaties vaak tegen komt om 'de neuzen dezelfde kant op te krijgen' steEen zij dat zonder conflicten geen groei mogelijk is [kader 19]. 28

In dezelfde geest heeft Van Gunsteren het over een gezonde dosis conflicten die nodig is om te leren omgaan met pluraliteit in 29

Elster, J . ( 1 9 8 3 ) SourGrapes: Studies on the Subversion ofKationaMty. Cambridge: Cambridge Press. Dongen, H . J . van; Laat, WJV.M. de; Maas, A J . J J V . ( 1 9 9 6 ) Ben kwestie van verschii conßcthantering en onderbandeBng in een configurotieve integratietbeorie. Delft: Eburon. Gunsteren, H.R. van ( 1 9 9 8 ) A Theory of Citizenship: Organising Plurality in Contemporary Democracies. Boulder, Westview Press. 2 7

2 8

29

K e n n i s

125

De fictie van rationaliteit Elster (1983) Elster (1983) laat in zijn boek "Sour grapes: studies on the Subversion of rationality" de bt^erkingen van rationele beslismodellen zien. Hij stelt dat men van rationeel gedrag zou mögen spreken als dat gebaseerd is op rationele beeiden van de werkelijkheid en rationele wensen. Een wereldbeeld waarin alle constructies van een individu met elkaar kloppen is echter nooit te construeren en er is ook nooit voldoende informatie te verzamelen om zeker te weten dat een bepaalde keuze de beste is. Rationeel gedrag is dus een fictie. Men kan zichzelf nog enige mimte te verschaffen door niet de beste maar de optimale keuze als eis te stellen, zodat men met onzekerheden rekening kan houden. Dit is het terrein van hetrisicobeheeren van de speitheorieen. Dan nog blijven er grote vraagtekens bij de eis van rationele wensen. Veel wensen werken zichzelf tegen zodra men er bewust naar streeft. "Wees spontaanl" is een opdracht die zichzelf onmogelijk maakt Goed beschouwd geldt dit voor de meeste Verlangens die werkelijk van belang zijn in het leven: liefde, geloof, gezag, begrip, moed enz.. Elster noemt ze bijproducten omdat ze kunnen ontstaan als bijproduct van Processen, maar niet als zodanig doelbewust te creeren zijn. Als paratrase op het gezegde "All

good things in life are free" stelt hij: "All good things in life are by-products". We zouden onszelf volgens Elster nog wat meer ruimte kunnen geven door alleen de eis te stellen dat het weten en willen op een rationele manier tot stand gekomen is. Als criteria daarvoor stelt hij dat het individu oordeelkundig vermögen nodig heeft om onderscheid te maken tussen zin en onzin en voldoende onafhankelijk is om zelfstandig keuzen te maken. Het oordeelkundig vermögen gaat gebukt onder het probleem van de onvolledige informatie die door selectieve perceptie bovendien gemakkelijk vervormd wordt en het onafhankelijke oordeel is in de praktijk moeiltjk los te maken van menselijke driften. Hij noemt vier vervormingen van rationaliteit

1. Zieh aanpassende voorkeuren

De wens wordt zo aangepast dat zij niet te zeer in strijd is met de omgeving.

2. Condities die de wens manipuleren

De omstandigheden beinvloeden iemand zo dat hij een keuze maakt die hij anders niet zou maken.

3. De wens als vader van de gedachte

Het beeld van de werkelijkheid wordt zo vervormd dat het bij de wens past

4. Verkeerde conclusies

Zaken die eigenlijk niet bij elkaar hören worden zo aan elkaar gekoppeld dat een negatief beeld dat men al heeft erdoor bevestigd wordt Men past de wens aan bij de omstandigheden (1+2) of men ziet de werkelijkheid zo dat zij bij de wens past (3+4) en dat kan beide in positieve (2+3) en negatieve (1+4) zin. Het eerste geval benoem ik als negatief omdat men zieh in feite tevreden stelt met het leven in een gevangenis. In feite ontkomt niemand aan deze vervomringen in mindere of meerdere mate en ik onderschrijf de conclusie van Elster dat rationaliteit minder vanzelfsprekend is dan men wel graag zou denken. negatief

positief

beeiden van de werkelijkheid wensen

kader 18 de samenleving. Dit stelt hij tegenover pogingen van politiek en overheid om consensus over doelen te bereiken en gemeenschappehjke morele waarden te herstellen. Doelgerichte rationaliteit veronderstelt een goed onderbouwd beeld van de werkelijkheid en een goede mschatting van wat wenselijk is. Beeiden van de werkelijkheid zijn echter nooit voEedig en ideeen over wat

126

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Sociaal constructionisme Kennis ontwikkelt zieh doordat mensen voortdurend hun constructies van de werkelijkheid met elkaar confronteren en recombineren tot iets nieuws. In dit verband lichten Van Dongen et aL de basisbegrippen uit het sociaal constructionisme toe.

Discours is het eindeloos

cirkelen rond de betekenis van objecten zonder ooit de definitieve betekenis toe te kunnen kennen. Mensen doen dat in interactie met elkaar in een zoektocht naar wederzijds begrip, zonder hetwelk communicatie niet mogelijk zou zijn.

Mensen kunnen slechts denken in taal en tekst die in sociaal verband wordt geconstrueerd. Deconstructie is het vermögen tot decoderen van taal, waardoor altijd nieuwe betekenissen ontstaan. Dit decoderen vindt altijd plaats. Het is een autonoom proces en niet het gevolg van doelbewuste actie. Er is geen totaliteit voorhanden buken degenen die deconstruerend bezig zijn. Tegen deze wet zondigen de modemisten die een objectieve waarheid hopen vast te stellen

Differance is het derde basisbegrip. Er is altijd weer verschil tussen betekenissen. Juist het uitbaten van die verschillen maakt het voortgaande proces van communicatie mogelijk De auteurs wijzen hier ook op de extra betekenis toe die Derrida aan het begrip differance geefb het uitsmeren of uitstellen van een definitief oordeel over een betekenis. Hiermee zijn we terug bij de none dat sluitende constructen niet te maken zijn en dat het ook niet nuttig is om dat te wensen. kader 19

wenselijk is kunnen verschuiven. Dat moet zelfs om ontwikkeling mogelijk te maken. Pogingen om die beeiden te fixeren werken de realisatie ervan tegen. Kennisontwikkeling is het voortdurend opnieuw combineren van kennis en de uitkomst is per definitie niet te voorspellen. Pogingen om dat wel te doen houden de onlTivikkeling ervan tegen. Mijn conclusie is dat doelgerichte rationaHteit onvoldoende houvast biedt en dat we op zoek moeten gaan naar een breder begrip van ontwrikkeling, waarin doelen en overeenstemming hun eigen bescheiden plaats in nemen.

Agency en de g e d e e l d e m i s s i e

4.3.3 Zinvolle interactie Agency zou ontstaan wanneer het begrip van gedeelde belangen groeit en men het eens wordt over de manier om doelen te realiseren. Dit strookt met gedachten over draagvlakontwrikkeling voor beleid en de bevmdingen van Peters en Waterman over de gedeelde missie als voorwaarde voor een organisatie om te kunnen presteren. Wie iets wil en daar anderen bij nodig heeft moet zien de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Ik heb twee bezwaren tegen deze -op zieh logisch Idinkende- opvatting. 30

Niet alleen o v e r e e n s t e m m i n g als zinvolle i n t e r a c t i e

Het eerste bezwaar is dat er naast overeenstemming op basis van dialoog ook wel andere vormen van interactie bestaan die inspirerend zijn en tot zinvolle ontwikkeling leiden. Om enkele voorbeelden te noemen:

30

Kennis

Peters T , Waterman, R. (1982) In Seartb ofExaUence. New York: Warner.

127



mil op basis van autonomie: actoren behoeven niet dezelfde belangen te hebben om goederen, diensten en geld uit te wisselen, zolang ze het over de transactie zelf maar eens worden; • mmpetitie op basis van uitdaging: actoren kunnen zieh geirispireerd voelen tot grotere inzet, juist omdat zij het oneens zijn met anderen of omdat anderen hun prestatie proberen te belemmeren; • hiérarchie op basis van gezag: actoren behoeven het niet volledig eens te zijn met de leider of al zijn overwegingen te kennen om toch zijn aanwijzingen te volgen. Zij kunnen dit doen omdat zij inzien dat er iemand moet zijn om ordening aan te brengen, ook al zou dat naar hun idee ook wel anders kunnen: een ordening is dan beter dan geen ordening. Zij kunnen dat ook doen in het vertrouwen dat de leider zaken overziet die zij niet kunnen overzien. In al deze gevallen kunnen we niet spreken van overeenstemniing op basis van dialoog, maar levert de interactie wel meerwaarde op. O v e r e e n s t e m m i n g is g e e n vertrekpunt m a a r e e n mogelijk gevolg

Het tweede bezwaar is dat een gedeelde missie of consensus niet het vertrekpunt is voor actie maar slechts een mogelijk gevolg is van een procès. In recent werk leggen Woodhill en Röling dan ook de nadruk op het procès waaruit agency kan ontstaan. Missie, consensus en agency zijn bijproducten in de termen van Elster, waarvan men het ontstaan gemakkelijk kan tegenwerken door er doelbewust naar te streven. 31

Peters en Waterman hebben in hun onderzoek naar excellente ondememingen vastgesteld dat de prestaties beter waren naarmate er sprake was van een duidelijke en door de werknemers onderschreven missie van de organisatie. Aangespoord door deze bevindingen kwam in de organisatieadvieswereld eind jaren 80 een beweging op gang om organisaties aan een heldere en gedeelde missie te helpen in de veronderstelling dat daarna de prestaties zouden verbeteren. Deze veronderstelling berust op dezelfde vergissing als die een gezinstherapeut zou maken wanneer hij ouders die met elkaar overhoop Uggen adviseert van elkaar te gaan houden omdat uit onderzoek blijkt dat partners die elkaar liefhebben langer bij elkaar blijven en hun kinderen evenwichtiger groot brengen. Kennkontwildieling als deel van een sociaal ontwildtelingsproces heeft een uitkomst die van tevoren niet te kennen is en pogingen op dat procès te beheersen door doebtellingen vast te spijkeren of mensen aan missies te binden werpen al snel belemmeringen op voor dat procès . 32

33

a Woodhfll, J., Röling, N.G.(1998) The Second Wing of the Eagk the Human Distinction in Learning our way to more Sustainable Futures. Iœ Röling en Wagemakers (1998). Peters T , Waterman, R. (1982) In Search ofExcellence. New York Warner. Hope en Hendry (1996) laten sden hoe de cultuurveranderings-goeroes eind jaren 80 de boodschap van de gedeelde missie uitdroegen. De hausse is voorbij nu blijkt dat van bovenaf 3 2

3 3

128

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

S t r o o m en bedding

Erkenning van d e individuele werkelijkheid

De andere kant van dit verhaal is dar ontwikkelingin chaos ook stagneerfc men moet keuzes maken en prioriteiten Stelen om de aandacht en de beschikbare énergie te richten. De stroom van de rivier heeft een bedding nodig om niet te vervloeien. Teveel structuur leidt echter tot ongelukken omdat de bedding de stroom niet voüedig kan beheersen: de stroom zoekt toch haar uitweg wanneer de bedding niet meer past De conclusie komt overeen met die van de vorige paragraaf. Er moet een breder perspectief zijn dan dat van doelgerichte actie: een perspectief waarin een evenwicht tussen loslaten en vasthouden gestalte krijgt en ook andere interactievormen dan dialoog hun plaats hebben. 4.3.4 H et constructivistisch perspectief en de objectieve werkelijkheid Mensen kunnen niet anders dan zieh beeiden vormen van de werkelijkheid en die beeiden zijn altijd een beperkte afspiegeling van de hen omringende complexiteit De werkelijkheid wordt geconstrueerd in sociale leerprocessen. Wil men mensen bewegen tot meer sociaal en ecologisch verantwoord gedrag, dan zal men zijn rol moeten zoeken in die leerprocessen. Deze opvatting verdraagt zieh volgens Röling en Maarleveld siecht met benaderingen die meer gebruikelijk zijn op dit moment • reKgie. probeert met moraliteit mensen tot meer verantwoord gedrag aan te zetten; • wetenschap: probeert met oorzaak-gevolg relaties bewijsvoering te leveren voor de noodzaak van meer verantwoord gedrag; • neo-liberale économie: gelooft in wereldwijde Hberalisatie van markten om door competitie tot optimale taakverdeling te komen. Hier hoort bij dat overheden moeten ingrijpen waar de markt tot ontsporingen leidt. • In deze benadering wordt weinig geloof gehecht aan de mogelijkheid voor coflectieve actie. Hetzelfde geldt voor • soäohgische opvattingen waarin de wereld wordt gezien als een arena waarin actoren vechten om hun eigen belangen; • het realistisch positivisme als wetenschapsbenadering: probeert de wereld modelmatig te vangen en voorspelbaar te maken. 34

De b e h o e f t e a a n nieuwe

ve rh a Ie n

Röling en Maarleveld Stelen dat al deze benaderingen tot nu toe weinig hebben bijgedragen aan het bevorderen van collectief bewustzijn. Het zijn verbalen (narratives) die mensen elkaar verteilen om hun wereld beheersbaar en overzichteHjk te houden en waarin zij elkaar verstärken. Zij wijzen in dit verband op de notie van 'dubbele hermeneutiek' van Giddens . Dat Copernicus opschudding veroorzaakte door te opperen dat de aarde om de 35

opgelegde waarden niet zomaar worden overgenomen in de organisatie. Wat wel werkt zijn afspraken over gedrag. RöBng, N.G., Maarleveld, M. (1999) Facing Stratege Narratives: 9 Leiderschap

245

Gezondedosisovervloed

Er was deze periode een gezonde mate van overvloed. Marshall hulp zorgde voor fondsen en technologie en het landbouwbeleid van Mansholt zorgde voor beperkt risico en een redehjk gegarandeerd inkomen voor agrarische ondememers. De markt leverde in de eerste jaren weinig problemen op: er was ruirnte voor groeL Dit werkte drempelverlagend voor zowel persoonlijk leiderschap (boeren konden risico's nemen omdat ze werden afgedekt) als voor horizontaal leiderschap (initiatietnemers brachten iets mee in ruil voor samenwerking).

V e r t i c a a l l e i d e r s c h a p van

De inzet van Mansholt om de boerenorganisaties een belangrijke mate van zelfbestuur te geven in ruil voor discipline in de achterban kunnen we zien als verticaal leiderschap. Hierdoor was er druk om tot consensus te komen en kon ook op lagere niveaus verticaal leiderschap met het nodige gezag worden ingevuld. De culturele verhoudingen van die tijd werkten mee: zeker in de agrarische sector en binnen de verschilfende zuilen was het gezag van de voormannen groot Dit betekende dat de topstructuur kon bestaan uit een betrekkehjk kleine kring van bestuurders die elkaar goed kenden en weinig moeite hadden met het tevreden houden van hun achterban.

Mansholt

246

Identiteit als r e s u l t a a t

Het resultaat van al deze inzet was een netwerk met een sterke identiteit: dit betekende een grote bereidheid tot afsternming van de betrokken actoren die tot het netwerk behoorden. In het sturende netwerk van landbouwvoorrnannen, topambtenaren en pohtici werd consensus het dominante interactiepatroon. Hun achterban was hierarchisch opgebouwd. Aan het einde van deze periode was de kndbouwsector een zelfsturend netwerk, dat van de rest van de samenleving alle ruimte kreeg om zieh te ontwikkelen en kon besebikken over relatief veel fadhteiten van de overheid.

Structuur voor afstemming

In het netwerk werd hard gewerkt aan het opbouwen van een inforrnatie- en communicatiestruetuur. Ik heb in dit verband de provinriale en nationale raden voor de landbouwvoorhchting genoemd en de funetie van regionale en nationale consulentschappen in het fatihteren van de communicatie op het terrein van kennis (de verbinding tussen boerenpraktijk en onderzoek) en pohtieke besluitvorming (de verbmding tussen boerenstandsorganisaties, vakorganisaties, in provinciale en nationale beleidsmakers). Dit is te zien als een teken van vitahteit wanneer vitaliserende patronen de overhand hebben neemt de bereidheid tot afsternming toe en ontstaat meer behoefte aan kanalen waarlangs die afstemming kan plaatsvinden. Zo groeide een structuur waarlangs het proces van inzet en afstemming vorm kon krijgen.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Het corpotatistisch Iandbouwmodel dat in deze periode geboren werd kenmerkte zieh door gedeelde verantwoordelijkheid: het werd gedragen door een betrekkehjk klein sturend netwerk, dat we als informeel zouden kunnen bestempelen. De veranderaars bezetten samen posten in de betrokken instituties zoals overheid, landbouworganisaties, kennismstelhrigen en agrarische industrie. Van daaruit konden zij op de plaatsen waar dat nodig was de deur open zetten voor verandering. 5.7.2 De bloeiperiode: 1956 - 1975 De ingreep om de landbouw te richten op de exportmarkt kunnen we zien als respons op problemen van afstemming op de grotere coïïectiviteit waar het landbouwnetwerk deel van was: de grœiende productiviteit in de sector paste niet meet bij de nationale markt. Verticaal leiderschap was nodig. De ingreep kwam van binnenuit Het was het resultaat van een zelfsturende groep bestuurders die in Staat bleek te zijn om barrières op te ruimen. Nemen we de internationale gemeenschap als het grotere netwerk, dan was de interventie in rennen van leiderschapsfuncties een strategische: het ging om het veroveren van een respectabele plaats op de wereldmarkt

Zelfsturing

30

Identiteit op b a s i s van gezinsbedrijven

Stimuli voor

afstemming

De nieuwe stap vroeg om kostprijsveriaging bij constante kwaliteit en dat was mogelijk door ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologie, specialisatie en schaalvergroting. Bijzonder in de Nederlandse aanpak was het besluit om daarbij zoveel mogelijk bedrijven in stand te houden. Voor dat doel werd het hele voorzieningenpakket, van technologie tot prijsbeleid, afgestemd op een redelijk inkomen voor levensvatbare bedrijven. De ruimte werd gemaakt door warme sanering van bedrijven die onder de maat werden bevonden. Tegehjkertijd vond een sterke afvloeiing plaats van landarbeiders, die in de industrie werk konden vinden. We kunnen dit interpreteren als een sterke uiting van identiteit: het ging om het belang van zoveel mogelijk boeren, waarbij men moest accepteren dat niet iedereen binnen de boot kon blijven. Door dit beleid kon het gezinsbedrijf zieh in Nederiand goed handhaven. Dat de identiteit van de sector in de bloeiperiode die volgde verder werd versterkt valt op verscbillende manieren te begrijpen. In de eerste plaats was er de noodzaak om een uniforme kwahteit te garanderen van het Hollandse product op de buitenlandse markt De vermarkting was bovendien sterk gecentraliseerd in afzetcoöperaties zoals de txrinbouweilingen en de zuivelcoöperaties. Hierdoor was men eerder collega dan concurrent van elkaar: het succès van de éen hielp de ander. Dit was een sterke Stimulans voor de bereidheid tot inzet en afstemming.

30

Leiderschap

van boerenstandsorganisaties, beleidsmakers en agribusiness

247

In de tweede plaats speelde ook in deze période het gevoel van zingeving een rol. Was dat in de période van wederopbouw de missie geweest om het vaderiand te voorzien van voedseh nu nam de sector een belangrijk deel van de exportmarkt voor zijn rekening en werd de landbouw een pijler voor de nationale économie. De boeren voelden zieh nuttig en bouwden aan technologisch hoogstaande productie. Deze période van redundantie, van relatieve overvloed, althans voor de blijvers, maakte de drempel voor persoonhjk leiderschap laag. Er was ruinate voor investeringen en experimenten doordat risico's werden afgedekt en kennismsteDingen sterk praktijkgeörienteerd waren. In het getrapte systeem van regionale prœfbœrderijen, landehjke proefstations en onderzoeksinstituten was de gebruikerssturing door boerenvertegenwoordigers sterk en zorgde de voorhchting voor verbinding. OVO a l s vrijplaats voor leiderschapsf uncties

Succesfactoren: G e o r g a n i s e e r d e informaties t r o m e n en g e b r u i k e r s s t u r i n g

248

Voor de horizontale leiderschapsfuncties beschikte de sector ook in deze période over een groot reservoir vrijgestelde onderbandelaars, bemiddelaars en Inspiratoren in de vorm van de OVO specialisten die door de ovetheid ter beschikking waren gesteld. Bovendien was er nu een generatie Vergaderboeren' die over armslag, overzicht en gezag bescbikten om te kunnen doen wat nodig was in hun netwerk. Deze boerenvertegenwoordigers waren doorgaans de eigenaren van grotere bedrijven die het zieh konden permitteren om veel van hun tijd aan organisatorische zaken te besteden. Zij vervulden vaak een flink aantal besraursfuncties tegelijk, waardoor zij een breed overzicht verwierven. Het resultaat was een structuur waarin de informatiestromen voor zowel technologie als beleid door alle betrokken actoren goed waren georganiseerd en waarin op alle knooppunten van het netwerk een sterke mate van gebruikerssturing aanwezig was. Deze combinatie op nationale schaal was uniek in de wereld en maakte naar mijn mening bet netwerk buitengewoon effectief. Er waren optimale omstandigheden geschapen voor vitahteit met een goede mix van autonomie van individuele ondememers, gezonde competitie onderling en ambities internationaaL hierarchische ordening voor zover nodig en consensus op hoofdlijnen. Het netwerk werd dan ook zeer innovatief. Het landbouwnetwerk werd een goed geoliede machine waarin het kennissysteem aanjager was voor technologische innovatie en belangrijk bijdroeg aan horizontale afsternming in het netwerk, dat zieh specialiseerde en opsplitste in deelnetwerken onder één gezamenlijke paraplu.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Verticaal leiderschap funetioneert niet

Zuurbier en Wagemans constateren dat de verticale structuur die voor de landboiiwvoorHchting en het kndbouwbeleid werd ingericht ia het overheidsapparaat niet ging functioneren. Dat verticaal leiderschap niet meeviel bhjkt bijvoorbeeld ook uit het systeem voor de verdehrig van onderzoeksgeld over de diverse productiesectoren. De verhouding die in deze tijd ontstond veranderde niet meer tot in de jaren 90, ook al vonden aanzienhjke verschmvingen plaats in het relatieve aandeel van de productiesectoren in de nationale landbouwproductie. 31

32

De identiteit van de productiesectoren groeide sterker dan die van de kndbouwsector als geheel. Maar in deze période van bloei, waar gestuurd kon worden met de verdeling van de overvloed, konden de groeiende verschillen gemakkehjk onder de mantel van consensus en sohdariteit worden toegedekt P r o b l e m e n over de Schütting

Het was betrekkelijk eenvoudig om deze sterke identiteit te beschermen tegen bedreigingen. Alles wat voor dreiging kon zorgen kon over de Schütting worden gegooid. De slachtoffers van het systeem, de kleine boeren die zieh niet konden handhaven, werden warm gesaneerd. Wie zieh desondanks verzette, zoals de boeren verenigd in de Boerenparti], behoefde niet serieus te worden genomen. De kndbouwsector genoot in de rest van de samenleving een goede reputatie (niet in de laatste pkats door het efficiente systeem van kennkontwikkeling en -benutting), de rektief hoge mate van zeh^turing werd gewaardeerd en het beskg op de nationale en Europese pubheke fondsen werd niet ak probleem ervaren. De Nederkndse kndbouw was een sector om een voorbeeld aan te nemen. Het gebrek aan structurele koppeling tussen de kndbouwsector en de samenleving leverde dus weinig voelbare problemen op: de kndbouw kon zijn gang gaan. In termen van de coherentieckkel was op het niveau van de samenleving ak geheel een patroon van dominantie ontstaan: het sturende netwerk in de kndbouw had zieh een positie verworven waarin het Signalen van onbalans kon negeren. De drempel voor verticaal leiderschap was hoog.

S t r u c t u r e l e ongevoeligheid

voorsignalen

5.7.3 De période van toenemende onzekerheld: 1975 • 1984 De hoge drempel voor verticaal leiderschap brak de sector op in de période van onzekerheid die volgde. Vanaf het begin van de jaren zeventig werden de signalen van onbakns voelbaar, maar de structuur, die was gevormd om productiviteitsstijging en efficiëntie mogehjk te maken, had geen kanalen ontwikkeld om met beperkingen om te gaan. Opnieuw was er spanning ontstaan tussen de expanderende kndbouwsector en het grotere netwerk » zie par. 3.3.2 » zie par. 3.4.2

Leiderschap

249

van de samenleving waarvan het deel uit maakte. Nu kon het stutende netwerk echter niet meer op eigen kracht adequate oplossingen aandragen. Intern: g r o e p s d w a n g

Extern:

machtsstrijd

B l o k k a d e s door o n z e k e r h e i d

De groeiende zorg over de gevolgen van het intensieve landbouwsysteem op het milieu werd wel gesignaleerd, maar de drempel voor het zelfsturende netwerk van bestuurders om beperkende maatregelen te nemen was zeer hoog. Wie geleerd heeft te sturen op groei heeft grote moeite met het verdelen van pijn. De verleiding was dan ook groot om de illusie te koesteren dat de emst wel meeviel en dat technische innovaties voor oplossingen zouden zorgen. Binnen het sturende netwerk was consensus het dominante interactiepatroon en daarom stond de valkuil van groepsdwang open toen het systeem onder druk kwam te staan. Uit angst voor aantasting van wat verworven was sloot men zieh af voor Signalen die bedreigend waren. Voor de veranrwoordelijke bestuurders kwam de kritiek uit een verdachte hoek. De miheubeweging die in opkomst was maakte deel uit van een brede kritische beweging die sinds het eind van de jaren zestig om zieh heen greep en de indruk gaf de bestaande orde omvet te willen werpen. Tussen het landbouwnetwerk en de kritische beweging ontwikkelde zieh aldus een machtsstrijd, waarbij beide partijen hun eigen illusies van de werkelijkheid konden voeden met de reacties van de tegenpartij. De inzet om de verworvenheden te beschermen was begrijpeKjk want de dreiging was reeeL Voorlopig kon deze tegenpartij echter poktiek gezien nog geen vuist maken. Ze droeg natuurlijk wel bij aan het gevoel van dreiging waardoor men in het landbouwnetwerk nog sterker dan voordien ging hechten aan consensus in het sturende netwerk en diseipline in de gelederen. Dit was immers niet de enige factor die de onzekerheid voedde. Men begon te merken dat men op de internationale markt niet meer zo zeker kon zijn van afzet als in de periode ervoor, waardoor het inkomen niet meer gegarandeerd was. Dit werd nog versterkt door de toenemende kritiek op de Europese prijsgarantiepohtiek die langzamerhand onbetaalbaar werd. Tenslotte waren de jaren van overvloed in de overheidsdienst voorbij en omdat men ook daar niet in Staat was om pijnlijke keuzes te maken volgde jaar na jaar de kaasschaaf op het overheidsbudget, waardoor men gedwongen werd om op de interne efficientie te gaan letten. De armslag voor de vrijgestelde OVO actoren voor horizontaal leiderschap begon kleiner te worden.

•emoeratiseringsbeweging als

Impuls

voor persoonlijk

leiderschap

250

De revolutie van de jaren zestig was een krachtige impuls voor persoonhjk leiderschap die zieh vooral manifesteerde in kritische bewegingen. Daar ontstonden nieuwe netwerken met een sterke N e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

eigen identiteit en eigen beeiden van de werkelijkheid. Dit nieuwe elan was ook te merken bij de jongerenbeweging van de boerenorganisaties en deze bewegingen Spraken längs informele netwerken ook mensen aan in de gevestigde organisaties en overheidsdiensten in de landbouw. Ondermijning van hat uniforme

beeId

Deze constatering is van belang omdat in deze periode het uniforme wereldbeeld van de landbouwsector niet vol te houden bleek te zijn en verschillende kringen hun eigen beeiden gingen ontwikkelen. De scheidslijnen liepen niet alleen tussen organisaties, maar ook dwars door organisaties heen. Door de druk op consensus in het sturende netwerk kwam de noodzakehjke dialoog op beleidsniveau echter niet op gang: de informele netwerken waren nog niet sterk genoeg om de ordebewaarders te vermurwen.

De e x t e r n e critici

Groepen die van buiten het landbouwnetwerk kritiek leverden werden door het netwerk zelf niet serieus gendmen. Het netwerk vertrouwde op het eigen beeld van de werkelijkheid waar immers een wetenschappehjk apparaat van wereldfaam achterstond. Deze kritische groepen leken bovendien niet in de eerste plaats uit te zijn op bewustwording binnen de landbouwsector, maar op het terugdringen van haar dominante roL Het ontbrak daarom aan vitale ruimte op de positie dimensie om tot zinvolle communicatie te komen en de kritische groepen hadden onvoldoende machtsmiddelen om op een andere manier beweging in het netwerk te bewerkstelligen.

De w a a r s c h u w e r s

Vanaf 1969 ontstond ook binnen de landbouwsector een informeel netwerk van waarschuwers , waarvan o.a. de CAD Bodem en Bemesting deel uit maakte . Deze veranderaars conformeerden zieh aan de spelregels van het landbouwnetwerk waarmee zij zieh identifieeerden. Hun signalen werden wel gehoord, maar kregen vooriopig weinig werking. Zij ondervonden dat ook op de kennis dimensie ruimte kan ontbreken voor zinvolle communicatie. Hun signalen waren zo bedreigend voor de sector, die zieh toch al in haar voortbestaan bedreigd voelde, dat zij niet op hun volle sterkte waargenomen konden worden. Hier zien we de praktijk van het citaat van Machiavelh over de veranderaar in een omgeving van overlevers [kader53]. 33

34

Horizontaal l e i d e r s c h a p zonder verticaie afstemming: meer-van-hetzelfde

Het systeem bood nog altijd veel facüiteiten voor horizontaal leiderschap binnen de produetiesectoren. De kennisspecialisten van het OVO drieluik en de vergaderboeren waren vooral op elkaar geconcentreerd en het resultaat was de vlucht naar voren. Oplossingen werden gezocht in meer-van-het-zelfde. Meer technologische vernieirwing voor productMteitwerboging en kosten»Termeetl993 zie par. 3.3.5 M

Leiderschap

251

besparing, meer investeringen, meer schaalvergroting om de internationale concurrentie voor te blijven en daarom ook nog meer sanering van niet meer levensvatbare bedrijven: de lat kwam steeds hoger te liggen. Het OVO drieluik stond nog steeds boog in aanzden en kreeg veel ruimte voor horizontaal leiderschap: daar moesten de vernieuwende oplossingen vandaan komen. Alle koppelingsmechanismen, de communicatiekanalen met de gebruikerssturing van de vergaderboeren, waren intern gericht, waardoor in eigen kring de perceptie van de werkehjkheid werd versterkt, terwijl die beeiden sterk verschilden van de rnanier waarop buiten de sector gedacht werd,. Doordat ook het wetenschappelijk onderzoeksapparaat voor de landbouw tot de eigen kring behoorde kon men volhouden dat het eigen beeld de objectieve waarheid was. Het instrumenteel paradigma werd, zonder dat men het besefte, wapen in de machtsstrijd en een blokkade voor externe afstemming. V e r t i c a l e a f s t e m m i n g onder e x t e r n e druk

Uit de pogingen die werden ondemomen om de leiding in met name de landbouwvoorMchting en het praktijkgerichte onderzoek te centraliseren kunnen we opmaken dat men bij de toegenomen externe druk inzag dat verticaal leiderschap nodig was. Het onderzoek van Wagemans kat zien dat dit in de praktijk echter niet mee vieL Ook hier zien we een rnanifestatie van de uiteendrijvende werkelijkheden, ditmaal tussen de werkvloer en de leiding: tussen de realiteit van de voorhcbters en Taun' boeren en de Haagse beleidsmakers. 35

Was de drempel voor verticaal leiderschap binnen de sector al hoog, voor afstxmming tussen het landbouwnetwerk en de samenleving ontbraken alle kanalen. De landbouwlobby in zowel de nationale als de Europese politiek was nog altijd sterk genoeg om externe druk te kunnen weerstaan en dialoog te ondopen. U n v e r m ö g e n om met beperkingen om te g a a n

Samengevat kende gegroeide structuur twee zwaktes: de kanalen om Signalen uit het grotere netwerk van de samenleving op te vangen waren niet ontwikkeld en de structuur was gegroeid rond het stimuleren en verdelen van groei. Met beperkingen kon men niet omgaan. Toen de grenzen aan de groei in zieht kwamen ontstond daarom spanning. De signalen kwamen niet alleen van de kritische miheubewegingen in de buitenwereld, maar ook uit het eigen landbouwkennissysteem. De structuur Het geen andere respons toe dan te vertrouwen op het bekende gedragsrepertoire. Ten eerste vertrouwde men op het innovatief vermögen van het kennissysteem om technische oplossingen voor de problemen te vinden. Ten tweede zou men

3 5

252

zie par. 3.4.2

Netwerken als levend

weefsel

de afstemming zelfstandig en in eigen kring regelen zoals men dat steeds had gedaan. Horizontaal leiderschap was uitstekend georganiseerd, verticaal leiderschap voor afstemming op de omringende wereld ontbrak. Na het eerste alarm duurde het tien jaar voordat er een inbraak op de gegroeide ordening mogelijk bleek. Daar was zowel intemationaal als nationaal grote politieke druk voor nodig geweest Daama duurde het nog eens tien jaar voor de oude orde werkelijk doorbroken werd . 36

E x t e m e druk breekt door

5.7.4 De periode van ulteenlopende belangen: 1984 - 1 9 8 9 In 1984 sloeg de pohtieke stemming om. De E E G zette het mes in de gesubsidieerde overproductie, waardoor de Nederlandse melkveehouders met melkquota te maken kregen en de binnenlandse pohtieke druk noopte L&V om de interimwet af te kondigen om overbemesting van de zandgronden tegen te gaan . De slinger was nu zo ver doorgeslagen dat verticaal leiderschap door de buitenwereld werd afgedwongen. Het Gtoene Front had zijn onaantastbare positie verloren, mede doordat voedselvoorziening geen hoge prioriteit meer had en het percentage van de beroepsbevoDring in de landbouw danig was geslonken. 37

Geloof in horizontale a f s t e m m i n g voor beperking van schade

G r o e p s d w a n g remt v e r t i c a l e communicatie

Horizontale a f s t e m m i n g leidt tot l o o d z w a r e r e g e l g e v i n g

Dit veranderde de condities waarbinnen de het sturende netwerk van de landbouwsector moest opereren. In plaats van productiviteitsstijging was nu het beperken van de schade de eerste opgave. In deze periode bleef men sterk hechten aan de gemeenschappeHjke identiteit van overheid en bedrijfsleven in de landbouw en werd er grote nadruk gelegd op de collectieve verantwoordelijkheid om de problemen de baas te worden. De overheid en het georganiseerde landbouwbedrijfsleven hadden immers dezelfde missie: een duurzame, veilige en concurrerende landbouw. De verbindingskanalen tussen de betrokken actoren waren nog steeds in tact met name de diverse diensten van de landbouwvoorhchting en de vergaderboeren in de uiteenlopende besturen van vakorganisaties, scholen en proefstations hidden de drempels voor horizontaal ldderschap binnen de productiesectoren relatief laag. De grote nadruk op consensus en collectieve verantwoordehjkhdd werkte echter ook het gevaar van groepsdwang verder in de hand, waardoor de dialoog met andersdenkende groepen moeihjk bleef. Veel denkbeelden en oplossingsrichtingen waren eenvoudigweg niet bespreekbaar. Dat de regelgeving op het gebied van mest en pestieiden al snel uiterst gedetailleerd werd en voortdurend moest worden bijge-

Beperken we ons tot de mestproblematiek, dan moet zelfs 3 jaar na de varkenspest epidemie (1997) en de wet op de klodniping van de varkensstapel geconstateerd worden dat de maatregelen nog steeds geen ingrijpend effect hebben gehad. Zie par. 3.5.1.

3 6

3 7

Leiderschap

253

steld kan gezien worden als gevolg van dit horizontale leiderschap, met als inzet het beschermen van de identiteit van de landbouwsector. Het waren pogingen om de pijn zo eerlijk mogehjk te verdelen op basis van onderhnge sohdariteit Drastische maatregelen waren bovendien moeihjk te nemen omdat men vond dat eerst overœnsterrrrning bereikt moest worden over redelijke normen voor toelaatbare belasting van het milieu. De OVO specialisten moesten voor de nodige nieuwe kermis zotgen en technische oplossingen aandragen die pijnhjke ingrepen zoals bijvoorbeeld de inkrimping van de veestapel konden voorkomen. De landbouwvoorhchting kreeg de taak om de eenheid in de sector te bewaren door uit te leggen waarom de restrictieve maatregelen nodig waren en zo draagvlak te creëren. Kloof op p o s i t i e d i m e n s i e onderschat

Analyseren we deze onlwikkehng met behulp van de coherentiecirkeL dan paste de aanpak geheel in het instrumentele denken dat alleen de kennis dimensie erkent Problemen worden opgelost met meet kennis en technologie. Dit denkkader is echter valide onder conditie van vitale ruimte op de positie dimensie. Met andere woorden: inzet op kennis helpt wanneer er onderling vertrouwen bestaat en een gemeenschappelijke identiteit erkend wordt In deze periode werd emstig onderschat hoezeer die identiteit en dat vertrouwen inmiddels waren aangetast Wagemans signaleert dat de vertegenwoordigers van de agrarische sector in het Landbouwschap en de Productschappen zieh zo hadden vereenzelvigd met het zingevingskader van de beleidsmakers, dat er een forse kloof was ontstaan tussen henzelf en hun achterban. Dezelfde vertegenwoordigers die door het beleid werden aangesproken als Trlet landbouwbedrijfsleven' werden door de boeren gezien als een verlengstuk van de overheid. Een overheid die steeds minder van hun werkelijkheid scheen te begrijpen en beleid maakte waarop men als ondememer niet meer kon anticiperen. 38

De breuk in de coEectieve werkehjkheidsbeleving, die in de vorige periode was ingezet, zette nu door. Dit uitte zieh bijvoorbeeld in de verschiEende snelheden waatin het miheubewustzijn doordrong in het onderzoek en de tweedelijns voorhchting aan een kant en de diverse productiesectoren aan de andere. De boerenvertegenwoordigers, die aanvankehjk bereid waren medeverantwoordehjkheid te dragen voor de grote schoonmaak, konden de kennisontwikkehng van de ambtenaren eenvoudigweg niet bij houden, waardoor zij in de onderhandelingen voortdurend in het nadeel waren.

Wagemans, M.GH.(1991): Analysis oftie Role of"Information andPlanning: the Case of Toon ami County Planning. In: Innovative Society, winter 1990-1991 (3) 4.

3 8

254

Netwerken als levend

weefsel

Ook binnen de productiesectoren en tussen de sectoren dreven de werelden uiteen. Zo werden de acnes van de akkerbouwers in 1990 niet alleen ontraden door de bestuurders van het Landbouwschap: ook bij de tuinders en de veehouders vonden sdj weinig begrip. Ondertussen was er in de varkenshouderij een dissidente beweging ontstaan: de Nederkndse Vakbond voor Varkenshouders ( N W ) , die zieh openlijk tegen het beleid van het Landbouwschap verzette. Motieven voor

frustratie

Het waren lang niet alleen economische motieven die de frustratie van de agrarische ondememers hadden veroorzaakt. Hun maatschappehjke status was in enkele jaren tijd veranderd van moderne ondememer en steunpilaar voor de economie naar de grote vervuiler van het landelijk gebied. Onderzoek van Aarts en Van Woerkum laat zien dat overheid en boeren niet meet dezelfde taal Spraken. Bovendien werd het ondernemerschap hen onmogehjk gemaakt door onzekerheid over de regelgeving die ieder moment veranderde. Wie investeerde in schönere techniek kon er niet zeker van zijn of die investering ooit rendabel zou worden en of die techniek wel zou voldoen aan de regelgeving in de nabije toekomst 39

P e r s o o n l i j k l e i d e r s c h a p in informele

netwerken

Persoonhjk leiderschap zien we in deze periode vooral buiten het formele network. De protestbewegingen waren hier een uiting van. Ook ontstonden er talrijke initiatieven in nieuwe, kleinere netwerken die hun eigen weg zochten uit de crisis. Zo kon de Kemgroep MJP-G bijvoorbeeld goed zaken doen met de aardappelhandelshuizen die zo snel mogelijk van het imago 'gifpieper' af wilden komen. Voor boeren die in bepaalde gebieden bereid waren verdere intensivering van hun landbouwsysteem op te geven in ruil voor het onderhouden van een aanttekkelijk landschap werd het mogelijk om een beheersovereenkomst af te sluiten met het rninisterie van L&V en een vergoeding te ontvangen. Er ontstond voorzichtige belan^telling voor biologische landbouw toen onderzoek van het PAGV uitwees dat bij reduetie van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde akkerbouwteelten de opbrengst in productvolume weliswaar daalde, maar de kostenreduetie op het spulten uiteindehjk toch leidde tot een hoger rendement

Het s t u r e n d e netwerk wordt

i n e rt

In het sturende netwerk, de landbouwbestourders en beleidsmakers van L&V, werden deze initiatieven niet echt serieus genomen als mogehjke oplossingsrichtingen. Overeenkomsten die het MJP-G team met kleinere netwerken wist te sluiten werden vaak ontkracht op hogere niveaus van besluitvorming omdat ze te ver «Aarts,M.N.G, Woerkum, C M J . van, (1994). Wat beet natuuriDe communUaUe tussen overbeid en boeren ooernatuuren natuurbeMd Studie vakgroep vcrKchtingskunde in opdracht van RVD. Wageningen: LUW. 3

Leiderschap

255

zouden gaan en op korte termijn de continuïteit van veel bedrijven zouden bedreigen. Boeren die beheersovereenkomsten sloten werden beschouwd als wijkers die op deze manier de continuïteit van hun bedrijf nog even wat konden rekken. Onderzoek en voomchting behoefden niet op het ontwikkelen van kennis voor dit type bedrijven te worden ingezefc de kennis van vroeger zou voldoende voor hen zijn. Kostenreductie door minder middelengebruik was interessant voor voorhchting, maar biologische landbouw werd niet als serieuze optie gezien omdat men niet geloofde dat de consument de meerprijs voor schönere producten zou willen betalen. Hierbij moet men niet vergeten dat het grootste deel van de Nederlandse landbouwproductie in het buitenland werd afgezet waar deze discussies nog nauwelijks een roi speelden. Het sturende netwerk, dat ooit begon als informele kring van veranderaars, was een formeel netwerk van ordebewaarders geworden dat probeerde de verworvenheden van weleer te beschermen regen de afbraak die om zieh heen greep. De g r e n z e n van de consensuscultuur

Identiteit niet l a n g e r h o u d b a a r

256

We zien hier dat het instrumentele denken en de consensuscultuur hun grenzen bereiten. De identiteit van het landbouwnetwerk was niet meer te redden door meer technische oplossingen en eensgezindheid over maatregelen om het voortbestaan van zoveel mogelijk bedrijven te verzekeren. Het sturende netwerk, inclusief het ambtelijk kennisapparaat dat dit netwerk steunde, kon niet langer pretenderen gezamenhjk één kndbouwsector te dienen. Aan de ene kant was de gezamenlijke identiteit opgebroken in een groot aantal kleinere netwerken van agrarische bedrijven die hun eigen weg zochten en hun kenniwoorziening organiseerden en aan de andere kant was er de toenemende druk van de buitenwereld op met name de overheid om niet langer het boeren belang maar het algemeen belang te dienen. Door de voorzichtigheid en het mshfitlthinking-waaxmee. de problemen in feite werden aangepakt (bijv. de investeringen in industriële mestverwerking) in deze période wist de kndbouwsector immers nog niet de indruk te wekken dat het binnen afzienbare tijd de milieuproblemen de baas zou zijn.

Ondanks de problemen met de afstemming tussen het netwerk en de maatschappelijke eken van de buitenwereld ontwikkelde de kndbouwsector zieh autonoom verder. Opnieuw was het te verwachten dat zieh een sprong naar verdergaande diversificatie zou voordoen en opnieuw zou de identiteit van de deelnetwerken zieh verder opsphtsen. De sttuctuur voor horizontale ordening was nu niet meer levensvatbaar: niet alleen vanwege het chronkche onvermogen om met beperkingen om te gaan, maar ook omdat zij niet meer klopte met de veranderde identiteit van het netwerk. N e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

Het einde van OVO a l s v r i j g e s t e l d e a c t o r voor horizontaal l e i d e r s c h a p

5.7.5 De periode van onthechting: 1989-1995 De privatisering van. de eerstelijns landbouwvoorhchting markeerde een omslag in het functioneren van de kennisinfrastiuctuur. Doordat de DLV zich los maakte uit de bestaande taakverdeling en zich concurrerend ging opstellen, moesten ook andere actoren in het kennissysteem opnieuw positie kiezen. Daardoor vetloor het kennissysteem de positie als vrijgestelde actor met voldoende armskg om horizontaal leiderschap op zich te nemen. Het is niet zonder betekenis dat de aanzet voor de privatisering niet was ingegeven door een analyse in de veranderde verhoudingen in het landbouwkennisnetwerk, maar door het brede kabinetsbeleid om de rijksdienst terug te brengen naar kemtaken en uitvoerende diensten op afstand te plaatsen. Pas tijdens het proces merkte de leiding van LNV hoe groot de spanning in de landbouwsector inmiddels was en hoezeer dat het werk van de landbouwvoorUchting belemmerde . De overwegingen bij de reorganisatie heten echter zien dat men de hoop op het bewaren van de eenheid nog niet had opgegeven. 40

De i a a t s t e poging om de e e n h e i d te bewaren

Wrijving t u s s e n de i n s t r u m e n t e l e en s t r a t e g i s c h e rationaliteit

De eerstehjns voorhchting moest dicht bij de boeren blijven staan en werd daarom in een zelfstandige dienst ondergebracht De DLV ging opereren als een ondemerning, onder gemeenschappelijk bestuur van LNV en Landbouwschap. Hiermee kon recht worden gedaan aan de perceptie van boeren dat hun belangen anders waren dan die van de overheid en zo konden de voorlichters van hun loyahteitsconfhct worden verlost De tweedehjns voorhchting zou dan de taak krijgen om de communicatiehjnen open te houden, als spin in het informatieweb tussen overheid, voorhchting, onderzoek en boerenorganisaties in. In feite was dit een uiting van de intentie om alsnog de eenheid te bewaren door wederzijds begrip te bevorderen. De gevolgen van de herschikking waren ingrijpend voor de inforrnatiehjnen tussen de belangrijkste actoren in het landbouwkennisnetwerk. DLV maakte zich los van de IKC's waardoor het voor de IKC's al snel moeihjker werd om praktijlrinformatie te verzamelen en door te geven naar de beleidsmakers van LNV. Ook de vergaderboeren stelden zich strategischer op dan voorheen en werden selectiever in het uitwisselen van informatie. Dit leidde niet zelden tot irritatie bij de LNV medewerkers van de IKC's en de CL's, die doorgaans dachten en handelden vanuit het vertrouwde instrumentele paradigma: samen zoeken naar de technisch meest verantwoorde oplossing met alle inforrnatie op tafeL De inforrnatiehjnen tussen de praktijk en het beleid raakten in deze periode verstopt

«° toe par. 3.5.2

Leiderschap

257

Het geduld r a a k t e op

De irritatie groeide ook op bdeidsniveau. Hoewel op bdeidsmedewerkersniveau het overleg tussen LNVets en secretariaatsmedewerkers van het Landbouwschap intensief en over het algemeen bevrechgend was raakte het geduld bij de managers op. Op het mirhsterie van LNV nam de invloed van Juristen toe ten opzichte van de vakinhoudehjke managers die binding met de sector voelden. Het dagehjks bestuur van het Landbouwschap hield strak vast aan interne consensus, wat betekende dat wanneer een van de Centrale Landbouw Organisaties het niet eens was met een besluit er geen beslissing vieL Bovendien werd eigenmächtig optreden van de aangesloten organisaties niet gewaardeerd. Hier had groepsdwang dus tot inertie geleid, zowel tot ongenoegen van de overheid als van de eigen achterban,

G r o e p s d w a n g en h i ö r a r c h i e

Maar ook LNV had interne problemen met de hierarchische structuur. Nadat minister Braks in 1990 was gestruikeld over de aftaire van de visserijfraude kwamen verbalen over misstanden bij de AID in de pers, die over LNV sprak als 'Het laatste Stahnistische bolwerk'. Het parlement Steide een onderzoekscornmissie in. De commissie Smit-Kroes kwam in 1992 naar buiten met forse kritiek op het klirnaat binnen LNV dat niet uitnodigend was voor kritische geluiden en reflectie. In termen van interactiepatronen het deze situatie zien dat de eens zo hechte identiteit van het sturende netwerk verloren was gegaan en zowel tussen de instituties als intem tot escalatie had geleid. In de relatie topambtenaren - Dagehjks Bestuur Landbouwschap was onenigheid ontstaan over de snelheid waarmee restricties moesten ingevoerd en over de normen die nodig en bilhjk waren. De kracht van objectieve kermis had het afgelegd tegen de druk waaronder beide partijen moesten opereren. Het Landbouwschap zag zieh gemangeld tussen overheid en eigen achterban die zieh niet meer het disciplineren en LNV zag onder invloed van de inmiddels nauwe relatie met VROM, de druk vanuit de E E G en voortschrijdend in zieht uit onderzoek steeds meer de ernst in van de schadelijke gevolgen van het landbouwsysteem.

Niet onderkend p o s i t i e s p e l wreekt zieh

258

Opvallend vind ik dat in deze periode de beeiden van de werkehjkheid tussen met name de takdirecties AT en VZ van LNV nog steeds veel overeenkomsten vertoonden met die in de landbouwsectoren. Het ging beide partijen nog steeds om een duurzame, veilige en concurrerende landbouw en bijvoorbeeld ten aanzien van het mestprobleem hidden bdde partijen nog lang vast aan oplossingsrichtingen zoals betete distributie van de mest over Nederland en grootschalige mes tverwerking. Inkrimping van de veestapeL zoals de miheubeweging al sinds het begin van de 70er

N e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

jaren eist, bleef in deze periode nog altijd taboe, al liet in 1992 de DG-landbouw wel een voorstudie uitvoeren naax de eventuele gevolgen van zo'n maattegeL De escalade van consensus via hierarchie (lestrictieve regels accepteren) naar machtsstfijd (besluitvorming en uitvoering verttagen) leek vooral veroorzaakt door onenigheid op het relationele vlak. De overheid verweet de landbouw te weinig voortvarend te willen zijn gezien de emst van de situatie en de landbouw verweet de overheid te weinig rekening te houden met de continuiteit in de bedrijfstakken. Rem op collectieve beeldvorming

De machtsstrijd die hiervan het gevolg was bernvloedde ook de interne verhoudingen. Omdat strijd gevoerd werd moest er discipline zijn in de gelederen, anders werd de onderhandelingspositie verzwakt Hier ontaardde hierarchie in dorninantie, waardoor een blokkade werd opgeworpen voor open informatieuitwisseling en daarmee de collectieve beeldvorrning. Zowel de veranderde verhoudingen in bet kennissysteem, de verstoorde onderhnge verhoudingen en de grote druk op interne discipline zetten een rem op cohectieve beeldvorrning, waardoor de beelden van de werkelijkheid van actoren de kans kregen om verder uiteen te drijven. Ondertussen ontwikkelden de externe relaties die in de vorige periode waren opengebroken zich verder, zoals bijvoorbeeld tussen ambtenaren van LNV en VROM en mtermediairen zoals CLM, NAJK. Op het platteland vormden zich steeds meer groepen ondememers in bijvoorbeeld rnilieucooperaties zoals de Ommer Marke, bewegingen die zochten naar streekeigen niches in de markt zoals de Zeeuwse Vlegel en vormden zich ook plaatselijke coahties tussen boeren en rniheugroepen of natuurbeschermers, in pogingen om altematieven te vinden voor de gegroeide problemen. Steeds meer netwerken van uiteenlopende samenstelling vormden nieuwe vitale kernen waarin nieuwe visies op de werkelijkheid de kans kregen om te groeien. Tenslotte kwamen ook actoren in de diverse bedrijfskolommen verder van elkaar af te staan in visies op de toekomst en onderhnge spelregels. Termeer toonde dit aan voor de varkenshouderijsector, maar het gold ook voor andere sectoren zoals in de tjjinbouw. De grootwinkelbedrijven zoals Albert Heijn ondermijnden het veilingsysteem en gingen vaker zaken doen met ondememers buiten de cooperaties om. Nieuwe coahties begonnen zich te vormen. 41

« Termeer 1993

Leiderschap

259

Höge drempel voor persoonlijk l e i d e r s c h a p in formeie structuren

Drempel voor persoonlijk leiderschap hoger

De drempel voor persoonlijk leiderschap was binnen de overheid en de boerenorganisaties nog altijd hoog vanwege de rnachtsstrijd en de interne discipline. Na de ingreep van de 2 Kamer kwam er wel een schoonmaak binnen LNV op gang waarin de interactieregels werden bijgesteld met de bedoehng juist de drempel voor persoonhjk leiderschap te Verlagen. Het 'Zwaluwproject' met het oog op interne cultuurverandering was hier een voorbeeld van. e

De drempel voor horizontaal leiderschap kwam in deze periode echter aanzienhjk hoger te hggen. Met name de kennisrnstellingen kregen het onder druk van de veranderde marktverhoudingen moeilijk om te bhjven investeren in de sectorgerichte netwerken. De DLV moest zieh invechten in de markt en vond geen verbindende taken meer voor zieh weggelegd. De DCC's kwamen droog te staan en werden steeds sterker aan het beleid gekoppeld waardoor zij niet meer in de positie waren om een verbindende rol te speien. De CL's tenslotte kregen het consigne zieh uit de veelheid van besturen en bekngenorganisaties terug te trekken om de verantwoordehjkheden te laten waar ze hoorden. De voomaamste klacht van de andere kennisrnstellingen (onderzoek, onderwijs) was dat alle arm slag verdwenen was om actief aan hun netwerken deel te bhjven nemen nu men moest leren de eigen broek op te houden . Niemand kon zieh nog inzetten om de samenhang in het kennisnetwerk op peil te houden. 42

Andere intermediairen wonnen wel terrein, zoals CLM en NAJK, De talrijke nieuwe netwerken bleven over het algemeen beperkt van omvang en er waren nog niet veel initiatieven zichtbaar om een verbindende rol te speien. Drempel voor v e r t i c a a l l e i d e r s c h a p nog s t e e d s hoog

De drempel voor verticaal leiderschap was nog altijd hoog. Wel was de urgentie voor iedereen duidehjk. Toch zaten de grote spelers nog altijd vast aan hun consensuscultuur en interne discipline. De politieke dekking voor robuust ingrijpen bleek ook steeds weer onvoldoende, zoals bleek rond het convenant voor het MJP-G en het opblazen van het mestakkoord . Met dit laatste echec was duidehjk dat de landbouwvertegenwoordigers hun achterban niet meer in de hand konden houden. Het was echter minder duidehjk wie in de landbouwwereld dan wel aanspreekbaar was. 43

Landbouwstructuur op instabiliteitspunt

De eenheid lag aan scherven en de onderlinge verhoudingen waren op driftgeraakt Nieuwe netwerken waren op zoeknaar hun identiteit, maar in de structuur was nog geen nieuwe bedding

LNV project Kennis Transfer en Transformatie. Verslag consultatie kennisinstellingen, Wageningen 31.3.1995 Zie par. 3.6.3. 4 2

4 3

260

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

ontstaan om hiermee om te kunnen gaan. Deze situatie komt overeen met het mstabihteitspunt uit de theorie van Prirogine : wanneet energie wordt toegevoerd aan het systeem worden de koppelingsmechanismen doorbroken. Dit kan leiden tot een nieuwe orde met meet varieteit en meet subtiele mechanismen voor koppeling. De overgang wordt gekenmerkt door instabihteit omdat de oude orde wordt doorbroken en de nieuwe orde zich nog moet vormen. 44

Op z o e k n a a r nieuwe ordening

5.7.6 De periode van de markt: 1995Rond de overgang naar de nieuwe periode waren er verschillende bewegingen waar te nemen in het zoeken naar nieuwe ordening . Ik zal nu deze bewegingen duiden in termen van leiderschapsinterventies. 45

Het Nationaal L a n d b o u w d e b a t als inzet van horizontaal leiderschap

De toonzetting van het Nationaal Landbouwdebat over de toekomst van de landbouw was anders dan de discussies tot dan toe. In plaats van het zoeken naar technische mogelijkheden om de schade zo beperkt mogelijk te houden ging het nu om de vraag of de hoofdtechting waarin de Nederlandse landbouwsector zich ontwikkelde nog wel deugde. De belangstelhng was groot, de deelname breed, maar het resultaat was onbevredigend. Het was een poging van actoren, die veel belang hadden bij de toekomst van de sector (grote cooperaties zoals CEBECO en Rabobank,) om de impasse te doorbreken, Deze impasse had kennis elementen: men signaleerde dat zowel boerenorganisaties als overheid bleven rondzingen in een te beperkte probleemdefinitie en te voorzichtige en deels onrealistische oplossingsrichtingen. De impasse had ook duidehjk een positionele kant Landbouwschap en overheid waren in posities terecht gekomen waardoor er tussen hen geen zinvolle discussie meer mogeHjk was. Men signaleerde dat de reakteit zich aan de waameming van deze partijen scbeen te onttrekken: de agribusiness was in hoog tempo aan het hergroeperen en aan het internationaliseren. Ik zou deze interventie willen karakteriseren als horizontaal leiderschap op topniveau. De actoren die zich rektief buiten de discussies over restrictieve regelgeving hadden gehouden kozen de rol van inspirator door nieuwe perspectieven ter discussie te stellen. Zij waren daarvoor in een goede positie: het gezag dat zij genoten vanwege hun positie en presentatie was niet bezwaard met de machtsstrijd die gaande was tussen overheid en boerenorganisaties en boerenorganisaties intern.

«Ziekader23. « Z i e par. 3.7.1

Leiderschap

261

Niemand binnen het netwerk in de positie voor v e r t i c a a l leiderschap

Het onbevredigend einde van het Debat moeten we wijten aan het feit dat het wenkend perspectief toch vooral bedreigend was voor met name de veehouderij waat bulk (melk, varkens- en kippenvlees, eieren) het grootste deel van de productie uitmaakte. Het viel niet gemakkelijk in te zien hoe de noodzakehjke omslag te realiseren zou zijn in sectoren die op körte terrnijn al zoveel te stehen hadden met de mestproblematiek. Als we aannemen dat niet isolement maar machtsstrijd de voortgang het meest blokkeerde, dan was niet de rol van Inspirator maar die van onderhandekar de meest noodzakehjke geweest Maar dan wel een onderhandekar die eigen macht en middelen mee kon brengen om de inzet van pardjen op elkaar af te stemmen. Het georganiseerde agrobedrijfsleven was het onderling onvoldoende eens om deze rol op zieh te nemen. Het vraagstuk was te groot voor horizontaal leiderschap.

Heteindevande consensuscuttuur als opluchting

De komst van het Paarse kabinet met minkter Van Aartsen op LNV introdueeerde nieuwe omgangsregek in de onderlinge rekties, zowel met het landbouwbedrijfsleven ak in de kennkmstellingen. De minkter maakte een einde aan de consensuscultuur en oogstte daarvoor aanvankehjk waardering in de landbouwsector. Het maakte voor de centrale landbouworganisaties de weg vrij om zieh te ontworstelen aan de inerrie waarin men terecht was gekomen door het oude kndbouwmodeL Dat het Landbouwschap sneuvelde door een betrekkelijk klein incident toonde aan dat ook de landbouwsector zelf ongelukkig was met de gegroeide situatie, maar niet zelf in Staat was om uit het geescaleerde interactiepatroon van groepsdwang te stappen. In termen van leiderschapsinterventies kunnen we deze ingreep op twee manieren beschrijven. Nemen we het oude sturende netwerk ak identiteit, dan stapte LNV onder leiding van de nieuwe minister er uit, waardoor ook de andere partijen zieh niet meer gebonden voelden. De escalerende machtsstrijd was geeindigd in chaos: de identiteit was ten einde zodat er ruimte kwam voor de erkenning van nieuwe identiteiten. Zo gezien was dit een interventie op horizontaal niveau, maar voldoet hij niet aan mijn defkutie van leiderschap (par.5.1). Hij was er immers niet op gericht het funetioneren van het netwerk te verbeteren maar om het netwerk met deze identiteit op te breken. De bedoeling van de ingreep was om ruimte te scheppen voor nieuwe vormen van interactie in netwerken met een andere samenstelling. Hier was dus sprake van verticaal leiderschap: een interventie van buitenaf in het netwerk van agrarische vertegenwoordigers. De kndbouwbestuurders hadden zieh in een situatie van dorninantie binnen het landbouwnetwerk gemanoeuvreerd en de minister trad op ak strijder door hen hun wapens om intern de

262

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

disdpline te handhaven uit handen te nemen. Daardoor creeerde hij voor het netwerk de ruimte om opnieuw positie te Mezen en interne interactieregels te ontwikkden. Binnen korte tijd fuseerden de drie centrale landbouworganisaties en vormden zo de LTO als belangenvertegenwoordiger voor de agrarische sector. Kennisinstellingen richting

is o I e m e n t

Was bij de landbouworganisaties het intetactiepatroon van consensus ontaard in groepsdwang wat leidde tot inertie, tussen de kennismstelhngen dreigde het tegenovergestelde te gebeuren. Sinds de vaste taakverdeling was gaan schuiven had de hierarchie plaats gemaakt voor autonomie als dominant interactiepatroon met het risico te ontaarden in een eilandencultuur, met isolement als dominant interactiepatroon. Dat zou chaos tot gevolg hebben en het verlies van de gemeenschappelijke identiteit van het kndbouwkennissysteem. De poging van de ambtehjke leiding van LNV om via een breed opgezet traject tot een gemeenschappelijke beddvorrning te komen mislukte . De zorg over de samenhang in het kennissysteem werd door alle betrokkenen gedeeld en het onderwerp •kennis' werd als gevolg hiervan hoog op de agenda gezet Men bleek echter niet in Staat om voldoende gemeenschappelijke beeiden te ontwikkden en eigen autonomie op te geven. 46

Extern v e r t i c a a l l e i d e r s c h a p : Peper als regelaar

De ingreep van de minister om een extern adviseur met gezag het werk over te laten doen interpreteer ik als verticaal leiderschap. De minister maakte geen deel uit van het kennisnetwerk, terwijl zijn ambtenaren die verantwoordehjk waren voor de kennisinfrastructuur daar wel deel van uitmaakten. De ingreep had vooral het karakter van de regelaar, die na consultatie van alle betrokkenen nieuwe hoofdhjnen vaststelde, hoewel Peper ook zijn best deed om als inspirator een wenkend perspectief neer te zetten . 47

Ook de andere interventies in deze periode zijn op een soortgehjke manier te analyseren. Lk zal me nu echter beperken tot het effect dat de nieuwe opvattingen en verhoudingen hebben gehad op de drempels voor ldderschap. Persoonlijk l e i d e r s c h a p : t u s s e n v e r a n d e r e n en o v e r l e v e n

De drempels voor persoonlijk leiderschap gaven een gevarieerd bedd. Het openbreken van de oude structuren en het ontstaan van een veelheid aan formele en informele netwerken maakten de drempels voor persoonlijk ldderschap over het algemeen laag. Ook de groeiende projectencultuur waarin subsidies beschikbaar kwamen voor het honoreren van goede ideeen hadden een drempdverlagend effect Als derde factor kan genoemd worden dat er steeds meer erkenning groeide voor het nut van gevarieerde Hierraee doel ik op de breed opgezette discussieronde in de aanloop naar het Kennisbeleidspkn tot 1999 (LNV 1996c). Zie voor de procesevaluatie: Wielinga (1995b). « Zie par. 3.7.2 en Peper (1996) 46

Leiderschap

263

bedrijfssystemen en nieuwe combinaties van landbouw met andere activiteiten op bet platteland. Daar tegenover stond dat actoren veel meer dan vroeger onder druk kwamen te staan om te ovedeven op de concurrerende markt, om zieh te voegen naar criteria voor subsidie en om zieh te houden aan de regels voor financiele verantwoording. Een te grote nadruk op vraaggestuurd bandelen zet een rem op persoonlijk leiderschap. Daarvoor is zekere mate van overvloed nodig. H o g s d r e m p e l s voor horizontaal l e i d e r s c h a p bij g e b r e k a a n identiteit

264

Voor horizontaal leiderschap werden de drempels hoog. Oude netwerken verloren hun identiteit wat betekende dat de bereidheid tot afstemming af nam. Daarentegen werd nog niet duidelijk op welke nieuwe identiteiten men zieh dan wel zou kunnen richten. In nieuwe netwerken ontbrak het over het algemeen aan actoren die voldoende armslag en gezag hadden om horizontaal leiderschap op zieh te nemen. De rol die de kennismstellingen hierin traditioneel gespeeld hadden leek uitgespeeld door de toegenomen competitie op de kennismarkt en de noodzaak om alle activiteiten te verantwoorden volgens de criteria van de financiers. De nadruk op verantwoording en effideritie bij finanders maakte dat vooral meetbare productie werd gewaardeerd. Procesrollen zijn ved moeilijker te verantwoorden: wanneer men zieh heeft ingezet om de interactie te bevorderen is het resultaat doorgaans niet aan een actor toe te schrijven.

De s l i n g e r s l a a t door

Een andere factor die drempelverhogend werkte was het losmakingsproces uit de oude situatie. Nadat het openhouden van het kennissysteem door de IKC's en de CL's op een rnislukking was uitgelopen vanwege de belangentegenstellingen die in de voorgaande perioden steeds openhjker aan de oppervlakte kwamen, sloeg de sternming om naar het terugtrekken op eigen verantwoordehjkheden. LNV zag geen taak meer voor zichzelf in het faciliteren van leerprocessen of het in stand houden van goede verhoudingen in het landbouwnetwerk en trok haar vooruitgeschoven ebensten voor horizontaal leiderschap terug.

Adolescentie

Het 1ostnalringsprnr.es was ook voelbaar bij de kermisinstellingen die voorheen een vaste taakverdehng hadden. Zo waren de IKC afdelingen bedoeld als de vaste tolken voor het praktijkonderzoek en de praktijkscholen verzorgden een vast deel van de cursussen voor leerlingen van de agrarische onderwijsmstellingen. Nu deze 'gedwongen winkelnering' werd afgescbaft ontstond een neiging om voor deze dienstvedening juist andere partners te zoeken. Ook hier moest de oude orde worden losgdaten om nieuwe openingen te maken, maar wie zieh nu nog verantwoordelijk moest voelen voor de samenhang tussen de componenten in kennisnetwerken werd onduidelijk. Netwerken als levend

weefsel

Klimaat voor v e r t i c a l e sturing

De urgentie van de problemen, zowel in het kndbouwnetwerk als geheel als in de kennisinfrastructuur had de drempel voor verticaal leiderschap aanzienlijk verlaagd. De veranderde politieke verhoudingen beten nu eindelijk ingrijpen toe en ook in het veld werd de behoefte aan nieuwe ordening breed gevoeld. De kern van het advies van Peper over de kennkmfrastruttuur was dat de grote Clusters zoals de kennkinstellingen in en rond Wageningen een nieuwe topstructuur moesten krijgen die in Staat zou zijn de hoofdrichting vast te stellen en de actoren in het Cluster tot afsternming te bewegen.

Op z o e k n a a r afsternming in

Hoe de nieuwe identiteit van de Iandbouw zieh zal stabiliseren is moeüijk te zeggen. Men ziet een conglomeraat van veel kleinere netwerken met uiteenlopende identiteiten, met wisselende coaliües die veelal ook internaöonaal vertakt zijn. Binnen bepaalde Clusters van actoren zoals produetiekolommen vormen zieh nieuwe strueturen voor verticaal leiderschap. De overheid heeft gekozen voor verticaal leiderschap ten aanzien van de afsternming van Iandbouw- en andere rurale netwerken op maatschappehjke randvoorwaarden.

piurale s a m e n l e v i n g

Informatiekanalen voor afsternming o p g e d r o o g d

De kracht van het kndbouwnetwerk in de jaren 60 en 70 hield nauw verband met de uitstekende organkatie voor horizontaal leiderschap waarin de kennkmstellingen een bekngrijke rol speelden. Het ontbreken van kanalen voor verticaal leiderschap zorgde voor problemen. De slinger hjkt nu doorgeslagen te zijn naar de andere kant verticaal leiderschap wordt ingevuld, maar voor horizontaal leiderschap zijn de kanalen verstopt geraakt Men mag verwachten dat ook dit tot problemen leidt wanneer de drempek voor zulk leiderschap hoog zijn, dan duurt het lang voordat zieh nieuwe identiteiten vormen en k het moeilijk om actoren op hun collectieve verantwoordehjkheden aan te spreken. Nu vormt het strategisch paradigma een blokkade en wel voor het horizontale leiderschap dat nodig k voor vitale processen in de samenleving.

5.8 Vragen

Leiderschap

Essentlele leiderschapsfuneties?

Wat levert deze galerie van illustraties en suggesties over leiderschap op voor de vraag die ik aan het einde van hoofdstuk 3 Steide? Welke logische verbanden worden in het ecologkche paradigma zichtbaar tussen de opeenvolging van leiderschapsfuneties die in de verschillende perioden werden vervuld en k er ook iets te zeggen over welke funeties essentieel waren? Voegt deze zienswijze iets toe aan andere analyses van de recente geschiedenk van de Nederlandse Iandbouw? In het laatste deel van dit hoofdstuk maak ik de bakns op.

265

L e i d e r s c h a p in het a u t o n o m e ontwikkelingsproces

Leiderschap heb ik in dit hoofdstuk omschreven als het selecnef creeren van ruimte voor levende processen. Soms betekent dat het opruirnen van blokkades in de interactie zodat actoren elkaar serieus kunnen nemen en soms betekent dat het scheppen of handhaven van orde omdat in chaos geen interactiepatronen kunnen bestaan die voor levende processen nodig zijn. De Signalen van onbalans worden altijd ergens in het systeem gevoeld en er zijn ook altijd mensen die leiding nemen am de vitale ruimte te herstellen . Of de beweging in het systeem daardoor ook daadwerkehjk verändert hangt af van de werking van hun leiderschap en de drempels die de structuur van het systeem opwerpt voor het nemen van leiderschap. 48

In levende processen komt energie vrij. In levende netwerken ziet men een groeiende specialisatie en taakverdeling, mogehjk gemaakt door steeds subtielere koppelingsmechanismen. Op bepaalde momenten moet de orde die zulke koppelingsmechanismen mogehjk maakt doorbroken worden om een nieuwe, meer verfijnde orde te kunnen laten ontstaan. Ontsporingen in interactie worden veroorzaakt doordat de koppeling gestoord raakt Mensen doen dit door beeiden van de werkehjkheid en de onderlinge relaties te fixeren in illusies. Wanneer deze illusies elkaar voeden treedt escalatie op. Elke escalatie roept op zijn beurt ook weer impulsen op voor leiderschap om de vitale ruimte te herstellen. Die impulsen kunnen in het netwerk zelf ontstaan, maar ook in het grotere verband waarvan het netwerk deel uit maakt, Hoe groter de coherentie in een netwerk, hoe lager de drempels voor leiderschap. Zo ontstaan vitale kernen waarin energie gegenereerd wordt Hoe hardnekkiger de fixaties, hoe hoger de drempels voor leiderschap. Dan ontstaan zwarte gaten waarin energie weglekt Daar tegenover Staat dat regressieve patronen altijd voor spanning zorgen waardoor de urgentie voor leiderschap toeneemt en vroeger of later iemand leiderschap op zieh neemt Zo zoekt het autonome proces van ontwikkeling altijd weer een weg om door te kunnen gaan. Geenessentiele

unetiss, m a a r drempels voor leiderschap leiderschapsf

Er zijn veel mattieren om zowel horizontaal als verticaal leiderschap in te vullen. Ik concludeer daarom dat het niet mogehjk is om succes of falen van een kennisnetwerk te herleiden tot het vervullen of ontbreken van speeifieke leiderschapsfuneties. In feite was mijn oorspronkelijke vraagstelling ingegeven door de hoop dat een günstig Wirnaat voor kennkontwikkeling geconstrueerd zou kunnen worden door de belangrijkste verklärende facto-

4 8

266

Zij zullen zelf de intentie van hun inzet dootgaans anders definieren.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

ren op het spoor te komen. Hoe completer het lijstje essentiele ldderschapsfuncties zou zijn, hoe beter we in Staat zouden zijn om zo'n klimaat te scheppen. In het ecologische paradigma moeten we accepteren dat zo'n lijst nooit te maken is. We zullen de vitale ruimte nooit kunnen construeren omdat we niet kunnen weten waar het vitale midden ligt op de kennis- en de positie dimensie. Er is steeds iets anders voor nodig en de variatie aan mogehjke leiderscnapsfuncties is eindeloos. De acht functies die ik eerder in dit hoofdstuk omschreef zijn dan ook niet meer dan illustraties van mogehjke rollen, gekoppeld aan verschallende vervorrningen in interactieprocessen. 49

Daar tegenover Staat dat er altijd mensen zullen zijn die intuitief weten wat zij te doen hebben. De stmctuur waarin zij functioneren werpt alleen hogere of lagere drempels op om dat ook daadwerkelijk te doen. Wanneer de drempels voor verticaal leiderschap hoog zijn ontstaan problemen met de afsternming tussen het netwerk en het grotere geheel waarvan het deel uit maakt Dit werd zichtbaar aan het einde van de bloeitijd. Wanneer de drempels voor persoonhjk leiderschap in een netwerk hoog zijn neemt het leervermogen van het netwerk af, waardoor men oplossingen voor problemen vooral zoekt op de bekende weg. In de periode van toenemende onzekerheid, toen de hierarchische ordening zowel bij L&V en Landbouwschap werd aangescherpt, zag men dit effect. Als tenslotte de drempels voor horizontaal leiderschap hoog zijn komt de bereidheid tot onderhnge afsternming in gevaar. Zorgen over het verlies van samenhang in het landbouwkennissysteem en de problemen om draagvlak te verwerven voor regelgeving suggereren dat dit risico nu aan de orde is. Het verschil met de bloeiperiode is dat de stmctuur voor horizontaal leiderschap die toen uitstekend werkte niet meer van toepassing kan zijn in de huidige tijd. De identiteit die in die periode voor de lijm in het systeem zorgde is opengebroken, zodat er nu sprake is van een veel grotere verscheidenheid aan netwerken, die lang niet allemaal meer thuis te brengen zijn onder de paraplu van het Nederlandse landbouwnetwerk. Toch is ook nu horizontaal leiderschap nodig om al die verschillende netwerken met hun belangen en eigenaardigheden op elkaar af te stemmen, zodat zij zinvol gebruik kunnen maken van elkaars specifieke kwahteiten, Bij deze verscheidenheid is de opgave om het eens te worden over de hoofdrichting bij voorbaat onbegonnen werk. De coherentiecirkel laat zien dat dit voor vitahteit ook

« Zie par. 5.3.Z en kader 52

Leiderschap

267

helemaal niet nodig is. Waar het nu om gaat is dat men gebruik leert maken van de verschillen. Welke actoren in de samenleving nemen hiervoor het voortouw? Van wie mag men initiatieven verwachten om drempels voor leiderschap te Verlagen? Heeft de overheid hierin een bijzondere verantwoordelijkheid? Deze vragen zijn aan de orde in het volgende hoofdstuk.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Hoofdstuk 6

Overheid 6.1 Het landbouwdepartement In het kennissysteem L e i d e r s c h a p s f u n c t i e s voor de overheid

6.1.1 Taakopvattingen van de overheid Als er geen lijst van essentiële leiderschapsfuncties opgesteld kan worden voor een goed functionerend kennissysteem, dan is er ook geen sub-lijstje te maken voor taken die aan de overheid zijn voorbehouden. Toch maakt de institationele omgeving wel veel uit voor drempels voor leiderschap zoals mensen die ervaren en daarmee voor de kans dat vitale processen de overhand krijgen over regressieve patronen in een samenleving. De overheid is lang niet de enige institationele vormgever, maar wel één met spetifieke bevoegdheden en een niet te onderschatten invloed. Van der Ploeg stelt zelfs dat het Ministerie van LNV als obligatory passingpoint de kem vormt van het omvangrijke expert systeem van deskundigen dat het toekomstbeeld bepaalt voor het platteland. Dit expert systeem zou over zoveel macht bescbikken dat alternatieve en op zieh vitale 'ontvouwingsmogelijkheden' die van onderop ontstaan geen kans krijgen vanwege de condities zoals regelgeving en finandermgsmogehjkheden die van bovenaf worden opgelegd. 1

Men kan betwijfelen of LNV werkelijk zo'n centrale roi speelt in het krachtenveld met multinationale voedingsmiddelenindustrie en supermarktketens. Het Ministerie bescbikt evenwel over bevoegdheden die andere spelers niet bebben en heeft daarmee een specifieke invloed op de institutionele omgeving waarin het platteland zieh ontwikkelt Wanneer schept overheidsbeleid gunstige condities voor vitale processen en wanneer werpt beleid blokkades op? En hoe binnen we de taakverdeling zien hissen de overheid en andere actoren in de samenleving: wat zou de overheid in de toekomst nog moeten doen omdat geen andere actor dat kan? Veranderende taakopvattingen

In dit hoofdstuk onderzoek ik welke functies LNV in de eerder genoemde périodes heeft vervuld in bet kennissysteem en in hoeverre te begrijpen is dat de taakopvatting steeds opnieuw is

' Ploeg, J.D. (1999) De vittuele her. Assen, Van Gotcum.

Overheid

269

verändere!. Leidt het ecologische paradigma in dit opzicht tot nieuwe inzichten? Werpt dit nieuw licht op de funeties die in de komende tijd aan de orde zdjn? Dit hoofdstuk

Om te laten zien hoe opvattingen over de rol van de overheid zijn te herleiden tot de eerder genoemde paradigma's geef ik eerst weer welke taakopvatting gekoppeld is aan verschülende visies op kennis. Vervolgens onderscheid ik drie basale dilemma's voor overheidsbeleid waarin men, afhankehjk van het paradigma dat men hanteert, andere keuzes maakt. Een belangrijk aspect is het besef van beperkte beheersbaarbeid van maatschappelijke Processen, zoals dat in het post-modernisme is doorgedrongen. In elk paradigma heeft men hiervoor naar oplossingen gezocht Daama leid ik uit het ecologische paradigma een aantal criteria af aan de hand waarvan ktzichtehjk gemaakt kan worden hoe de taakopvatting van LNV ten aanzien van kennis in de loop van de tijd veranderd is. De illustraties ontleen ik vooral aan het landbouw- en kennisbeleid van LNV en zijn voorganger L&V op landehjk niveau. De vraag welke funeties voor de toekomst men hieruit kan afleiden komt in het laatste hoofdstuk aan de orde.

Geen a c t o r a l s alle a n d e r e

6.1.2 Dilemma's voor de overheid De overheid neemt als actor in de samenleving een bijzondere plaats in. De overheid waakt over de collectieve belangen en beschikt daarvoor over unieke faeihteiten zoals het recht om burgers te verphehten belastingen te betalen, om regels te stellen en om ze te handhaven desnoods met geweld. In een demoeratische samenleving krijgt de overheid hiervoor een mandaat van de burgers. Dat mandaat wordt regelmatig vemieuwd, waarbij de overheid verantwoording dient af te leggen over de mattier waarop het mandaat is uitgevoerd. Over deze grondbeginselen bestaat in Westerse samenlevingen weinig verschil van mening. Of overheden zieh ook in de praktijk hiemaar gedragen is een andere vraag. Opvattingen over welke taken precies bij dit bijzondere mandaat hören zijn altijd onderwerp van politick debat geweest en de politieke stemming is in de loop van de tijd ingrijpend veranderd. Wat zou de rolverdeling moeten zijn tussen overheid en andere actoren in de samenleving? Wat zijn collectieve belangen en wie moeten zieh daar behalve de overheid verder verantwoordelijk voor voelen? Wat zou de taalrverdeling moeten zijn tussen de verschülende bestuurslagen van de overheid? En wat betekenen de veranderde maatscbappehjke verhoudingen voor het politieke systeem van mandaten en publieke verantwoording? Wat betekent het bijvoorbeeld dat steeds minder burgers zieh betrokken voelen bij politieke partijen, of dat ambtenaren een grote kennisvoorsprong

270

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

dilemma's voor de overheid dilemma

centrale vraag

aspect in het ecologisch paradigma

beheersiag

waar stuurt men heen?

kennis dimensie

2

regie

wie stuurt?

positie climensie

3

legitùm'teit

wat legjtimeert?

identiteit van levend systeem

1

tussen %ekerheid en on^ekerheid

tussen regekn en dienen

tussen contrôle en draagvlak

kader 60 hebben op de politici die zij beboren te dienen? Wat betekent het dat beslissingen met ingrijpende invloed op de samenleving niet aUeen in het parlement worden genomen maar ook door internationale instituties of bedrijfsconglomeraten waarop democratische contrôle ontbreekt? Ordeningeneisen

In de vorige hoofdstukken is geconstateerd dat de roi van de overheid ingrijpend is verschoven. Elke ordening stelt zijn eigen eisen aan de rolverdeling tussen maatschappehjke actoren en als de samenleving zieh ontwikkelt zal ook de ordening van tijd tot tijd worden herzien waarbij de rolverdeling verändert Als we de samenleving zien als een groot levend systeem met een ordening die levende processen mogelijk maakt, dan heeft de overheid daarin een mandaat op sturend op te treden wanneer dat nodig is om die processen doorgang te laten vinden. Omdat de vitale ruimte wordt opgespannen door de juiste mate van spanning op de kennis- en positie dimensie moet de overheid keuzes maken in de wijze waarop gestuurd wordt op inhoud en op het procès. Men zal nooit precies kunnen bepalen wat de juiste maat is. Daarom kunnen we spreken van dilemma's waarin men steeds opnieuw positie moet kdezen tussen twee onwensehjke extremen. Met de coherentiecirkel als uitgangspunt kunnen we drie dilemma's onderscheiden [kader 60]. Het eerste dilemma heeft berrekking op de kennis-as: in hoeverre moet en kan men bepalen waar men heen stuurt? Het dilemma op de positie-as gaat over de vraag wie er stuurt Het derde dilemma heeft van doen met de identiteit van het systeem als geheeL die bepalend is voor de mate waarin actoren bereid zijn sturing op zowel inhoud als procès te accepteren.

Overheid

271

Het dilemma van de beheersing

Op de kennis as zouden we kunnen spreken van het dilemma van de beheersing. Uit naam van de samenleving maakt de overheid beeiden van de gewenste toekomst Die beeiden worden geoperationaliseerd in beleidsdoelen waarvoor de nodige instrumenten worden ingezet De samenleving laat zieh echter niet geheel modelleren volgens plan en pogingen om ontwikkelingen geheel onder contrôle te krijgen zijn vaak contraproductief. De logica achter deze Stelling, die in hoofdstuk 4 besproken werd op het niveau van individuen en netwerken, gaat ook op voor een samenleving. Er zijn grenzen aan wat overhddssturing vermag. Een minder vergaande vorm van beheersing is het stellen van maatschappelijke randvoorwaarden. Wie dat doet definieert niet precies waar hij heen wü, maar stelt wel vast waar hij niet terecht wil komen. Ook dan moet men tussen twee Hippen doorzeilcn: stelt men teveel voorwaarden, dan bhjfit er weinig ruimte over voor vetnieuwing en verdwijnt de énergie uit het systeem; laat men teveel aan het spei der vrije krachten over, dan is het risico van ontsporingen groot waardoor de kwahteit van de ordening wordt aangetast Het dilemma van de beheersing handelt over de vraag: "Waar stuurt men heen?" waarbij men de juiste balans moet bewaren tussen zekerheid en onzekerheid.

Het dilemma van de regie

Het dilemma op de positie-as zouden we het dilemma van de

regie kunnen noemen. De overheid stuurt uit naam van de samenleving, maar de overheid is niet de enige die stuurt In een levend systeem draagt elke actor zijn eigen verantwoordehjkheid voor inzet en afsternming en heeft elke maatschappelijke positie zijn eigen mogelijkheden en beperkingen om het ontwildcelingsproces gezond te houden. De samenleving laat zieh niet regisseren door één actor: daarvoor is de complexiteit te groot Een overheid die teveel regie naar zieh toe trekt en zelf wil regelen kan rekenen op verzet van actoren die zieh in hun vrijheid en hun inzet voor de coUectiviteit beperkt voelen. Aan de andere kant Staat het ideaal van de gedeelde verantwoordehjkheid: maatschappelijke actoren die met respect voor ieders belangen afspraken maken over de gewenste ordening. De overheid bekrachtigt de gekozen oplossingen met regelgeving waardoor free-riders de afspraken niet kunnen onderrnijnen en stelt facihteiten ter bescbikking om de oplossingen mogelijk te maken. Dit ideaal vraagt om maatschappelijke actoren die voldoende georganiseerd zijn om vertegenwoordigend voor hun achterban op te kunnen treden en in staat zijn om collectieve verantwoordehjkheid te dragen.

272

Netwerken als levend

weefsel

Aan deze voorwaarden wordt lang niet altijd voldaan ak het om maatschappehjke vraagstukken gaat De kwahteit van de ordening in samenleving hangt dan af van de mate waarin er actoren zijn die de capaciteit en de positie hebben om het proces van het zoeken naar oplossingen gunstig te beinvloeden. In termen van het vorige hoofdstuk het vraagt om actoren met voldoende armslag om nineties voor horizontaal en verticaal leiderschap te vervullen. De overheid heeft hiervoor een specifiek mandaat. Het dilemma van de regie handelt over de vraag: "Wie staurt?", waarbij men de juiste balans moet bewaren tussen regelen en dienen. Voor het kiezen van positie in beleidsprocessen kan de overheid dus veel of weinig inzetten op de taak (beheersing) en op de rekties (regie) [kader 61]. Het dilemma van d e legitimiteit

De overheid stuurt op bask van een mandaat De kwahteit van dat mandaat bepaalt in hoeverre mensen zieh willen kten sturen. Het gaat hier om de vraag of voldoende mensen accepteren dat een overheidsinstantie bepaalde maatregelen neemt, omdat dat in het belang zou zijn van de identiteit waarop ook zij hun inzet willen afstemmen. Dit gaat verder dan het formele mandaat dat k vastgelegd in de grondwet en in verkiezingsuitskgen. Mensen moeten ook het vertrouwen hebben dat een bepaalde overheidsinstantie een nuttige rol speelt in het netwerk waarmee zij zieh verbonden voelen. Het informele mandaat hangt daarom nauw samen met de identiteit van het netwerk en de mate waarin mensen zieh in die identiteit herkennen. Mensen beoordelen dat mandaat zowel op positie ak op inhoud, door zieh respectievehjk af te vragen of deze overheidsinstantie over dit vraagstuk wel iets te zeggen heeft en of de staring inhoudehjk gezien bijdraagt aan het cohectieve belang zoak zij dat ervaren . 2

Ak mensen beleidsmaatregelen accepteren spreken we van draagvkk. Draagvkk k vooral afhankehjk van het informele mandaat Het k echter een illusie om te denken dat voor alle maatregelen die nodig zijn een breed draagvkk te vinden is. Teveel druk op consensus leidt tot inertie, zoak we eerder hebben gezien. Soms k er een overheid nodig die knopen doorhakt en de ordening handhaaft om escalerende patronen te doorbreken voordat zij teveel schade hebben kunnen aanrichten. Dan moet die overheid kunnen teruggrijpen op een formeel mandaat dat het mogelijk maakt om te doen wat nodig k. Voor leiderschap en zeker voor verticaal leiderschap, k niet altijd goedkeuring vooraf mogelijk. Toch zijn er grenzen aan wat een overheid kan doen wanneer men zieh beroept op het formele mandaat 3

Overheid

2

Deze spanning is bijvoorbeeld goed voelbaar in de discussie over de Europese integrarie.

3

Zie par.

4.5.5

en 5.7.4

273

Vljf rollen van de overheid

getypeerd naar taakgerichte en relatiegerichte sturing De vijf roltyperingen zijn geihspireerd door het model van Hersey & Blanchard [kader Sf].

De bijdrage van dit model is dat het beleidsmakers inzicht geeft in verschalende posities die zij kunnen kiezen in een beleidsproces, afhankehjk van de opstelling van betrokken actoten. Het model is niet normatief: geen rol is betcr dan een andere. De effectiviteit hangt af van de behoefte van het systeem. Die behoefte kan verschillen per beleidstraject en per fase in een beleidstraject Wat effectief is op een moment kan contraproductief zijn op het volgende. Het model geeft geen inzicht in de criteria op grond waarvan men voor een bepaalde rol zou moeten kiezen. Regelaar

sterk sturend op taak »einig sturend op relaties Het ambtelijk apparaat signaleert Problemen, en vertrouwt op eigen deskundigheid bij het ontwikkelen van oplossingen, Daarna volgt de vraag hoe men ervoor gaat zorgen dat betrokken actoren de oplossing accepteren en de regels gaan navolgen. Deze opstelling uit zieh in een combinatie van communicatie om te overtuigen en het beinvloeden van de condities door regelgeving of stimulerende prikkels. De doelen en oplossingen zelf staan buiten discussie.

274

Regisseur

sturend op taak en op relaties. Het ambtelijk apparaat signaleert Problemen en realiseert zieh dat zonder draagvlak er weinig van de uitvoering van het beleid terecht zal komen. Men spant zieh in om betrokken actoren bij de vorming van het beleid te betrekken. Na een complex agendavormingsproces probeert men de vele doelen van actoren naar een centrale doelstelling te leiden, en de problemen zo te herdefinieren dat zij door overheidsingrijpen bestreden kunnen worden. De overheid is nu tegelijkertijd inhoudelijk deskundige en gespreksleider. Onderhandelaar

Bemiddelaar

niet sturend op taak, tvel sturend op relaties. De overheid laat het ontwikkelen van oplossingen aan betrokken actoren over, enriehtde inzet op het proces waadangs die oplossingen tot stand komen. Het gaat de overheid er nu slechts om dat er een oplossing komt, en niet wat die oplossing precies inhoudt Ook hier kan het initiatief van twee kanten komen. De overheid maakt in deze rol gebruik van zijn onafhankelijke positie om de communicatie te faciliteren waartoe de betrokken actoren vanwege hun belangentegenstellingen zelf niet in Staat zijn.

Dienaar deeti de sturing op taak en relaties met betrokken actoren. laat sturing op spwel taak als relaties Zowel ambtenaren als maatover aan maatschappeUjke actoren. schappelijke gre^etingen sigHet ambtenarenapparaat volgt naleren problemen en kansen. en administreert de uitkomst van De overheid stelt prioriteiten in maatschappeUjke en politieke het kader van het algemeen besluitvorming, en verdeelt de belang, en daagt andere partijen collectieve middelen volgens de uit om hetzelfde te doen voor lijnen die zo worden uitgezet hun deelbelangen. Het initiatief Deze taakverdeling gaat uit van voor actie kan van beide kanten een hoge mate van zeMsturing, komen. De onderhandelingen waarin actoren hun eigen verantmoeten leiden tot een verdeling woordelijkheid nemen, en coalivan verantwoordelijkheden en ties vormen die leiden tot een de inzet van collectieve middelen gemeenschappelijk besluitvorals aanvulling op wat partijen mingsproces voor zover die zelf inzetten. gemeenschappelijkheid nodig is.

kader 61 N e t w e r k e n als l e v e n d wee f s e l

Het chlemma van de legitirniteit bandelt over de vraag: "Wat legitimeert?", waarbij men de juiste balans moet bewaren tussen controle en draagvlak. Hat werkingsveld van v e r s c h i l l e n d e opvattingen over de rol van de overheid

De hoeveelheid literatuur over elk van deze dilemma's is omvangrijk. Afhankelijk van het denkkader van waaruit men redeneert komt men tot verschillende opvattingen over de rolverdeling tussen overheid en samenleving en het belang van investeringen in kennis door de overheid. In de volgende paragraaf voer ik herkenbare opvattingen terug naar de drie eerder genoemde paradigma's. Met de inzichten uit het ecologische paradigma beredeneer ik in de paragraaf ema onder welke omstandigheden die opvattingen effectief kunnen zijn en wanneer zij tekort Schieten.

6.2 W e t e n en kiezen

I n v e s t e r e n in b e t r o u w b a r e kennis

B e h e e r s i n g : van modelten n a a r s c e n a r i o ' s en risicoanalyse

Overheid

Opvattingen over de rol van de overheid

6.2.1 De overheid in het instrumentele paradigma Als de wereld een technische opgave is, dan dient de overheid te investeren in de wetenschap als de bron van betrouwbare kennis [kader 62]. Hoe beter de wetenschap zorgt dat men weet wat er komen gaat en hoe meer de techniek voor mstrumenten zorgt om te bereiken wat men wiL hoe duidelijker het is welke keuzes gemaakt moeten worden en binnen welke marges variatie mogelijk is. Objectieve wetenschap is belangrijk voor gemeenschappelijke beddvorrning. Wanneer verschillende belangengroepen het eens zijn over de objectieve werkehjkhdd, dan is het gemakkelijker om ook de verantwoordehjkheid te delen voor de keuzes die gemaakt moeten worden. Ook in deze postmodeme tijd moet de overbad er voor zorgen dat betrouwbare kennis wordt gegenereerd en beschikbaar bhjft voor besluitvorming. De overhdd investeert daarom in fundamenteel onderzoek en in strategisch onderzoek voor zover dat gaat over kennis die voor de overheid op de korte en middellange termijn van belang is. Op basis van deze kennis worden keuzes gemaakt over maatschappehjke randvoorwaarden en wensehjke toekomstscenario's waaraan ontwikkelingen in de samenleving kunnen worden getoetst en zo nodig bijgestuurd. Als bhjkt dat de toekomst steeds moeihjker te voorspellen is, dan moet de gereedschapsMst worden aangevuld met instrumenten waarin de onzekerhdd zo goed mogehjk binnen de perken kan worden gehouden. De beste manier wordt dan een optimum tussen een hoge waarschijnlijkhdd van gewenste uitkomsten en een laag risico dat het mis gaat Op basis van verschillende veronderstellingen kan men scenario's doorrekenen als grond voor keuzes. 275

De rol van de overheid in vier paradigma's instrumented

strategisch

commnnicatief

ecologisch

De wereld is:

een technische opgave

een arena

een dorp vol sociale eenlevend dilemma's organisme

Kennis is:

de objectieve waarheid; de beste weg

een product met marktwaarde; macht

een individueel en sociaal construct; het vermögen tot het genereren van informatie

effectieve actie in respons op de orngeving

het bepalen en Leiderschap is: het geven van richting; handhaven van de het activeren van de regels van het spel juiste mensen

het bevorderen van het herstellen van de structurele het sociale koppeling tussen leerproces mensen en hun sociale en ecologische orngeving

Rol ovedieid in zorg dat kennis kennissysteem: beschikbaar komt voor gebruikers

sponsor van kennisprocessen; sponsor van kennisspecialisten

scheidsrechter op kennismarkc inkoper van kennis voor eigen gebruik

zorg voor responsieve kennisnetwerken

Beheersing:

analyse en instructie; risicobeperking d.m.v. inhoudelijke randvoorwaarden

ontwikkeling is interactieve onderhandelingsspe beleidsvorming 1 met actoren: convenanten

gezonde netwerken stimuleren; ongezonde netwerken aanpakken

Regie:

consensus, ovedegmodel

vaststellen en handhaven spelregels

teamspeler

ruimte scheppen voor leiderschap; overheid als reservecircuit

Leginmatie:

regering regeert, politiek controleert

politiek primaat op basis van democratisch mandaat

maatschappelijk draagviak

politiek als koppelingsmechanisme; aansluiten bij identiteit levende

overeenstemming over spelregels

overeemtemming over doelen

Werkingsdomein:

overeenstemming over kennis

Systemen

geïnspireerd leiderschap Kader 62

R e g i e : van c o l l e c t i e v e sturing naar randvoorwaarden

276

Als het niet meer mogelijk blijkt om gezamenlijk te sturen, dan moet de rol van de overheid worden aangepast Als men het niet meer eens kan worden over aanpak en taakverdeling, dan moet er toch rninstens een actor zijn die namens de samenleving de maatschappehjke randvoorwaarden vaststelt en toetst of ontwikkeN e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

lingen zieh bewegen in een richting die door de samenleving gewenst wordt Binnen die randvoorwaarden moeten actoren dan zelf hun weg vinden. Voor die randvoorwaarden geldt nog steeds dat ze moeten worden vastgesteld op basis van betrouwbare kennis en heldere politieke keuzes. Legitimiteit: van g r o t e verhalen naar technocratie

R e g e r i n g r e g e e r t , politiek controleert

B e p e r k i n g e n : de fictie van g e d e e l d e kennis

De voorspelbaarheid van de toekomst mag dan zijn grenzen hebben, toch zijn de marges voor keuzes aanmerkelijk kleiner dan in de tijd dat de grote ideaalbeelden van bijvoorbeeld liberalen en sociahsten onverenigbaar leken. De wetenschap heeft zoveel kennis voortgebracht over de instrumenten voor economische groei en ecologische randvoorwaarden die politiek onomstreden zijn, dat moeihjk is te onderscheiden op welke hoofdhjnen pohtici nu nog van mening verschilfen. Een deskundig ambtenarenapparaat zorgt voor continuïteit en beperkt het risico van ondoordachte besluitvorming. Democratische contrôle op hoofdhjnen blijft nodig, maar in het instrumentele paradigma is het niet erg wanneer die contrôle het karakter heeft van het signaleren van ontsporingen en het aanscherpen van de efficdëritie en de effectiviteit van het overheidsapparaat "De regering regeert en de politiek controleert" is een veelgehoorde uitspraak in parlementaire kringen. Hoe meer de toekomst een kwestie is voor deskundigen in plaats van pohtici, hoe beter dat is voor een evenwichtige ontwikkeling van de samenleving. Eens mag de supercomputer het werk van ministers ovememen. Het werMngsdomein van het instrumentele paradigma wordt bepaald door de mate waarin men beeiden over de werkelijkheid deelt Overeenstemming over kennis leidt vanzelf naar overeensteniming over doelen: hoe beter men weet hoe de wereld in elkaar steekt, hoe gemakkelijker het wordt om in te zien hoe deelbelangen op een hoger niveau en in de verder gelegen toekomst uiteindehjk samenvallen en hoe beter men in staat is om vast te stellen wat ieders verantwoordehjkheid daarin is. Tot op zekere hoogte is dit in de Nederlandse samenleving het gevaL Weinig mensen twij feien aan de zin van open marktverhoudingen voor een gezonde économie of aan de noodzaak van duurzame productiewijzen voor een gezond milieu. Daarbij bestaat er op veel beleidsterreinen een redehjke mate van vertrouwen in de deskundigheid van de overheid. Veel overbeidsmaatregelen om het maatschappehjk verkeer in goede banen te leiden kunnen rekenen op brede rnaatschappelijke steun.

NIMBY

Overheid

De schoen wringt waar die gedeelde beeiden van wat werkehjk en wensehjk is ontbreken. Dat gebeurt in de complexe postmoderne samenleving steeds vaker. Wanneer belangentegenstelhngen aan 277

het licht komen blijkt hoe groot de kennisverschillen zijn tussen de actoren die in hun taakv-erdehng op elkaar zijn aangewezen. In veel beleidsdossiers is de expertise van het ambtelijk apparaat zo omvangrijk dat bet pohtici de grootste moeite kost om hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden, laat staan dat zij het publiek helder duidehjk kunnen maken waarom zij bepaalde keuzes maken. Om toch in de gunst van de kiezer te blijven wordt het pohtieke debat daarom modegevoelig en dat komt evenwichtige besluitvorming niet ten goede. Daar tegenover staan de belangengroepen die steeds minder boodschap hjken te hebben aan de belangen van anderen en opkomen voor die zaken die ben direct raken: het NIMBY verschijnsel (Not In My BackYard). Vanuit het ecologische paradigma zijn deze beperkingen begrijpehjL De bereidheid tot inzet en afstemming hangt samen met een gevoel van identiteit in het netwerk. De netwerken waarmee mensen in de samenleving zieh nu verbonden voelen komen steeds minder overeen met die waaraan de bureaucratie haar beeiden ontleent en waarop de pohtieke controle haar legitimiteit baseert Verschillende belangengroepen en bestuurscircuits creeren hun eigen werkelijkheid en daar helpt geen wetenschap meer tegen als onafhankehjke hoedster van de waarheid. Voor al die verschillende werkehjkheden is wel steun bij bepaalde wetenschappers te vinden. Het hjkt me onwaarschijnhjk dat supercomputers voldoende legitimiteit zullen verwerven bij het publiek om er belangrijke besluiten aan over te laten.

De a r e n a en het w e l b e g r e p e n

eigenbelang

De overheid a l s inkoper van kennisproducten

278

6.2.2 De overheid in het strategische paradigma Als de Wereld een arena is, dan is de markt het belangrijkste afstemmingsmechanisme [kader 62]. Collectieve afstemming is slechts mogelijk wanneer collectieve belangen kunnen worden gezien als het welbegrepen eigenbelang van de betrokken actoren. In een arena zijn spelregels nodig. De overheid heeft een functie in het vaststellen en het bewaken ervan. De overheid als scheidsrechter moet beletnmeringen voor de vrije markt wegnemen en uitwassen zoals uitbuiting en monopohes voorkomen. De overheid moet ook zorgen dat actoren zieh binnen maatschappelijke randvoorwaarden bewegen. Voor al deze taken is een overheid nodig die voldoende macht en middelen heeft om in de arena de orde te handhaven. De vraag hoeveel ingrijpen nodig is blijft onderwerp van voortdurende onderhandeling, zoals het hele leven een onderhandelingsspel is dat nook ophoudt Kennk in het strategkche paradigma k macht, het k concurrentievoordeel en een product dat in commerciele transacties verbandeld kan worden. De waarde hangt af van de betrouwbaarheid (kennk dimensie) en van het strategkeh nut (positie dimensie). Om die waarde te kunnen inschatten k verifieerbaarN e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

heid van kennis een belangrijke eis. De overheid moet zorgen dat er voldoende fundamenteel en strategisch onderzoek gedaan wordt om te kunnen vaststellen welke strategische positie zij moet innemen. Het helpt wanneer actoren inzien waarom bepaalde regels ook in hun belang zijn: dat maakt de handhaving een stuk gemakkehjker. Investeren in de verspreiding van kennis met dat doel is daarom zinvoL Er zijn echter grenzen aan wat dit soort communicatie vermag. Sociale coherentie en samenwerking zijn in dit denken slechts afgeleide waarden van het welbegrepen eigenbelang. Actoren moeten overleven, de concurrentieslag winnen en resultaten laten zien waarop zij afgerekend kunnen worden. Ook de overheid moet eerst de eigen stoep schoonmaken en zorgen dat de Rekenkamer tevteden kan zijn over de inzet van de toevertrouwde gemeenschapsgelden. B e h e e r s i n g : o n z e k e r h e i d en

dynamiek

R e g i e : van r e g i s s e u r n a a r scheidsrechter

Het besef dat de werkelijkheid zieh steeds weer anders ontwikkelt dan was voorzien is inherent aan het strategische paradigma. Ontwikkeling is een dialectisch proces van actie en reactie, van inzet en tegenzet Ook in dit denkkader zijn scenario's en rkicoanalyse belangrijke instrumenten, al ligt de nadruk nu op de positie die de overheid in moet nemen tussen andere actoren en de middelen waarover zij moet beschikken om zijn doelen te bereiken. De overheid moet vooral goed weten wat zij zelf wil om succesvol met andere actoren te kunnen onderhandelen. In het strategische paradigma is de erkenning van verschillende sturende centra veel meer ingebakken dan in het instrumentele paradigma. Als het om economische activiteiten gaat moeten actoren zelf hun netwerken opbouwen en zorgen dat ze overleven in de strijd om het bestaan. Dat is geen taak voor de overheid. Er is geen centrale regie. De overheid moet over voldoende kennis en machtsmiddelen beschikken om scheidsrechter te kunnen zijn. Omdat de markt niet altijd perfect werkt en met name nineties voor de längere termijn nogal eens blijven liggen, is het ook zinvol dat de overheid investeert in initieel onderwijs , fundamenteel en strategisch onderzoek Ook kan het nodig zijn om het voortouw te nemen in projecten die te groot zijn voor andere actoren, zoak de grote intnistructurele werken of bijvoorbeeld een financiele impuls in de kennkmfrastructuur om Nederland ak TCennkland' op de internationale kaart te zetten . 4

5

Onderwijs dat voorbereidt op de arbeidsmarkt: voor LNV secundair, voorbereidend beroeps- en universitair onderwijs. zie par. 1.3 4

5

Overheid

279

Legitimiteit: het politiek

p ri m a at

B e p e r k i n g e n : de fictie van gedeelde spelregels

Een scheidsrechter kan zijn werk slechts doen als de spelregels worden geaccepteerd. De overheid heeft een legitieme basis nodig voor het vaststellen van maatschappehjke randvoorwaarden en gedragsregels. Een beroep op gedegen expertise is biervoor niet genoeg. Pohtieke keuzes zijn bepalend voor wat de samenleving wenselijk en acceptabel vindt Daarom is het niet voldoende wanneer de bureaucratie het voortouw heeft en de pohtiek controleert Het primaat voor keuzes die de hele samenleving aangaan behoort bij de pohtiek. De pohtiek kan zieh beroepen op het mandaat van de samenleving waariri alle belangen zijn vertegenwoordigd. Het werkingsdomein van het strategisch denken wordt bepaald door de mate waarin actoren de spelregels aeeepteren en zij in Staat (en bereid) zijn om voor hun eigen belangen op te komen. Het gaat in de eerste plaats over positiespel waarin, als het over keuzes gaat die iedereen aangaan, de pohtiek namens de samenleving het laatste woord heeft Wanneer de beeiden van de pohtiek zo ver afwijken van die van de betrokken actoren dat zij hun vertrouwen in de overheid als scheidsrechter verhezen, dan gaat het mis. Dan worden de spelregels niet meer geaccepteerd. Als bijvoorbeeld belangengroepen geen boodschap hebben aan de werkehjkhddsbeleving van anderen die hen in de weg zitten, dan zetten zij hun eigen lobby in om via de publieke opinie de pohtiek te bewerken (strijd), of zoeken zij wegen om de wet te ontduiken (vlucht). Als de verdenMng bestaat dat maatschappehjke randvoorwaarden worden vastgesteld volgens het recht van de sterkste, dan zijn zij die zieh bierdoor onterecht benadeeld voelen niet meet bereid om de regels te aeeepteren die hen worden opgelegd. Het pohtieke spei wordt een strijd om de publieke opinie en het is niet evident dat inhoudehjke argumenten of respect voor ieders belangen daarbij altijd voldoende worden meegewogen. Wanneer dit respect ontbreekt kan men escalerende interactiepatronen verwachtem standpunten die zieh verharden, een spiraal van steeds strengere handhaving en ontduiking van regels en een afbrokkelend gezag van de overheid die door de benadeelde groepen niet meer wordt gezien als objectieve scheidsrechter. Het strategisch denken rekent met calculerende burgers en kan siecht uit de voeten met irrationeel gedrag. Op relationeel niveau is dit een extra factor die escalade in de hand werkt De legitirniteit waarop de overheid zieh beroept via het pohtieke primaat is wankeL De weg tussen de burger die iets wil en de overheid die beslist is lang en de wil van de burger is een minder vast gegeven

280

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

dan men in net sttategische paradigma wel graag zou willen aannemen.

Door het lot v e r b o n d e n

6.2.3 De overheid in het communicatieve paradigms De Wereld is een dotp waarin het lot van iedereen met elkaar verbonden is [kader 62]. Naarmate mensen dat inzien zal hun bereidheid om hun inzet op elkaar af stemmen groter worden. Daardoor kunnen hun constructies van de werkehjkheid naar elkaar toe groeien. Kermis is in het cornmunicatieve paradigma geen product maar een proces. Kennisspecdahsten in onderzoek, onderwijs en voorhchting zijn geen producenten of verkopers van kennisproducten maar deelnemers in het proces van kennisontwikkehng. Zij brengen hun ervaring en inzichten in, naast de ervaringsdeskundigheid van bettokken belangengroepen, Een beroep op objectieve wetenschappehjke kennis of de wil van de politick heeft slechts beperkte waarde omdat het uiteindehjk de betrokkenen zelf zijn die op grond van hun eigen kennis over de gegeven omstandigheden en hun eigen wensen beslissen wat hun inzet zal zijn. De bereidheid tot inzet en afsteniming in een netwerk kan niet worden opgelegd of afgedwongen, maar ontstaat in een interactieproces zodra actoren beseffen dat zij elkaar nodig hebben.

De overheid

als

sponsor

Beheersing: interactieve beleidsvorming

Overheid

De overheid kan geen handhaafbare regels opleggen en randvoorwaarden stehen wanneer belangengroepen in de samenleving de redehjkheid daarvan niet inzien. Dat besef van redelijkheid ontstaat niet door het beeld van de werkehjkheid van beleidsmakers over te brengen op belangengroepen, maar in een interactief proces. Voor maatschappelijke vraagstukken moet de overheid als sponsor investeren in zulke processen en ervoor zorgen dat de kennisspecialisten hun rol mee spelen. Tegelijkerdjd heeft de overheid een verantwoordehjkheid voor het bestel: de zorg voor het functioneren van het kennissysteem als geheel zodat de kennkmstellingen in staat zijn om hun rol te spelen. Waar nodig moet de overheid dus ook als sponsor van kennisspecialisten optreden. De erkenning van het fundamentele niet-weten is inherent aan het communicatieve paradigma. Met deze visie wordt zichtbaar dat in de postmoderne tijd verschillende actoren zich steeds dieper ingraven in hun eigen werkehjkheid. Dat is zorgehjk. Het besef van wederzijdse afhankelijkheid ontstaat niet vanzelf. Er zijn actoren nodig die zich de coUectieve kwestie aantrekken en verbinding zoeken met anderen om oplossingen te vinden. Het is niet noodzakehjk dat de overheid hierin het voortouw neemt, maar de bureaucratic moet zulke initiatieven ook niet voor de voeten lopen.

281

Dat is het geval wanneer de overheid in zijn planvorrning teveel afgaat op een eenzijdig beeld van de werkelijkheid zoals dat in de bureaucratie wordt gevormd en zach te weinig gelegen laat liggen aan de dynarniek in de samenleving. Alleen als overheidsbeleid tot stand komt in voortdutende samensptaak met betrokken actoren, kan men verwachten dat zulk beleid bijdraagt aan ontwikkeling die door de samenleving wordt gewenst Uiteindelijk gaat het er om dat actoren hun eigen verantwoordehjkheid nemen voor maatschappehjke vraagstukken. Wanneer we op basis van deze overtuiging opnieuw naar het model van de vijf rollen voor de overheid Mjken [kader61] dan zou men zieh bij de keuze van een rol steeds moeten afvragen of men kan verwachten deze inzet ertoe bij draagt, dat actoren meer bereid zullen zijn om die verantwoordehjkheid te nemen . 6

Kennisspecialisten hebben net als andere actoren hun eigen kwahteiten die zij in het proces van collectieve beeldvorming kunnen inbrengen en ook hun bepeddngen: vanuit hun gezichtshoek moeten zij erkennen dat ook zij slechts een deel van de werkelijkheid kunnen overzien. Regie: geen regisseur maar teamspeier

Ook in het communicatieve paradigma bestaat et geen centrale regie. Elke actor creeert zijn eigen werkelijkheid en de collectieve werkelijkheid is het resultaat van alle interacties samen. Sommige actoren hebben daar wehswaar meer invloed op dan anderen, maar geen institutie kan claimen dat hij de werkelijkheid kan modelleren volgens plan. Zeker de overheid niet, want beweging in de samenleving komt zelden voort uit bureaucratie. Toch zijn er kansen en bedreigingen in de samenleving die om een collectieve aanpak vragen. Elke maatschappelijke positie brengt eigen mogehjkheden en beperkingen met zieh mee die benut kunnen worden in het bewerkstelligen van collectieve actie. Zo kan ook naar de rol van de overheid gekeken worden: de overheid is geen regisseur die het interactieproces dirigeert, maar een teamspeier met zijn eigen kwaliteiten en beperkingen.

Legitimiteit: politiek d e b a t en collectieve actie

In het communicatieve paradigma is het gebrek aan bereidheid tot collectieve inzet en afstemming een direct gevolg van uiteendrijvende werkehjkheden van actoren die rondzingen in zelfreferentiahteit Een beroep op wetenschappelijk bewezen urgentie of maatschappehjk normbesef baalt weinig uit Wanneer Problemen worden gesignaleerd die veel mensen aangaan, dan

Dit is geheel in lijn met de opvatting van Hersey en Blanchard over situationeel leidersebap: de leider moet doen wat nodig is om groepsleden te laten groeien naar de Staat van de volwassen groep waarin ieder zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor taak en voor relaties (par. 5.3.2 en kader 51). s

282

Netwerken als levend

weefsel

moet men eerst zorgen dat die mensen beseffen dat er een probleem is voordat men oplossingen aandraagt De overheid kan een belangrijke functie vervullen in het signaleren van kansen en bedreigingen die het niveau van afzonderhjke actoren in de samenleving overstijgen, al heeft bij daarop geen monopohe. Het gaat hier zowel om kennis over waarneembare en te verwachten ontwdkkelingen als om keuzes die gemaakt moeten worden. Het ambtehjk apparaat moet inzichtehjk maken welke keuzes dat zijn en wat de gevolgen kunnen zijn van de diverse oplossingsrichtjngen. De pohtiek moet zorgen dat er keuzes gemaakt worden die op voldoende maatschappelijke steun kunnen rekenen. Dat vraagt van het ambtehjk apparaat dat netwerken mobiliseert van deskundigen die ieder een deel van de kennis aan kunnen dragen voor het benodigde inzicht Het vraagt van politici dat zij het publieke debat stimuleren en dat zij er aan bijdragen dat belangengroepen met clkaar in gesprek gaan om tot gemeenschappehjke beeldvorming en actie te komen. Hoe meer het initiatief en de verantwoordehjkheid voor collectieve kwesties in handen komt van de actoren die het aangaat, hoe beter het is. B e p e r k i n g e n : de fictie van c o l l e c t i e v e doeien

Het werkingsdomein van het communicatieve paradigma zoals ik het hier beschreven heb wordt bepaald door de mate waarin men het eens wordt over de erkenning van wederzijdse afhankehjkheid en daaruit voortvloeiende collectieve doeien. In het ecologische paradigma is echter in te zien dat die overeenstemming geen vertrekpunt is, maar het resultaat van een gezond interactieproces van actoren die elkaar serieus nemen. De weg er naar toe is lang en ligt vol met voetangels en klemmen. Voor beleidsmakers strijdt urgentie van het nemen van maatregelen vaak met de noodzaak van het creeren van draagvlak. Als actoren zieh onttrekken aan hun collectieve verantwoordehjkheid of er op uit zijn om te winnen, dan kunnen zij het kwetsbare interactieproces gemakkehjk saboteren. Het is naief om te denken dat men er met inzet van de juiste communicatieve middelen altijd in zou slagen om werkbare afSpraken te maken. Zonder een robuust beleid dat ordening kan garanderen eindigt men al discussierend in chaos. Zeifs als men het al eens geworden is, bijvoorbeeld over een convenant of een gemeenschappehjke finandering van een project, dan is dat geen garantie voor succesvoUe collectieve actie. Vaak bhjkt dat de onderliggende verwachtingen en ambities toch minder met elkaar kloppen dan men aanvankehjk dacht. Bovendien vertonen wensen de onhebbehjke eigensebap om te verschuiven in de loop van de tijd. Collectieve doeien zijn een minder betrouwbaar richtpunt dan men wel graag zou willen denken.

Overheid

283

6.3 De overheid in het ecologische paradigma Levend weef sei

6.3.1 De samenleving als levend systeem In het ecologische paradigma wordt de wereld gezien als een levend organisme [kader62] Menselijke netwerken maken als levend weefsel deel uit van een wereld die zichzelf reproduceert en zieh autonoom verder ontwikkelt Een netwerk kan zieh ontwikkelen tot een levend systeem met een identiteit en de mate waarin actoren zieh in die identiteit herkennen is bepalend voor de bereidheid om hun inzet op dat netwerk af te stemmen. De vorming van identiteit in een netwerk is een continu proces. Dit proces is gezond wanneer actoren rekening houden met het feit dat zij onderling verbonden zijn: dat wil zeggen dat zij zichzelf, elkaar en hun ecologische omgeving serieus nemen; dat zij open staan voor signalen uit die omgeving en steeds opnieuw hun eigen respons daarop bepalen. Onder de conditie van responsiviteit neemt de coherentie toe: de onderlinge taakverdeling groeit naar een hogere ordening met meer diversiteit en synergie omdat elke actor steeds meer de gelegenheid krijgt om zijn eigen kwahteiten te ontwikkelen en in te zetten.

Kennis als middel voor s o c i a l e coördinatie

Leven en struetuur

In een samenleving, waar het lot van actoren met elkaar verbonden is, draagt elke actor zijn eigen verantwoordelijkheid voor het gezond houden van het doorgaande proces. De kans dat actoren dat ook daadwerkelijk doen neemt toe als er in netwerken actoren zijn die horizontaal leiderschap op zieh kunnen nemen en wanneer er actoren in Staat en bereid zijn om verticaal leiderschap uit te oefenen.

Het v a n g n e t als kerntaak van

Trekken we deze opvattingen door naar de rol van de overheid, dan kunnen we stehen dat er in iedere samenleving minstens een actor nodig is die bewaakt of actoren elkaar en hun ecologische omgeving serieus blijven nemen. Een actor bovendien die

de overheid

284

Kennis is niet alleen een mdividueel maar ook een sociaal construct Nemen we niet het mdividu maar het levende systeem als object, dan is de funetie van kennis dat het de componenten van het systeem in Staat stelt door onderlinge communicatie tot inzet en afstemming te komen. De ecologische funetie van kennis is sociale coördinatie. Dankzij het vermögen tot het vormen van abstracte kennisconstrueten onderscheidt de mens zieh van dieren door een veel groter vermögen tot communiceren. Mensen kunnen daardoor in een veel hoger tempo kennis opbouwen. Zo ontstaan levende sociale Systemen met zeer complexe ordening. Daardoor kunnen menselijke netwerken grote prestaties verrichten en ook grote ongelukken maken wanneer de kanalen voor responsiviteit geblokkeerd raken.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

beschikt over de legitieme basis en de middelen om in te grijpen wanneer het ontwikkelingsproces teveel verstoord raakt. De overheid is er om de kwaliteit van de ordening van de samenleving te bewaken. Deze opvatting is in hjn met de kemtaken voor de overheid zoals geformuleerd door Van Gunsteren en Andeweg : het voorkomen van dictatuur en van het buitensluiten van groepen in de samenleving . Ze zien de overheid als reservecircuit waarlangs ingegrepen moet kunnen worden wanneer dat voor deze kemtaken nodig is. In ecologische termen zouden we kunnen zeggen dat de overheid een mechanisme vormt voor het herstel van stmcturele koppeling in de samenleving wanneer andere actoren dat in onvoldoende mate doen. 7

8

In het ecologische paradigma is deze vangnetfunctie van de overheid dus de kemtaak. Men zou hier andere taken toe kunnen voegen omdat men denkt dat een collectieve aanpak efficienter is, of omdat geen van de actoren afzonderhjk goed in Staat is om deze taken naar behoren te vervullen. Deze taken liggen in het grijze gebied dat altijd onderwerp van onderhandeling zal zijn tussen degenen die in collectieve sturing geloven en zij die daar juist weinig heil in zien. Of zo'n collectieve aanpak inderdaad efficieriter is hangt af van de stractour, inclusief cultuur en complexiteit van de samenleving en daarin treden in de loop van de tijd verschuivingen op.

Gezonde Systemen als referentie

Laveren t u s s e n beheersing en chaos

6.3.2 Beheersing: het doel Is nlet heilig maar middel De stap van het communicatieve naar het ecologische paradigma is de stap van het loslaten van doelen als richtpunt Het is de erkenning van de autonomie van het ontwikkelingsproces: van het leven dat groter en complexer is dan de mens ooit zal kunnen bevatten. Niet het collectieve doel maar het gezonde systeem is nu de referentie waar elke actor zijn inzet op af zou moeten stemmen. Soms is het nodig om meer stmctuur te bouwen, met scherpere doektellingen en verantwoordehjkheden en soms is het nodig om de overmaat aan stmctuur aan te vechten zodat het autonome ontwrikkehngsproces doorgang kan vinden, Het ecologische paradigma gaat uit van de stroom die niet te beheersen is: van het autonome ontwildsehngsproces waarvan niemand weet waar het naar toe groeit Daarmee onderscheidt deze benadering zieh van de eerder genoemde denkkaders. In feite biedt deze benadering een breder perspectief, waarin de andere benaderingen hun plaats vinden.

Gunsteren, H.R. van, Andeweg, R. (1994) Het gute ongenoegen: over de klooftussen burgers en poBüek. Haarlem, Aramith. zie par. 5.6.5. 7

8

Overheid

285

Voor het bewaken van de kwahteit van de ordening is het nodig om ontwikkelingen die men op längere termijn kan verwachten te voorzien, zodat men ook tijdig een respons kan geven om kansen te benutten of dreigend gevaar af te wenden, Dit zijn de tedinische opgaven die zieh lenen voor de instrumentele benadering. De overheid heeft in dit opzicht een taak in het bewaken van de lange termijn orieritatie van betrokken actoren. De stroom kan stagneren omdat actoren Mezen voor körte termijn belangen en zieh daarbij onvoldoende rekenschap geven van hun afhankehjkheid van hun sociale en ecologische omgeving. Dan dreigt verlies aan synergie door chaos. Wanneer dit gesignaleetd wordt, dan moet in laatste instantie een overheid intervenieren om dat besef van verbondenheid te herstellen. Aan de andere kant kan de stroom ook stagneren doordat beeiden over wensen en werkelijkheid vastroesten. Dan is de drempel voor kritiek te hoog en wordt het vernieuwingsproces gesmoord. Dit heeft verhes aan synergie door inertie tot gevolg. In dit geval is er in laatste instantie een overheid nodig die ruimte schept voor het spei van kracht van tegenkracht Leiderschap moet altijd laveren tussen beheersing en een gezonde dosis chaos om vitale ruimte te creeren. Soms is het daarvoor nodig dat chaotische processen betet beheersbaar worden gemaakt in een ordening en soms betekent het juist dat die ordening moet worden losgelaten omdat zij te knellend is geworden.

T u s s e n sturen en dienen

S e r i e u s n e m e n of het s a m e n e e n s worden

286

6.3.3 Regie: selectief ruimte scheppen voor leiderschap Synergie is alleen mogelijk als actoren de bijdragen van zichzelf en van anderen aan het netwerk serieus nemen. Dan kan er inzet en afstemming plaats vinden. Dit heeft betrekking op de ruimte die actoren zelf innemen en aan elkaar toestaan. Ordening regelt het onderlinge verkeer en tegelijkertijd moet die ordening ook steeds weer worden aangevochten en veranderd om het ontwikkelingsproces op gang te houden. Elkaar serieus nemen is iets anders dan het met elkaar eens worden. Het is ook niet hetzelfde als werkbare afspraken maken. Het betekent dat de verbinding in stand gehouden wordt In ecologische termen gaat het hier om de structurele koppehng tussen de componenten van een netwerk die essentieel is voor vitale Processen. Soms is het daarvoor nuttig om te zoeken naar consensus of om diseipline te ba.nd.ba.ven, maar soms ook moet die consensus weer worden doorbroken en regels worden bestreden door autonome, coneurrerende actoren om het voortgaande proces de ruimte te bieden.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

De vangnetfunctie van de overheid moet hier in laatste instantie voorkomen dat actoren dit proces blokkeren. Naarmate actoren beter in Staat zijn hun eigen netwerken gezond te houden zal het ontwikkelingsproces soepeler en minder schoksgewijs verlopen. Hoe langer blokkades de kans krijgen zieh op te hopen, hoe meer pijn het kost voor actoren in het netwerk om opnieuw aansluiting te vinden bij de bredere stroom waar iedereen deel van is. Herstel van r e s p o n s i v i t e i t a l s leidend criterium

Van kwaad

tot erger

Daarvoor kunnen alle leiderscbapsfuncties aan de orde zijn die ik in het vorige hoofdstuk heb beschreven, afhankehjk van het type blokkade dat door actoren wordt opgeworpen. Dat houdt in dat de overheid in moet kunnen zetten op communicatie in het geval van rationele blokkades. Dit is het terrein van de interactieve bdddsvorming. De overheid moet ook in kunnen zetten op positiespeL zeker wanneer emotionele blokkades een rol speien. Hier past het bekende instrumentarium van regelgeving en finandele prikkels. Dit is niets anders dan het Instrumentarium waar de overheid al lang mee vertrouwd is. Het verschil is het leidende cmetium op grond waarvan men tot zulke ingrepen besluit In het ecologisch perspectief is dit de verwachting dat deze ingrepen het laatste redmiddel zijn om de responsiviteit in het netwerk te herstellen, door te voorkomen dat blokkades te schadelijk worden voor de samenleving als geheeL Dit is een ander criterium dan het handhaven van maatschappehjke randvoorwaarden op grond van een pohtiek mandaat Met dit laatste criterium valt moeihjk in te zien wanneer de ingreep zelf de blokkade versterkt in pkats van afbreekt In het ecologische paradigma is dat te verwachten wanneer actoren de zin van de ingreep niet inzien omdat hun beeld van de werkehjkheid te ver afwijkt van dat van de overbeidsdienaren die ingrijpen, of wanneer actoren de legitirrtiteit van de interventie in twijfel trekken. Dan resulteert het overhddsingrijpen in escalerende interactiepatronen zoals machtstijd of dominantie die afbreuk doen aan het respect voor de positie van de overheid. In het strategische paradigma wordt het zieht op dit mechanisme aan het blikveld onttrokken door het beroep op het pohtieke primaat als men er van uit gaat dat het mandaat van de kiezer voldoende legitjrnatie verschaff, dan hoeft men zieh niet met deze lastige vragen bezig te houden. Respect laat zieh echter niet afdwingen. De overheid moet bepaalde dingen doen en andere nalaten om een gerespecteerde positie te verweven. Een beroep op een pohtiek primaat, dat door actoren niet zo wordt beleefd, doet afbreuk aan die positie.

Overheid

287

Het o n g e n o e g e n van b u r g e r s

Dit is waar Van Gunsteien en Andeweg op doelen als zij spreken over liet grote ongenoegen" van burgers over overheid en politick. De overheid heeft zoveel deskundigheid in huis gehaald en is zo op inhoud gaan sturen dat zij het eigenlijk niet meer goed kan doen in de ogen van burgers. De overheid is zieh steeds meer gaan bezig houden met maatschappehjke vormgeving en systeemzorg. Als het lukt is dat mooi, maar het is volgens de auteurs geen kemtaak . Anderen in de samenleving kunnen dat ook en vaak nog beter dan de overheid. 9

10

De overheid is deze taak echter als hoofdtaak gaan zien en besteedt veel energie aan het veranderen van structuren en het verzinnen van veelomvattende oplossingen. Steeds weer hoopt men dat de nieuwe structuur een beter antwoord geeft op de veranderende werkehjkheid. En steeds weer blijkt dat de werkehjkheid zieh misdraagt door zieh niet te ontwikkelen volgens de berekeningen van het Centtaal Planbureau. Wanneer de overheid wordt afgerekend op deze taak die tot hoofdtaak is verheven, dan valt het rapportcijfer niet best uit. Dat gaat ten koste van de legitimiteit van het overheidsbeleid en de interesse in de pubheke zaak, aldus de auteurs. Dit is een emstige zaak. Een overheid kan niet functioneren zonder legitieme basis en die basis ontbreekt wanneer burgers de politiek irrelevant en overbodig vinden.

Wie

stelt vast wat

gezond

is?

6.3.4 Legitimlteit: voorwaarden voor een respeeteerde overheid De legitieme basis voor ingrijpen van de overheid hangt af van de kwahteit van het koppelingsmechanisme waardoor actoren het vertrouwen kunnen hebben dat de overheid namens hen en in hun belang ingrijpt Maatstaven voor wat gezonde en ongezonde Processen zijn kunnen niet objectief worden vastgesteld. Divergentie en convergentie zijn beiden nodig en het antwoord op de vraag op welk moment een escalerend patroon te ver door schiet, moet steeds opnieuw gegeven worden. Uiteindehjk gaat het dus om vertrouwen en om gezag: bijproducten (in termen van Elster ) die zieh niet kten afdwingen. Men kan alleen de kans dat zij ontstaan groter maken door er mimte voor te scheppen. De overheid maakt deel uit van de maatschappehjke sttuctuur die geleidelijk aan kan groeien naar een hogere vorm van ordening. De kwahteit van de ordening in de samenleving bepaalt de ruimte voor een bepaald type overheid en die overheid als institatie is weer van invloed op de ordening die in de samenleving kan ontstaan. 11

' Van Gunsteren, Andeweg (1994) •°zie 5.6.5. zie bespreMng in H4, kader 18. 11

288

Netwerken als levend

weefsel

F o r m e i e en g e v o e l d e legitimiteit

De s m a l l e b a s i s van de politiek

Ingrijpen dat formeel gelegitimeerd is op grond van wetten en instituties kan in de praktijk als onjuist worden ervaren. Het is te eenvoudig om zieh te beroepen op de formele demoeratische spekegels en te zeggen dat iedereen die het niet eens is met besluiten van de overheid de mogehjkheid heeft om ze aan te vechten vk de rechter of vk de pohtiek De drempel voor juridkche procedures k hoog. Längs deze weg kan men mkschien wel ongewenste ontwikkelingen voor bepaalde tijd blokkeren, maar zelden schept men op deze manier ruimte voor gewenste ontwikkelingen. De weg naar de pohtiek k ook problematisch. Pohtici zijn te vaak bezig met wat ambtenaren hen voorschotelen en dat k niet noodzakehjkerwijs hetzelfde ak wat burgers bezig houdt Zij worden geabsorbeerd door technische dossiers waarin ambtenaren een niet in te halen voorsprong hebben opgebouwd. Bovendien k de pohtieke bask bedenkehjk smal geworden. Pohtieke partijen zien hun actieve achterban verschrompelen en de vijver waarin wordt gevkt naar nieuwe pohtieke bestuurders k zo klein geworden dat men vraagtekens kan zetten bij de kwahteit waaruit gekozen kan worden. Deze problemen zijn inmiddek door veel auteurs onderkend en geanalyseerd. Zij zijn onder andere aanleiding geweest voor de commksie Elzinga die in opdracht van de Tweede Kamer voorstellen heeft gedaan om op lokaal niveau het pohtiek-bestuurhjke spei weer interessant te maken . 12

Legitimiteit en identiteit

De bedoeling van de pohtieke struetuur in een demoeratie k dat opvattingen van mensen in de samenleving er toe doen bij besluitvorming over pubheke kwesties. De pohtiek moet zorgen voor structurele koppehng in het levende systeem. Er k, zeker in de demoeratkeringbeweging van de jaren 70, wel gedacht dat iedereen zieh een mening moest vormen en mee moest beshssen over kwesties die hen allen aangingen, maar dat bleek al snel een illusie. Het is onmogehjk om bij besluitvorming over complexe zaken alle relevante informatie voor ahe betrokkenen inzichtehjk te maken. In het andere onwenselijke extreem zijn de mensen, die de gevolgen van het beleid moeten dragen, het zieht op de besluitvorming geheel kwijt Dit k het geval in een technoeratie waar deskundigen de toekomst bepalen, of bij achterkamertjespohtiek waarin pohtici de lijnen naar de toekomst onder elkaar bedkselen. Tussen deze extremen in ligt de vitale ruimte waarvan de grenzen nooit precies te bepalen zijn. We kennen wel de voornaamste ingredienten: het vertrouwen dat de mensen die besluiten nemen Stroosnijder, I. (2000) De gemeinte vemieuwt. DuaSsme en lokale demoeratie. Verkotte uitgave tapport Staatscomissie Dualisme en lokale demoeratie (commissie Elzinga). Alphen aan de Rijn, Samson 12

Overheid

289

over voldoende overzicht en een juiste mstelling beschikken (positie dimensie) en zoveel inzicht als nodig is om vertrouwen te kunnen hebben in bet optreden van deze functionarksen (kennis dimensie). Daarmee is vertrouwen de kern van het politieke speL Juist omdat zoveel kennis in het pubheke debat niet te delen is, heeft het optreden van pohtieke vertegenwoordigers een sterk symbolische waarde voor burgers. Houding, de benadering voor het aanpakken van vraagstukken en de manier van reageren op onvoorziene problemen zijn minstens zo belangrijk voor dat vertrouwen als de kwahteit van de inhoudehjke argumenten die een pohticus naar voren brengt Het is dan ook een rnisvatting dat pohtieke debatten aheen over inhoud zouden gaan. Mensen weten mtuitief wel beter. De erkenning van het belang van positiespel zou de geloofwaardigheid van de politiek ten goede komen.

De wisselwerking t u s s e n opvattingen en de praktijk

290

6.3.5 Ruimte voor lelderschap en voor correctie De rondgang längs dilemma's voor overheidsbeleid laat zien dat verschilfende redeneringen leiden tot uiteenlopende normatieve kaders: opvattingen over wat een overheid behoort te doen of juist niet en veronderstelhngen over wat er mis gaat als de overheid zieh niet aan die normatieve kaders houdt Dat is iets anders dan wat de overheid daadwerkehjk gedaan heeft, Analoog aan wat we hebben gezien bij veranderende opvattingen over kennis mögen we veronderstellen dat de praktijk niet louter een gevolg is geweest van heersende opvattingen. Opvattingen die dominant werden zou men ook kunnen zien als respons om onbalans in de praktijk te corrigeren. Opvattingen kunnen een strueturerende werking hebben op de praktijk. Tegen de tijd dat die struetuur kneifend wordt, mag men een tegenstroom van andere opvattingen verwachten, bedoeld om de struetuur aan te passen aan de nieuwe eisen van de tijd.

Nieuw i n z i c h t ?

Nu is de vraag aan de orde of met de redenering in dit hoofdstuk inzicht ontstaat in de samenhang van keuzes die daadwerkehjk zijn gemaakt in het landbouwkennisbeleid. Zijn de genoemde paradigma's te herkennen? Is uit de loop van de geschiedenis af te leiden wanneer de omstandigheden binnen het domein van die paradigma's bleven en wanneer de vraagstukken waarmee men te maken kreeg zieh buiten dat domein bewogen? In hoeverre was de gegroeide struetuur gunstig of ongunstig voor het ontvangen van de Signalen van onbalans? Welke drempels wierp de struetuur op voor leiderschap op diverse niveau's?

Indicatoren

Evenals in de hoofdstukken over kennis en leiderschap keer ik terug naar de beschrijving van de na-oorlogse kndbouwontwikkeling, nu om na te gaan welke keuzes het kndbouwministerie

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

(L&V, daama LNV) gemaakt heeft. Hierbij volg ik de zojuist beschteven indicatoten: de opvatting van de roi van het Ministerie in het kennissysteern en de keuzes in de dilernma's van de beheersing, de regie en de legitiniiteit. Voor elk van de zes Perioden probeer ik biermee te achterhalen op welke omstandigheden deze keuzes een respons vormden en wat het effect was van de gemaakte keuzes. Tenslotte laat ik zien binnen welk paradigrna de keuzes begrijpehjk waren. Hierbij merk ik op dat een département geen éenheid is: beleidskeuzes zijn altijd de résultante van discussie tussen verschillende visies, al botsen ze in de éne période sterker dan in de andere. Zeker in de meest récente périodes onderscheid ik daarom naast een dominant paradigrna ook een onderstroom, die in sommige beleidsstukken en projecten duidelijk voelbaar is, maar niet de boventoon van het beleid voert [kader63\.

6.4 Kennis als instrument van overheidsbeleid

Kennisbeleid als w e g b e r e i d e r

Het b e h e e r s e n van de c o n d i t i e s voor groei

6.4.1 De période van wederapbouw 1945 - 1955 In de période van wederopbouw zette het Ministerie van Landbouw zwaar in op het bouwen van een gemeenschappelijke kennisbasis. Deze inzet omvatte zowel het beschikbaar maken van kennis door investeringen in onderzoek, onderwijs en een verdriedubbeling van de voorhchtingsdienst, als het bouwen van verbindingskanalen in de vorm van de stimulering van lokale organisatie en een overlegstructuur waarin de voorhchtingsdienst een spilfunctie kreeg. Hiermee werd de basis gelegd voor het corporatistische consensusmodel waarin de verantwoordehjkheid voor het landbouwbeleid kon worden gedeeld tussen de toppen van de landbouworganisaties, de politick en het ambtelijk apparaat. De inzet op kennis was ingebed in een breder pakket beleidsmaatregelen dat erop gericht was de condities zodanig onder contrôle te krijgen dat zij gunstig waren voor kleine boeren om hun productie te verhogen . Dat was de kortste weg naar het veilig stehen van de voedselvoorziening. 13

R e g i e en legitimiteit: het poldermodel

De inzet van minister Mansholt was erop gericht de regie te delen met de landbouwvoormannen. Het ambtelijk apparaat kon daardoor een rol innemen die dienend was aan het sturende netwerk. Hiermee was ook de legitimiteit voor het " Van den Ban en Bauwens nœmen naast het polräek-bestuudijke klimaat ook andere factoren die gunstig waren voor de ontwikkeling van kleine bedrijven. Zo Steeg de vraag naar tuinbouwproducten en kippen- en varkensvlees door de welvaartsstijging: producten die prist kleinschalig geproduceerd werden. Ban, A.W. van den, Bauwens, AX.G.M. (1988) Small Forme Development Experiences in the Netherlands. In: Quarterly Journal of Agriculture (27.) pp. 215-227. Feit bHjft dat deze producenten in het beleid alle ruimte kregen.

Overheid

291

De overheid in het période

rol in kennis systeem

beheersing

keuze in dilemma van regie legitimiteit

wederopbouw

kennis beschikbaar maken; zorg voor receptieve sttuctuur

analyse en instructie; condities scheppen

van onderhandelaar naar dienaar in coEectieve sturing

politiek mandaat voor zelfsturing landbouwsector

bloei

kennis beschikbaar maken; zorg voor verbinding

analyse en instructie; condities scheppen

dienaar

zelfsturend netwerk; steunt op deskundig OVO systeem

tœnemende onzekerheid

kennis beschikbaar maken; zorg voor verbinding (intern)

analyse en instructie; condities scheppen

dienaar

zelfsturend netwerk; steunt op deskundig OVO systeem

uiteenlopende belangen

kennis beschikbaar maken, ind. impopulaire kennis

analyse en instructie; regels stellen

régisseur

zdfsturend netwerk; steunt op deskundig OVO systeem

onthechting

einde rol als beheerder OVO; verbindende rol loopt vast

van regels naarrandvoorwaarden

regisseursrol in collectieve sturing loopt vast

sturend netwerk loopt vast; rol OVO systeem ondermijnd

markt

sponsor en klant op kennismarkt

randvoorwaarden stellen

regelaar; onderhandelaar

politiek primaat

pluriforme netwerk samenleving

sponsor van intermediairen

gezonde Systemen stimuleren

onderhandelaar

koppeling met identiteit netwerken

overheidsoptreden verzekerd. Dit beeld paste in de geest van de tijd waarin een netwerk van een beperkt aantal bestuurders met taMjke dubbelfuncties feitehjk de richting uitzette. Instrumentée! paradigme

292

Alles wijst op het mstrumentele paradigrna dat in deze période dominant was. De opzet voor een gemeenschappehjke kennisbasis slaagde en er ontstond een sterke identiteit in het NederIandse kennissysteem. Het is aannemehjk dat de Nederlandse landbouw in de jaren kort na de oorlog een günstige uitgangspositie had waardoor deze opzet kon slagen. De urgentie voor wederopbouw werd breed gevoeld waardoor er bereidheid was tot inzet en afstenaming; men was bereid om over de onderlinge verschillen en belangentegenstellingen heen te stappen en zo kon een gemeenschappehjke identiteit ontstaan.

Netwerken

als l e v e n d

weefsel

landbouwnetwerk respons op

effect

dominant paradigrna

technologische achterstand; gebrek aan focus

groei identiteit politiek vertrouwen

instrumenteel

toegenomen invioed; urgentie van externe afstemming

sterke identiteit; instrumenteel innovativiteit; dominantie in markt en politiek

onbalans in externe afstemming

versterkte onbalans

externe politieke druk

identiteit onder druk: instrumenteel scheurende soUdariteitslijnen

diversiteit; onvetmogen om pioblemen op te lossen

einde collectieve storing instrumenteel einde OVO als bindmiddel

instrumenteel

bestuudijk onvermogen; afstandelijke verhoudin- strategisch gen; nieuwe identiteiten zonder verbinding; ovedeverscultuur afhemende vitaliteit ruraal gebied

ruimte voor nieuwe vitale netwerken

onderstroom

strategisch

communicatief

ecologisch

kader 63 Waarschijnhjk had de landbouwsector in het relatief kleine Nederland hiervoor ook een gunstige omvang. De condities waren in overeenstemming met het domein voor het instrumentele paradigrna. Dit lijkt een bevredigend verhaal. Toch wordt het nog interessanter als we ons bedenken dat de gemaakte keuzes een respons waren op patronen die al bestonden. In eerdere hoofdstukken heb ik in dit verband al verwezen naar de tegenstellingen die bestonden tussen de diverse netwerken waaruit de landbouwsector in die tijd was opgebouwd. Tegen die achtergrond was de inzet op kennis en op organisatie van de agrarische gemeenschap een logische stap. Bij nadere beschouwing verdient ook de rationalisering van de landbouwpraktijk hier aandacht de verwetenOverheld

293

schappelijking, zoals Van der Ploeg en Vijverberg dat noemen . Deze rationalisering kunnen we zien als complementair aan de intuïtieve praktijk van boeren, die steeds hun eigen keuzes maakten. De opkomst van het imtxurnentele paradigma in de landbouw kon succesvol zijn als tegenwicht, zolang wetenschappers beleidsmakers en ondememers met elkaar in verbinding bleven. Het dynamisch evenwicht van het verjaardagencircuit spande de vitale rnimte op waarin innovativiteit de ruimte kreeg. 14

Kennis als g e m e e n schappelijke basis

B e h e e r s i n g en het g r e n z e l o o s optimisme

6.4.2 De bloeiperïode 1956-1975 De inzet van de overheid in kennis volgde in deze période dezelfde hjnen als die waren ingezet in de jaren ervoor. Het OVO drieluik, dat L&V beheerde, fungeerde als informatienetwerk waardoor actoren met elkaar verbonden bleven zowel op de kennis- als de positie dimensie. Zo kon de identiteit worden behouden, ondanks de spedalisatie en de professionalisering die in deze période een grote vlucht nam. Het ambtehjk apparaat bleef dienend Voorhchters, onderzoekers en onderwijspersoneel werkten voor de sector, ook al was de overheid hun broodheer. Het was de période van de moderniseringsgedachte: de ideale samenleving was maakbaar als alle fàetoren voldoende ander contrôle werden gebracht. De wetenschap zou op den duur aile Problemen oplossen. In de Nederlandse landbouw was in deze période markant dat naast techniek ook bedrijfseconomie naar voren kwam als belangrijke factor voor modeme be(Mjfsvoering. Onderzoek en beleid werkten samen om optimale techniek en condities te scheppen voor het levensvatbare gezinsbedrijf. Markant voor de Nederlandse situatie was ook het belang dat men hechtte aan terugkoppeling tussen praktijk en onderzoek, waarin voorhchting een mterrnediaire roi speelde. Dit wijst op de erkenning van het zoek- en leeraspect van kennis.

R e g i e en legitimiteit: s a m e n sterk

Instrumentale p a r a d i g m a in de binnenwereld

De regievoering die in de voorgaande période was ingezet werd in deze période een succesformule voor expansie. Het sturende netwerk bleek in staat om niet alleen de Nederlandse maar ook de Europese condities naar zijn band te zetten. Er was genoeg te verdelen in deze période van economische groei Wanneer keuzes gaan over het verdelen van overvloed is horizontale sturing niet al te lastig. De bijdrage van de landbouwsector aan de nationale économie en haar imago als sterke en innovatieve bedrijfstak waren voldoende legitimaüe voor de rest van de samenleving om haar gang te laten gaan. De bloeitijd was bij uitstek detijdvan het instrumentele paradigma. De belangentegenstellingen bleven ondei^schikt aan de

M

294

zie par. 4.6.2.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

gemeenschappelijke missie, problemen konden worden opgelost door techniek, selectieve groei en sanering en het kennissysteem met het fijnmazige informatienetwerk en de sterke gebruikersstirring zorgden voor de collectieve kennisbasis. De landbouwsector was een netwerk met een sterke identkeit geworden en de énergie die in deze cohérente samenwerking vrijkwam maakte een opmerkehjke innovativiteit en ondememingszin los. Elke structuur schept mogelijkheden doordat inzet op elkaar kan worden afgestemd waardoor synergie kan ontstaan. Tegehjkertijd sluit diezeifde structuur andere mogelijkheden uit Dit is onvermijdehjk: men kan niet ailes tegelijk kiezen. Problemen ontstaan echter wanneer structuur het moeihjk maakt om de signalen van onbalans waar te nemen. Dit gebeurde aan het einde van de bloeitijd toen er problemen kwamen in de afstemming met de buitenwereld. Het sturend netwerk, waar de top van het Ministerie van L&V deel van uitmaakte, had zieh een dominante positie verworven: zowel op de markt (de producentenmarkt zoals dit later ging heten) als in de politieke verboudingen. Er waren geen kanalen voor verricaal leiderschap ontwikkeld , maar dat was niet het enige. Ook de dominantie van het instrumentele paradigma was een sta-in-de-weg geworden. Buiten de landbouw kregen vanaf 1966 kritische bewegingen meer aandacht: zij haalden het machtsaspect van kennis juist sterk naar voren. Daarmee kwamen de eerste actoren op het toneel die vanuit het strategische paradigma handelden. Het sturende netwerk beriep zieh echter op de "objectieve werkehjkheid" die door haar eigen kennissysteem werd voortgebracht, als legitimering om de kritiek naast zieh neer te leggen. 15

Kennis als bindende f a c t o r

B e h e e r s i n g : dreiging onder c o n t r ô l e houden

6.4.3 De période van toenemende onzekerheid 1975-1984 In de taakopvatting ten aanzien van kennis kwam in deze période nog geen verandering: L&V was het vakdepartement van de landbouwsector en de kennismstelhrigen die het département beheerde standen in dienst van die sector. De thema's werden aangescherpt op techniek voor kostorijsverlaging en efficiëntie. Het landbouwbeleid was evenals in de perioden ervoor gericht op het scheppen Van Günstige condities voor levensvatbare bedrijven. Het in stand houden van krachtige en innovatieve landbouwsectoren was het eerste doel waaraan andere prioriteiten zoals het beteugelen van het groeiende mestoverschot ondergeschikt werden gemaakt Een krachtige en innovatieve veehouderijsector zou immers ook daar wel oplossingen voor vinden.

15

Overheid

à e pat. 5.7.2.

295

R e g i e : d e g e l e d e r e n sluiten

Het sturende netwerk versterkte in deze période de hiërarchie in eigen gelederen. Dat gold zowel voor de landbouworganisaties als voor het ambtenarenapparaat De zwaardere rol die de directic BSA kreeg in het management van de voorhchtingsdienst en de invoering van efSdëritiemaarregelen kunnen we zien als pogingen van L&V om meer greep te krijgen op het functioneren ervan. Termeer beschrijft hoe dit ook in de cultuur merkbaar was. Communicatie tussen de kennismstellingen en de buitenwereld zonder medeweten van het département werd niet gewaardeerd. Hetzelfde was voelbaar in het Landbouwschap. Onderling werd strak vastgehouden aan het consensusmodel van gedeelde verantwoordehjkheid. 16

17

Legitimiteit: wij e n zij

Instrumentée! paradigma: wij lossenalleszelfop

De buitenwereld drong zieh op, waardoor de binnenwereld van het sturende netwerk zieh nog sterker dan voorbeen op zichzelf voelde aangewezen om de dreiging af te wenden. Tk. noemde in de vorige hoofdstukken de neiging tot groepsdwang als dominant interactiepatroon en de hoge drempel voor individueel leiderschap die daarvan het gevolg is. In dit vervormde patroon zoekt men de legitimatie in de bescherming door de coflectiviteit van het eigen netwerk. Het geloof in de kennisvoorsprong en de innovativiteit van het

landbouwkennisnetwerk maakte het aantrekkehjk om in eigen kracht te blijven geloven en bleef een blokkade vormen voor externe afsternming. We zien hier hoe de veranderde condities niet meer pasten bij het domein het instrumentele paradigma, waardoor dit denken remmend ging werken op de noodzakelijke externe afstemming. Men bleef vasthouden aan de —in eigen ogen- enige echte objectieve werkehjkheid, op grond waarvan de kritiek van buitenaf gemakkehjk gediskwalifieeerd kon worden als "niet bewezen" of "onwetenschappehjk". De critici in de buitenwereld werkten deze opstelling verder in de band. Veel van hen werkten vanuit het strategische paradigma waarin positiestrijd een belangrijker plaats innam dan dialoog. De landbouwsector had ook wel reden om de poort niet wagenwijd open te zetten. Dit lag anders voor het informele netwerk van waarschuwers . Zij bleven binnen dezelfde instrumentele paradigma en confirmeerden zieh aan de geldende regels. Zij ondervonden echter dat ook op de kennis dimensie de ruimte voor dialoog te klein kon worden toen de kennis die zij aandroegen te confronterend werd. 18

Directie Bedrijft Structurele Aangelegenheden (L&V: 1978-1984). Zie par. 3.4.Z Termeer, C.J .A.M. (1993) Dynamiek m inertie rondom mestbeHd. Dissertarie. VGravenhage, VUGA zie par. 3.3.5. en 3.4.5 16 17

18

296

Netwerken als levend

weefsel

G e v o l g e n : de o n b e t a a l d e rekening loopt op

Omdat de signalen van onbakns die vanuit de buitenwereld steeds sterker klonken niet door bet sturende netwerk verwerkt konden worden liep de onbetaalde rekening hoger op: het mestoverschot groeide verder, de subsidie op overproductie kostte de bekstingbetaler steeds meer en het imago van de landbouw in de publieke opinie zakte dieper weg. De eenheid kwam verder onder druk te staan. Informele netwerken groeiden buken de formele sohdariteitshjnen om en het gezag van het sturende netwerk brokkelde verder af in een samenleving waarin het verzuilde middenveld het steeds minder voor het zeggen kreeg. De structuur die door de overheid in stand werd gehouden was niet günstig voor het herstel van verticale afstemming. De ambtenaren van L&V die met het nieuwe miheuministerie VoMil moesten onderhandelen voelden zieh sohdak met de sector en waren er in de eerste plaats op uit om de ruimte voor de sector zo weinig mogehjk te kten beperken door invloeden van buitenaf.

Kennis a l s

beleidsinstrument

6.4.4 De période van uiteenlopende belangen 1984-1989 Nadat aan het einde van de vorige période het management van de voorhchtingsdienst aan de sectordkecties AT en VZ in Den Haag was gekoppeld werd in deze période voorlichting uitdrukkehjker ak instrument van beleid ingezet Het kennksysteem moest voor technkche oplossingen zorgen. Het moest nu ook voor alle partijen betrouwbare wetenschap opleveren voor het inschatten van reële rkico's en ak grond voor keuzen. Bovendien moest het kennksysteem draagvkk creëren voor de pijnhjke maatregelen waaraan nu niet meer te ontkomen vieL De eenheid moest worden bewaard en daarin zag men voor met name het fijnmazige voorhchtingsnetwerk met haar I en 2 Iijns functie een belangrijke rol . e

e

19

Dit kennkbeleid paste in een breder pakket van maatregelen die erop gericht waren de schade te beperken en de pijn zo eerhjk mogehjk te verdelen (zie 3.5.3). De sector werd bovendien bijgestaan in het vinden van technkche oplossingen zoak industriële mestverwerking, een mestdktributiesysteem en een zoek- en leertraject voor terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (MJP-G). B e h e e r s i n g : s c h a d e onder

contrôle krijgen

Van condities voor productiegroei moest in deze période de omslag worden gemaakt naar productiebeheersing om de schadeHjke neveneffecten binnen aanvaardbare grenzen te houden. In

» zie par. 3.5.4.

Overheid

297

plaats van het beheersen van de condities voor groei kwam nu het accent op het beheersen van risico's. Regie:gezamenlijke verantwoordelijkheid steeds moeilijker vol te houden

De période werd ingezet vanuit de gedachte van gedeelde verantwoordelijkheid. De sector zou eendrachtig de problemen aanpakken. Dit bleek in de praktijk echter niet waar te maken. De identiteit was al te ver aangetast en onder de paraplu van het sturende netwerk waren andere netwerken ontstaan met andere sohdariteiten. Termeer noemt hier de samenwerJring tussen L&V en VROM in de Stuurgroep Mest op ambtehjk niveau en aan de andere kant de varkenshouderijsector als 'configuraties', waartussen de beeiden van de werkelijkheid uit elkaar groeiden. De combinatie van externe druk op de landbouw om de sector op te schonen, de interne druk op consensus waardoor geen drastische maatregelen mogehjk waren zolang niet iedereen het met elkaar eens was en de spanning tussen bestuurders en hun achterbannen maakten het systeem inert

Legltimiteit brokkelt g r o e i e n d onbegrip

af

door

Het is zinvol om voor de legitimering van het overheidsoptreden in deze période onderscheid te maken tussen het bestrijden van het productieoverschot en het inperken van de schadelijke gevolgen voor het milieu. Wat het eerste betreff: lag het voortouw in Brüssel en daarmee ook de Zwarte Piet Den Haag had zieh aanvankehjk verzet tegen invoering van de quotering op melk omdat dat een bestaande situatie zou fixeren en daarmee de innovativiteit van de sector zou smoren, Spoedig na invoering zou echter blijken dat de melkveehouderijsector veel baat had bij de gegarandeerde melkprijs en toch wel inventief werd in het nog verder verbogen van het rendement per koe. De bureaucratische rompslomp die de quotering met zieh meebracht en de fraudegevoeligheid, zeker ook in andere E G landen, maakte het enkele jaren later voor o.a. graan geen aantrekkehjke optie voor de E G , waama de graanprijzen daalden en de Nederlandse akkerbouwers in problemen kwamen. Het Ministerie van LNV, dat in 1990 door protesterende akkerbouwers gebarricadeerd, kon echter weinig voor hen doen. Het milieubeleid werd gerechtvaardigd op grond van de inschatting van risico's voor het miheu. Ik noemde in dit verband al eerder dat er een hiaat bestond in de benodigde kennis, waardoor door alle partijen aanvaardbare objectieve kennis ontbrak. Dit deed de legitimiteit van het overheidsoptreden geen goed. Bovendien groeide de kritiek op de kwahteit van de wetgeving. Ook al probeerden beleidsmakers de regelgeving zo redehjk mogehjk te maken: het bleek niet mogehjk om de pijn te verdelen op een manier die voor iedereen acceptabel was. Juist de detaillering en de voortdurende onzekerheid omdat steeds weer nieuwe

2S8

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

feiten op tafel kwamen waarop nieuwe regelgeving moest worden gemaakt, maakte het voor ondernemers lastig. Van hen werden steeds opnieuw mvesteringen gevraagd terwijl onzeker bleef of zij deze nog terug konden verdienen. Het reginie van regels kon bovendien nooit voldoen aan de mogelijkheden die men lokaal zag om dezelfde doelstellingen op een betere manier te realiseren. Het instrumentele paradigma als strohalm

Alle keuzes die de overheid maakte in deze période pasten nog altijd in het instrumentele paradigma. Men vertrouwde op een gemeenschappehjke kennisbasis die echter niet meer bestond en op een collectieve verantwootdehjkheid die niet meer waar gemaakt kon worden. Het deskundige ambtenarenapparaat kwam alleen te staan tussen actoren die strategisch handelden. De structuur die mede door de overheid in stand werd gehouden vormde een blokkade in het zoeken naar oplossingsrichtingen die pasten in een domein waar men moest leren om met belangentegenstelhngen om te gaan. In dit hcht is het veelzeggend dat het besluit tot privatisering van de landbouwvoorhchting niet genomen is op basis van in zieht in het funetioneren van het kennissysteem. Het uit handen geven van het beleidsinstrument landbouwvoorhchting paste niet bij de nog altijd heersende gedachte dat juist de gemeenschappehjke kennisbasis voor oplossingen zou moeten zorgen. Dit verklaart waarom bij de privatisering de tweedelijns vooriiehting wel in eigen beheer werd gehouden.

Kennisbeleid verliest richting

6.4.5 De période van de onthechting 1989 - 1995 De période na de privatisering van de landbouwvoorhditing werd ingezet met dezelfde ambities ten aanzien van kennis. De miheuproblemen zouden nog altijd met betere technieken worden opgelost, de wetenschap was nog steeds op zoek naar acceptabele normen en nu de vooriiehters van hun sohdariteitsconflict waren verlost konden zij onbekommerd uitleggen waarom de overheid bepaalde maatregelen nodig vond. De tweedehjns vooriiehting zou het beleid bhjven voeden met betrouwbare informatie uit de praktijk. De marktgerichte opstelling van de kndbouwvoorhchting zette echter de onderiinge taakverdeling van de kennkmstelhngen op losse schroeven, waardoor de andere mstellingen gedwongen werden om hun roi aan te passen zodat zij hun toekomst veilig konden stehen. De verantwoordehjke beleidsdkecties van LNV waren ondertussen bezig het management van de kennisinstellingen op afstand te zetten, zodat de onderiinge taakverdeling steeds meer een kwestie van de mstellingen zelf werd. In de loop van deze période nam bij beleidsmakers van de landbouwdirecties van LNV de belangstelling voor de tweedehjns funetie van voorhehting snel af en werden ambtenaren van deze

Overheid

299

decentrale diensten steeds vaker voor direct beleidsvoorbereidend werk ingezet. B e h e e r s i n g : van inhoudelijk n a a r r e s u l t a a t g e r i o h t beleid

R e g i e : van g e z a m e n l i j k e verantwoordelijkheid n a a r convenant

Over randvoorwaarden viel te onderhandelen, net als over de het flanketende maatregelen die gemakkelijker zouden maken voor van betrokken actoren om hun inzet toe te zeggen. Het werd de période van het scheiden van verantwoordehjkheden. Dit was de voornaamste reden voor LNV om zieh uit bestuurhjk overleg op zowel vaktechnisch (LKC's) als pohtiek bestuurhjk (CL's) terug te trekken en daarmee de mtermediaire funetie van wat eens de voorhehtingsdienst was te ontmantelen.

Legitimiteit: het einde van het consensustijdperk

Het i n s t r u m e n t e l e p a r a d i g m a lijdt s c h i p b r e u k

De oriëntane in de regelgeving veranderde in deze période van inhoude]ijke voorscbriften over wat wel en niet mocbt en onder welke omstandigheden, naar doelvoorscbriften, waarin de ondernemers meer vrijbeid werd gelaten in de manier waarop zij bepaalde miheudcdtatelhngen wilden bereiken, zolang zij maar aan de norm zouden voldoen, Een voorbeeld biervan was de nota T)erde Fase Mestbeleid' (Tweede Kamer 1993b). Dit was de stap van het beheersen van de condities naar het vaststellen van de randvoorwaarden.

Nog altijd hechtten zowel de top van het ambtehjk apparaat als de bestuurders van het Landbouwschap aan besluitvorrning op basis van consensus. De identiteit van de netwerken die zij vertegenwoordigden was echter verloren gegaan. Uiterst moeizaam bereikte convenanten misten daarom hun uitwerking of konden via de achterdeur van de pohtiek toch weer onschadelijk worden gemaakt Daarmee duurde de besluiteloosheid voort Het werd detijdvan de botsende paradigma's. De struetuur na de privatisering was naar instrumenteel model ontworpen, maar steeds meer spelers speelden het spei volgens de strategische regels. Dat gaf friede. De omslag in het denken in beleid^kririgen kan deels worden verklaard uit deze botsing. Als blijkt dat redehjk overleg en het streven naar overeenstemming niet meer tot resultaat leiden omdat de andere partij zieh niet aan de spelregels houdt, dan voelt men zieh gedwongen om ook positiespel te gaan speien. De ruimte op de kennis dimensie was te klein geworden. De samenhang van veel geroemde OVO drieluik was kwestieus geworden en het kennissysteem had haar rol als bindmiddel in de sector verloren. Het resultaat was dat effectieve ingrepen nog steeds uitbleven. Met de omslag van de instrumentele naar het strategische paradigma was de rol van het kennissysteem als bindende factor uitgespeeld.

300

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Kennis op de markt van v r a a g en a a n b o d

6.4.6 De periode van de markt 1995 In de vernieuwde opzet van het kennisbeleid, dat vanaf deze periode ook daadwerkelijk zo heette, werd kennis in de eerste pkats een zorg voor de gebruikers zelf. De overbeid kocht voortaan kennis in voor eigen gebruik en voelde zieh verantwoordehjk voor het funetioneren van het kennissysteem op de lange termijn. Daar waar de markt niet goed werkte had de overheid een taak. Initieel onderwijs en fundamenteel onderzoek bleven daarom publieke taken . Een direct verband tussen sectorbeleid en kennis werd niet meer gelegd. Alleen kregen beleidsmakers nog de vraag voorgelegd voor welke vragen zij een taak zagen voor het onderzoek, of op welke thema's zij voorhehtingsprogramma's zouden willen zien. 20

Beheersing: maatschappelijke r a n d v o o r w a a r d e n en verantwoording

R e g i e : de randen van het s p e e l v e l d en de s p e l r e g e l s

De tijd van collectieve sturing was nu detinitief voorbij. De overbeid Steide uit naam van de samenleving de randvoorwaarden vast waaraan de sector zieh te houden had. De verhoudingen werden zakehjker en inzet moest verantwoord worden. Dit gold ook voor de investeringen in kennis waarvoor een systeem van outputeturing werd opgezet De samenleving was dan niet meer beheersbaar: de eigen inzet was dat nog wel. Het beleid dat in de vorige periode was in gezet om regels te maken als randen van het speelveld werd voortgezet Anders was dat deze regels niet meer na langdurige onderhandelingen tot stand kwamen maar in zeer kleine ambtelijke kring werden vastgesteld en daama pohtiek werden bekrachtigd. In het kennissysteem volgden ingrepen zoals in de IKC's (1995) en de consortiumvorming van kenniscentrum Wageningen en het hoger agrarisch beroepsonderwijs na politieke besluiten waama betrokken imtellingen de mvulling ervan vorm konden geven binnen de van hogerhand vastgestelde kaders. In de programmafinandering voor onderzoek werd de speelruimte gedifferentieerd naar het type onderzoek. Het fundamentele onderzoek kreeg relatief veel vrijheid door abstract geformuleerde programmadoelstellingen. Het strategisch onderzoek met een looptijd van 4 jaar kreeg met concretere doektellingen te maken, terwijl het praktijkgerichte onderzoek van de proefstations moest worden afgerekend op resultaten voor goed omschreven problemen.

Legitimiteit: het politiek primaat en verantwoording

De rechtvaardiging voor beslmtvorming werd in deze periode teruggelegd bij de pohtiek, die zieh had bevrijd van de beklemming van het op consensus gerichte overleg. Als er knopen moesten worden doorgehakt, dan was dat aan de Minister met rugge-

2" LNVKmmsbelääsplan tot 1999. Tweede Kamer 1995c

Overheld

301

steun van het parlement Binnen de kaders kreeg ieder zijn eigen verantwoordelijkheid, waarop men kon worden afgerekend. De invoering van de programmafinanciering in het kennissysteem was in belangrijke mate ingegeven door de druk op verantwoording van publieke middelen, Het s t r a t e g i s c h e p a r a d i g m a en zelfrefentiaiiteit

Alle keuzes in deze période wijzen op het dorninant worden van het strategische paradigma. Positiespel in de zin van competenbes, het vaststellen van de randen van het speelveld en de spelregels bepaalden het beeld en kennis was in plaats van gemeenschappehjke basis voor keuzes geworden tot een verhandelbaar product in de markt van vraag en aanbod. In dit paradigma spelen verbindingsHjnen voor het onderhouden van wederzijds begrip een veel minder belangrijke roi dan in het instrumentele denken. De belangstelling voor mtermediaire functies om het kennisproces gezond te houden was daarom laag. Toch waren er sinds het Zwaluwproject om tot andere verhoudingen binnen het Ministerie te komen wel diverse bewegingen in de richting van interactieve beleidsvorming zichtbaar geweest die gebaseerd waren op het communicatieve paradigma. Eerder noemde ik projecten zoals BALM, NidP en CBB . Op managementniveau bestond wel belangstelling voor de ambities van het CBB project, maar in discussies over mogehjke rollen voor de overheid [kader 61] va beleidstrajecten ging de meeste aandacbt naar de roi van régisseur. Deze roi gaf hoop op het bereiken van de inhoudehjke doektelling door het inrichten van het communicatieproces op een manier dat uiteindehjk draagvlak zou ontstaan. Deze gedachte van socialengineeringxy&st eerder in het strategische dan in het communicatieve denken. 21

Het doorknippen van de verbindingshjnen had gevolgen. Wanneer netwerken van mensen alleen in eigen kring communiceren en met de buitenwereld steeds in onderhandehng en competentiestrijd zijn verwikkeld, dan ontstaat zelfreferennahteit Dit is waar Van der Ploeg op doelfc het ambtelijk apparaat ziet alleen nog 'virtuele boeren' als product van zijn eigen programmateur. Dit is ook waar Van Woerkum op wijst als bij pleit voor interactieve belddWorming . 22

23

Toch waren er ook hier onderstromen zichtbaar. Het probleem van uiteendrijvende werelden werd op diverse plaatsen in het ambtehjk apparaat onderkend. Zo organiseerde de Directie Landbouw in 1997-1998 een project 'Met één been in de praktijk', BALM: BestuurKjke Aanpak Landbouw Milieuproblernariek; NidP: Natuurbeleid in de Peiing; CBB: Communicatie Bij Beleidsvorming. Zie par 3.6.3. Van der Ploeg (1999) Woerkum, G van, (1997) CommunûaHe en interactieve beleutspoming. Bonn Stafleu Van Lochum, Houten. Tweede herziene druk (2000).

21

2 2

2 3

302

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

om ambtcnaren opnieuw in contact te brengen met de prakujk van het werkveld waarvoor zij beleid maakten en het IKC-L organiseerde daarop een soortgehjk project voor eigen medewerkers met de al even veelzeggende titek TsTeus voor Haagse winden' met als bedoehng de pohtieke gevoeligheid te verbogen. Er zijn meer acties te noemen zoals een breed opgezette studiedag over 'Gevoeligheid voor signalen' in 1998 waar op alle niveaus in het Ministerie werd gediscussieerd over de onbevredigende wijze waarop signalen van buitenaf door het ambtelijk apparaat werden verwerkt. Het waren indicaties voor een probleem. Tot op het moment waarop de mformatieverzameling voor dit boek stopte (1999) waren echter geen stmcturele maatregelen zichtbaar die voor herstel van verbmdingshjnen zouden kunnen zorgen. Net als eerder het instrumentele paradigma een blokkade vormde voor het onderkennen van belangeiitegenstellingen en de gevolgen daarvan, vormde nu het strategische denken een belemmering om het belang van interactie op waarde te schatten.

6.5 De overheid en de responsiviteit van het systeem

De kritiek van Van der P l o e g op

het expertsysteem in de landbouw

6.5.1 Wat voegt het ecologische paradigma toe aan de analyse? In de inleiding van dit hoofdstuk verwees ik naar Van der Ploeg en zijn visie op het landbouwniinisterie als spil van het expert systeem . Ook hij analyseerde wat er gebeurde in het na-oorlogse landbouwkennissysteem. Wat voegt mijn redenering toe aan zijn analyse? Hij laat zien hoe het expert systeem vanaf de 50er jaren het modemisatieproject inzette en daarvoor de condities schiep. Schaalvergroting en intensivering van de productie werden gezien als enig levensvatbare weg. Aannames voor deze opvatting vonden hun rechtvaardiging in de objectieve wetenschap. Ook toen later op eveneens wetenschappehjke gronden deze aannames weerlegd werden ging het expertsysteem, aangevoerd door het Iandbouwdepartement, door op de ingeslagen weg. Het kon niet anders, want de verwachtingen van de toekomst waren een self fulfillingprophecy geworden. Het expert systeem had nog slechts een virtueel beeld van de boer, een beeld dat door het expertsysteem zelf geschapen en gereproduceerd werd, bijvoorbeeld 24

25

Overheid

24

aie par. 6.1.1.

25

Van der Ploeg besteedt hieraan in zijn hoofdstukken 4 en 5 uitvoerig aandacht.

303

door het type waamentingen die door het L E I wel of juist niet werden geregistreerd. 26

Van der Ploeg verwijt de verantwoordelijken in het expertsysteem, met LNV voorop, dat zij de feitelijk pohtieke lading van de keuze voor schadvergroting en intensivering van de Nederlandse landbouw hebben gemaskeerd, door haar onder het mom van wetenschap te verobjectiveren. Het expertsysteem zou de boer hebben betoofd van zijn eigen toekomstprojecten . De auteur pleit ervoor om terug te gaan naar de creativiteit van de boer zelf, die altijd zijn eigen keuzes gemaakt heeft en vaak tegen de stroom in bewezen heeft dat het voor hem/haar uitgestippelde päd niet de enig begaanbare weg was. 27

Hij stelt dat het vermögen van boeren en tuinders om zieh relatief onafhankelijk vanfluetuatiesin markten en beleid te ontwikkelen juist de succesfactor is geweest van de Nederlandse landbouw en ook de hoop moet zijn voor de toekomst Boeren zijn steeds in Staat geweest om steeds nieuwe bedrijfsstijlen te ontwikkelen en daar omheen netwerken te vormen om meer mogehjkheden te creeren. Dit vermögen vormt in feite de levenskrachtige onderstroom in de landbouw. Hij gelooft echter niet meer dat deze stroom te combineren is met een andere trend die aan het einde van de 90er jaren hjkt post te vatten: de vorming van de megabedrijven waarin agrarische produetie wordt geindustrialiseerd. De keuze kan echter niet door de sector zelf gemaakt worden: hier is volgens hem het primaat van de politiek nodig. Kritiek

op

Paradigma

het

instrumentale

De overwegingen in de voorgaande hoofdstukken bevestigen veel van zijn conclusies. Zijn kritiek op het expertsysteem dat een gewenst toekomstbeeld verobjectiveerde is kritiek op het instrumentele paradigma dat lange tijd dorrtinant was. Deze kritiek kan begrepen worden vanuit het strategische denken: het expertsysteem wordt geanalyseerd als een netwerk dat zieh een machtspositie verwierf en in Staat was kennis als wapen in te zetten. Ook zijn verwijzing naar de noodzaak van het pohtiek primaat om een keuze te maken voor een van de coneurrerende toekomstvisies zouden we vanuit het strategische paradigma kunnen begrijpen. In de nadruk die hij legt op het creatieve vermögen van boeren zelf en de noodzaak om de zelfreferentiahteit van het expertsysteem te doorbreken, kunnen we ook dementen van het ecologische paradigma herkennen: het is de erkenning van het autonome ontwikkelingsproces dat zieh niet laat sturen door de

Het Landbouw Econormsch Insrituut verzamelt en bewerkt statistische informarie over de rurale sector. Deze informatie heeft in de hele na-oorlogse periode een belangrijke rol gespeeld in de onderbouwing van het beleid van L&V/LNV. Van der Ploeg 1999, p.259,448 2 6

2 3

304

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

toekomstvisies van experts en doelgerichte beleidstrajecten van Ministeries. Wie dat toch probeert stuurt aan op stagnatie. Voor deze Stelling is De Virtuele Boereen rijk gedocumenteerd manifest Onbeantwoorde vragen

W a a r Iigt de g r e n s t u s s e n g e z o n d e s y n e r g i e en dominantie?

Toch bhjven enkele belangrijke vragen onbeantwoord. Die vragen bebben betrekking op de beoordeling van wat een wensehjke of onwenselijke ontwikkeling is en wie er aan de goede of verkeerde kant Staat Op grond waarvan kunnen we zeggen dat in een bepaalde periode sprake was van een bewonderenswaardig samenspei tussen actoren en wat maakt dat we op een volgend moment moeten vaststellen dat er iets grondig mis gaat? En is bet zinnig om het door LNV aangestuurde kennissysteem in de beklaagdenbank te zetten? Ik hcht de vragen toe en zoek in de theorie over coherentie in netwerken naar aanvullende antwoorden. Van der Ploeg toont bewondering voor de manier waarop het expertsysteem in de jaren 60 en 70 ctgency verwierf en vindt het opmerkehjk dat zoveel onafhankehjke ondememers en andere deelnemers in het moderniseringsproces in toenemende mate beteid waren om hun eigen projecten op elkaar af te stemmen. Vervolgens uit hij zijn kritiek op ditzelfde moderniseringsproject dat zoveel andere waardevoEe ontvouwingsmogeKjkheden onmogehjk maakte. Tenslotte laat hij zien dat er toch zeer velen zijn geweest die wel met succes hun eigen spoor hebben gevolgd. Elke focus en elke vorm van samenwerking vraagt om keuzes: wie een weg kiest moet andere wegen laten liggen. Hoe onderscheiden we dan een netwerk met gezonde synergie van een dominant systeem dat als een dolle olifant niet meer te stuiten is? Waar ging het in de Nederlandse landbouwgescbiedenis mis? Op grond van welk criterium is dat omslagpunt vast te stehen? En is zoiets ook te voorkomen? Heeft de overheid hierin een leiderschapsfunctie?

W a n n e e r is o p s t a n d l e g i t i e m ?

Een tweede categorie vragen heeft betrekking op derichtingvan de gemaakte keuzes. Waarom kozen indertijd de leiders in het landbouwnetwerk voor derichtingvan schaalvergrourig en intensivering en waarom hebben zo velen zieh daar niet aan geconformeerd? Waarom komen wetenschappers zoals Van der Ploeg en Röling ertegen in opstand? Wat legitimeert de ene en wat de andere richting als de "objectieve wetenschap" geen afdoende maatstaf meer kan leveren? Waarom deugen de miheu^ coöperaties wel als tegenstroom en de vakbond voor varkenshou28

Zie bijv. zijn inaugurele rede in 1995 waarin hij de instrumentele wetenschapstraditie in de Iandbouw vergelijkt met Noten in Groenland: zij waten niet in Staat de Signalen van naderend onheil te verstaan en gingen ten ondet. Röling, N.G., (1995) Naar een interaetmx beldimstmeberenpraktijk nog altijd een nelangdjke rol, evenals de zorg voor het irmovarieve vermögen van boeren en tuinders. Beleidsmakers deden hun uiterste best om de nieuwe maatschappeHjke eisen zo dragelijk mogelijk te maken en de pijn zo eerüjk mogelijk te verdelen. Het Heek echter een onmogelijke opgave. Broekhuizen, R. van, Kiep, L., Oostindie, H , Ploeg, J J 3 . van der (1997) Atlas van bei vemieuwende platteland: ttveehonderd vtmrbeelden uit de praküjk. Doetinchem, Misset 32

35

308

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

voor nodig is om de identiteit van zulke nieuwe netwerken te versterken zodat er opnieuw coherentie ontstaat en de bereidheid van actoren groeit om hun inzet op elkaar af te stemmen. Het vraagt om ruimte voor horizontaal leiderschap: ruimte die in vetgehjking met de bloeiüjd veel kleiner is geworden. En het vraagt om andere instrumenten dan generieke regels en Haagse subsidiepotten. Een landehjk overheidsapparaat is vaak niet in een goede positie om te overzien wat er op een bepaald moment in een netwerk nodig is: de afstand is te groot en de eis van de verdelende rechtvaardigheid maakt het onmogelijk om maatwerk te leveren. Alleen mtermediairen die op een niveau kunnen opereren dat aansluit bij de identiteit van het netwerk en voldoende mandaat hebben om te kunnen doen wat nodig is voor horizontaal leiderschap, zijn daartoe in Staat 34

R e s p o n s of illusie

6.5.3 Gezonde en ongezonde respons Tegenbewegingen zijn nodig om structuur levend te houden. Is er onderscheid te maken tussen gezonde en ongezonde tegenbewegingen? Ook hier is het critérium van de responsiviteit richtinggevend. Een miheucoöperatie wordt gevormd door boeren die de kritiek uit de samenleving serieus nemen en samenwerken om betere manieren te vinden om aan de nieuwe eisen te voldoen dan die welke door het beleid worden voorgeschreven. Zij vragen daarvoor experimenteerruimte in de regelgeving. Dit is een voorbeeld van mensen die in respons op hun omgeving een authentiek antwoord zoeken in het procès van inzet en afstemming in de samenleving. Dit Staat in contrast met het verzet van de N W die strijd voert tegen de afbrokkelende positie van varkenshouders en zieh isoleert door vast te houden aan de illusie dat alleen anderen hen iets aandoen. Het critérium van responsiviteit geeft weliswaar een richting aan, toch is de grens tussen gezond en ongezond nooit scherp te trekken. Ook moeten soms keuzes gemaakt worden tussen mogehjke wegen omdat ze met elkaar onverenigbaar zijn, terwijl moeihjk van te voren is vast te stellen welke weg tot de meest gezonde ontwildceling zal leiden. Was de protestbeweging van boer Koekoek een ondergewaardeerd signaal van een ontvouwingsmogehjkheid in de landbouw die ten onrechte gemangeld is in de mainstream, of een verzet van boeren die hun onhoudbare situatie niet op wilden geven en zieh isoleerden van de samenleving?

Industrialiseren of v e r b r e d e n ?

Is het toekomstbeeld van geïndustrialiseerde landbouw een gezonde respons op de eisen van de internationale markt die hogere vormen van afstemming, standaardisatie en investeringen De eis van de verdelende rechtvaardigheid houdt in dat criteria voor subsidieverlening algemeen geldend moeten zijn. 3 4

Overheld

309

in geavanceerde technologie nodig tnaken, of een doodlopend spoor dat in zijn doodstrijd een spoor van vernieling achterlaat omdat het andere levenskrachtige ontwikkelingsmogelijkheden op het platteland in de kiem smoort? Dit is niet de plaats om een antwoord te geven op deze vraag. Wel meen ik een aanvullend critérium te hebben aangedragen om deze belangrijke discussie te voeden. Voor de ontwikkelingsrichting zelf is het critérium de responsiviteit: welke ontwikkeling biedt de meeste kansen op verbinding tussen aile betrokken actoren in het netwerk en ruimte voor authentieke inzet? Voor de roi van de overheid geldt de vraag in welke ontwikkeling men het meest bezig is ruimte te scheppen voor vitahteit: het voorkomen van monopohes en het voorkomen van exclus.

Is e r iemand

Oordelen

schuldig?

lossen

verbinding

op in

6.5.4 Gezonde en ongezonde Systemen Als ex-ambtenaar van het Ministerie van LNV koester ik geen gevoelens van wrok: intcgcndeel. Ik heb mijn collega's leren waarderen als verantwoordehjke en hard werkende mensen, met belangstelling voor wat et gaande is en een verlangen naar vemieuwende ideeën om uitwegen te vinden in de brei van zieh opstapelende problemen waarmee zij geconfronteerd werden. Een département is bovendien geen gedisciplineerd leger van mensen dat als één actor optreedt. Er zijn boven- en onderstromen en vemieuwende netwerken die informeel opereren. In de microwereld van beleidsmakers is net als in de rnicrowereld van boeren sprake van veranderaars, ordebewaarders en overlevers. Het is opvallend dat de neiging om oordelen uit te spreken over anderen vermindert naarmate mensen elkaar beter leren kennen. Dit klopt met de théorie: in verbmding ontstaat ruimte en illusies stapelen zieh op als de verbinding ontbreekt Beter dan het beeld van de beklaagdenbank is daarom het beeld van gezonde en ongezonde Systemen. In een ongezond systeem is de drempel voor leiderschap hoog en het responsief vermögen dientengevolge laag. Tekenen van ziekte zijn dan bijvoorbeeld hoge werkdruk, zelfreferennahteit, veel oordelen over de buitenwereld en weinig ruimte voor vemieuwers. Metkwaardig is dat in een ziek systeem de druk om de orde te bewaren hoger wordt Onder de oppervlakte steekt de overlever, die ook iedereen in zieh heeft, de kop op. Wanneer veranderaars de moed op geven en hun heil elders zoeken, is dat een belangrijk signaal van ziekte. Mijn persoonlijke impressie is dat er nog altijd ruimte is voor zinvolle discussie tussen veranderaars en ordebewaarders binnen het Ministerie van LNV, al heeft de uittocht van veranderaars de

310

Netwerken als l e v e n d

weefsel

laatste jaren wel bedenkelijke vormen aangenomen. Signalen uit de LTO organisatie geven hetzelfde beeld: er is nog steeds ruirnte, al heeft men grote moeite om vernieuwende agrarische ondememers binnenboord te houden. Het koesteren van oordelen over partijen, die noodzakelijke ontwiJdcelingen in de weg zouden staan, helpt niet bij het herstel van de responsiviteit van het landbouwsysteem. Waat het om gaat is dat de gezonde dynamiek tussen veranderaars en ordebewaarders wordt hersteld. Institutioneleomgeving, l e i d e r s c h a p en het c r e e r e n van vitale ruimte

De coherentiecirkel maakt inzichtehjk dat positiespel en communicatie over inhoud twee factoren zijn die samen de vitale ruimte opspannen waarbinncn creativiteit en verbondenheid in een systeem zieh kunnen ontwikkelen. Na het ombouwen van een institutionele struetuur die aanvankehjk was ingericht voor het creeren van een gemeenschappehjke kennisbasis naar een struemur die de overheid vooral tot positiespel in Staat Steide, is nu aan de orde om een institutionele omgeving te scheppen die uitnodigend is voor leiderschap om op beide dimensies die nodig zijn voor vitale ruimte stagnaties te voorkomen. Een bkuwdruk is daarvoor niet te geven. Wel kunnen uit de redenering die in deze hoofdstukken werd geillustreerd een aantal grondprineipes worden algeleid. Deze worden in het laatste hoofdstuk in de vorm van Stellingen samengevat

Overheid

311

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Hoofdstuk 7

Ecologisch paradigma 7.1 Het landbouwkennisnetwerk als inspirerend vertrekpunt

Bakens in het ecologische paradigma

In deze Studie heb ik gezocht naar functies van leiderschap die er toe doen in kerrnisnetwerken. Waarom gaan mensen in sommige netwerken steeds meer rekening met elkaar houden zodat creanviteit en verbinding ontstaat, terwijl andere netwerken vastibpen of los zand worden? Wat doen mensen waardoor een bepaald netwerk dat zij belangrijk vinden beter gaat functioneren? Wanneer is de institutionele orngeving uitnodigend voor het ontstaan van zulke netwerken en wanneer niet? Welke rol kan een overheid hierin speien? Ik was gefascineerd geraakt door ontwikkehngen in de Nederkndse landbouw waar netwerken van uiteenlopende actoren in een buitengewoon hoog tempo de kennis wisten te genereren die deze actoren nodig hadden, maar waarin ook na verloop van tijd de rolverdehng begon te schuiven met alle fHctie en onzekerheden van dien. Het leek me dat hier lessen te leren waren die niet alleen voor beleidsmakers in de Nederkndse landbouw maar ook voor anderen interessant zouden zijn. De landbouw is immers in meer dan een opzicht relevant voor deze Studie. Het gaat niet alleen om een economische sector die kans heeft gezien een Sterke positie op de werddmarkt te verwerven: het gaat ook om de bronnen van ons bestaan, ons voedsel en het duurzaam beheren van onze leefomgeving. De zoektocht is dan ook bepaald niet vrijbkjvend. Antwoorden op deze vragen zijn bard nodig wanneer we ons realiseren dat mensen wereldwijd afhankehjk zijn van elkaar en van hun ecologische orngeving en dat zij zieh daar, veel meer dan nu het geval is, naar zouden moeten gedragen. Wat kunnen we doen als we ons dit ter harte nemen? Waar vinden we bakens om op koers te blijven als de bekende wegwijzets tekort Schieten? Mijn Interesse ging verder dan de wens om te begrijpen. Ik wilde vooral weten wat men zou kunnen doen. Daarom heb ik

Leiderschap

Ecologisch

paradigma

313

Sleutelwoorden in het ecologische paradigma Vitaliteit

Levende Organismen ontwikkelen zieh autonoom en vertonen een namurlijke tendens tot ordening, variatie en schoonheid. Dit in tegenstelling tot dode stof die tendeert naar maximale entropie en chaos. Menselijke netwerken zijn op te vatten als levende Organismen. Gezonde netwerken ontwikkelen zieh autonoom in de richting van creativiteit en taakverdeling, terwijl ongezonde netwerken vervallen in stagnatie en chaos.

Inzet

Vitaliteit wordt gevoed door authentieke inzet Een netwerk reproduceert zichzelf door patronen van interactie tussen de samenstellende componenten, die elk hun specifieke inzet leveren. Ontwikkeling naar meer cohérente vormen van ordening kan plaats vinden als er sprake is van authentieke inzet, die verder gaat dan een voorgeschreven functie in het netwerk. Authentieke inzet betekent dat elk individu zijn inzet geeft op basis van zijn eigen inzicht en specifieke kwaliteiten.

Afstemming

Inzet komt tot meerwaarde in een netwerk als er afstemming plaats vindt In de afstemming kunnen patronen ontstaan die zichzelf reproduceren, met ondedinge taakverdeling, schaalvoordelen van standaardisatie en cohérent gedrag. Zo ontstaat ruimte voor voortgaande ontwikkeling van de specifieke kwaliteiten van elk individu, die, mits afgestemd, ook weer aan de kwaUteit van het netwerk ten goede kunnen komen.

Identiteit

De bereidhedd van individuen om hun inzet te leveren en af te stemmen op een bepaald netwerk hangt af van hun vertrouwen in de meerwaarde van dat netwerk. Zij moeten dat netwerk dus als zodanig herkennen en erop vertrouwen dat het zinvol is om hun inzet erop af te stemmen Een netwerk heeft een Sterke identiteit als die bereidheid hoog is. Deze identiteit is te vergelijken met de identiteit van elk levend organisme (cel, individu, ecosysteem) dat zichzelf reproduceert en zieh verder ontwikkelt

Uitgangspunt hierbij is dat mensen als sociale wezens de natuurHjke behoefte hebben om zieh ergens voor in te zetten. Die behoefte is een combinatie van de wens tot zelfactualisatie en de wens om een zinvol deel te zijn van een groter geheeL Inzet is bevredigend als die inzet ertoe doett niet alleen voor de eigen positie, maar ook voor het netwerk waarvan men deel uit maakt Responsiviteit

Het verschil tussen gezonde en ongezonde netwerken is responsiviteit Als een netwerk zijn responsiviteit verliest, raakt de structurele koppeling verstoord en gaat de meerwaarde van het netwerk als identiteit vedoren. Responsiviteit omvat zowel het vermögen tot afstemmen als de authentieke inzet Het omvat de waameming van wat in een bepaalde situatie nodig is en de afstmiming van de actie op het grotere geheeL Het omvat ook het vermögen om een eigen antwoord te vinden, onafhankeHjk van de verwachtingen van anderen. Kader 64

leiderschap een centrale rol gegeven in cht boek. Het resultaat van mijn Studie heeft waarde als het uitzicht biedt op bruikbare alternatieven voor de meer gangbare benaderingen in het stimuleren en struetureten van kennisprocessen. In dit laatste hoofdstuk ga ik daarom na welke gevolgen deze Studie zou kunnen hebben voor de praktijk. Daarbij heb ik eerste instantie beleidsmakers voor ogen die günstige condities willen scheppen voor leiderschap in kennisnetwerken in het rurale gebied, maar ik hoop dat dit werk ook anderen zal kunnen inspireren. Het e c o l o g i s c h e p a r a d i g m a hanteerbaar

314

Omdat taal en begrippen tekort schoten heb ik houvast gezocht in een breder paradigma, dat ik in navolging van Röling en

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Jiggins het ecologisch paradigma heb genoemd. Zij hebben slechts enkele contouren van dit paradigma geschetst In dit boek heb ik geprobeerd het paradigma hanteerbaar te maken voor de vraagstelling van deze studie en voor de diepergelegen vragen die ik zojuist Steide. In dit laatste hoofdstuk vat ik samen hoever ik gekomen ben met het vinden van bakens voor actie. 1

In de voorgaande hoofdstukken heb ik mijn interpretatie van het ecologische paradigma onderbouwd. Deze interpretatie is samen te vatten in de sleutelwoorden vitahteit, inzet, afstemming, identiteit en responsiviteit [kader 64]. Nu is aan de orde wat er verändert als men deze interpretatie zou volgen. Ik formuleer hiervoor vijf principes, die als baken kunnen dienen voor wie op koers wil bhjven [kader 65]. De principes zelf zijn descriptief: ze beschrijven een opvatting over de manier waarop zaken functioneren. Ze hebben waarde voor de vraagstelling wanneer ze gevolgen hebben voor normatieve keuzes: als het zo zit, dan kan men beter dit doen en dat kten. Daarom ga ik voor elk van de principes na wat men, in vergehjking met gangbare opvattingen, anders zou kunnen doen wanneer men deze zienswijze accep teert

Vijfprincipes

Vijf principes voor de ontwikkeling van relevante kennis 1 ) Vitaliteit in een netwerk wordt gevoed door persoonlijk leiderschap 2 ) Relevante kennis in een netwerk ontstaat in interactie 3J

Leiderschap is het scheppen van raimte voor vitaliteit

4 ) Structuur is gunstig voor vitaliteit als de drempel voor leiderschap laag is 5 j

Een samenleving heeft een collectief circuit nodig om maatschappelijk relevante netwerken vitaal te houden Kader 65

< RôBng, N.G., Jiggns, J (2000). Agents in Collaborative Management: The Logic of Collective Action. In: Buck, L.E., Geisler, C.G. et al (eds) Biological Dmrtitji: Balancing Interests tbmugbAatytive Collaborative Management. Boca Raton, CRC Press. Zie par. 1.4.

Ecologisch

paradigma

315

7.2

Vitaliteit

Het e e r s t e principe

Vitalität in een netwerk wordtgevoed doorpersoonüjk leiderschap. Authentieke inzet

V r a a g s t u r i n g is o n v o l d o e n d e

7.2.1

Van moeten naar willen

Vitaliteit in een netwerk begint bij mensen die zieh ergens voor in willen zetten. Het initiatief, dat iemand daarvoor neemt in een netwerk, heb ik omschreven als persoonlijk leiderschap. Het is actie die ontstaat in respons op de omgeving, maar daarvan niet afhankehjk is. Authentieke inzet is de voeding voor levende Processen. Ditinzicht biedt een brederperspectief dan opvattingen over klantgerichtheid of een vraaggestuurd kennissysteem, die slechts de nadruk leggen op afstemming. Wanneer men uitsluitend doet wat de klant wil, of wat de baas of de opdrachtgever wenst, dan blijft authentieke inzet achterwege. Dan verdwijnt de vitahteit en de innovativiteit uit het netwerk en wordt overleven de manier van zijn. De oproep tot vraagsturing kan zinvol zijn na een période waarin de klant teveel uit beeld is geraakt : dan dient deze oproep om de vitale ruimte te herstellen omdat inzet de overband heeft gekregen over de afsternming. Het is echter onvoldoende voor een vitaal netwerk wanneer actoren slechts voldoen aan verwachtingen van anderen. Dit inzicht heeft vergaande gevolgen voor de attitude van mensen in organisaties en netwerken. In plaats van de vraag: Wat is mijn taak en hoe wil men dat ik die taak uitvoer?' prevaleert de vraag: 'Wat wil ik en hoe schep ik daarvoor ruimte in mijn omgeving?' Daama volgt de opgave om de eigen inzet zo af te stemmen op die van anderen dat er meerwaarde voor het netwerk ontstaat In een organisatie hoort daarbij dat men zieh voegt in een taakafbakening en ook dingen doet die niet hoog op het eigen wensenhjstje staan omdat dat voor de meerwaarde van het gebeel nu eenmaal vereist is. In een netwerk moet men zorgen dat de verhouding tussen geven en nemen voldoende is om zieh van de medewerking van anderen te verzekeren. Dit is nodig om ruimte te scheppen voor wat men werkelijk wenst te realiseren. 2

Van t a a k u i t o e f e n i n g n a a r het s c h e p p e n van ruimte voor

we n s e n

Wanneer we de wens in plaats van de taak voorop stellen kunnen we inzien dat we ons ook regehnatig moeten afvragen of dat wat we geaeeepteerd hebben in het kader van de afsternming nog wel Dit was rond 1995 het geval in het landbouwkennissysteem toen men a c h reaiiseerde dat de verbindingen tussen de kennisinsteDingen en de prakajk vetzwakt waten. Deels is dit te begrijpen vanuit de veranderde insntutionele omgeving waarin de taakverdeling en gebruikerssturing van voorheen was vertroebeld door coneurrentie en belangenconfHctea Voor een ander deel kwam de oproep voort uit het besef dat er meer categorieên klanten waren dan de technisch geavaneeerde boeren en tuinders. O f de kemnsinstellingen in de landbouw ook minder Idantgericht waren geworden in vergelijking met kennisinsteOingen in andere sectoren valt nog te bezien. Z o waren rond die tijd bijvoorbeeld de Studenten in het landbouwonderwijs die werk in de primaire landbouw ambieerden al fors in de minderheid. 2

316

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

bijdraagt aan de wensen die we wilden realiseren. Dit kan aanleiding zijn om de structuur zoals hij gegroeid is aan te vechten en bij te stellen. Zulke impulsen zijn essentieel voor de responsiviteit in een levend netwerk.

B e w e g e n d e doelen

7.2.2 Van doelen naar vltalitelt Het sleutelbegrip vitaliteit in het eerste principe plaatst doelen in een breder perspectief. Ontwikkeling is een autonoom proces en de uitkomst daarvan is niet te kennen. Doelen zijn gebaseerd op beeiden van wat men op een bepaald moment wensehjk vindt We kunnen niet anders dan in zulke beeiden met elkaar communiceren, maar de werkelijkheid is altijd groter dan ons voorstelhngsvermogen. Wensbeelden verschuiven niet alleen door voortschrijdend inzicht maar ook door de mate waarin we onszelf en anderen vertrouwen. Het menselijk brein is er bovendien erg handig in om abstracte beeiden en constructies van de werkehjkheid te maken en nieuwe waarnemingen daar naar toe te interpreteren, waama het zieh afsluit voor impulsen die daar niet in lijken te passen. Deels is dit gezond, maar de grens naar het ongezonde ervan is niet te kennen. Veel wensen zijn bijproducten die we juist tegenwerken door er doelbewust naar te streven: de fbratie op het doel maakt ons blind voor de signalen die nodig zijn voor het volgen van het autonome proces waar we deel van zijn. Doelen zijn daarom als ultiem richtpunt voor actie niet erg betrouwbaar. Er moet iets zijn dat dieper gelegen is en waarop we doelen kunnen bestellen. 3

Een stap vroeger in het vitale proces is er de intuitie: daardoor komen we in beweging en vormen we ons beeiden van wat de impuls die we ervaren zou kunnen betekenen. Die mtuitie is interessant als vertrekpunt Het levende proces in een netwerk bestaat uit interactiepatronen van actoren die met elkaar in verbinding staan en steeds hun positie bepalen in het grotere geheel. Impulsen vormen een essentiele schakel tussen signalen die zij opvangen en hun reacties die op hun beurt weer de beweging in een netwerk voortbrengen. Vitale ruimte a l s breder perspectief

Vitale ruimte in een netwerk is een breder perspectief dan doelen. Dat betekent niet dat doelen geen belangrijke funetie hebben. Zij helpen om te visualiseren waar men de aandacht op wil richten en dit is nuttig voor het bundelen van de inzet van meerdere actoren. In het ecologische paradigma is een doel echter geen richtpunt voor actie, maar een stmctuur van afspraken waarmee men een vitale ruimte opspant door een aantal zijwegen die men niet wenst af te sluiten. Door doelen overeen te komen richten

3

Ecologisch

paradigma

Bijvoorbeeld vertrouwen, gezag, creativiteit, liefde: zie par. 4.3.2 en kader 17.

317

actoren op de kennis dimensie de aandacht op een bepaald veld en op de positie dimensie spreken zij impliciet af dat ieder van hen acties achterwege zal laten die voor zover zij kunnen overzien afbreuk doen aan wat zij gemeenschappelijk wensen. Hierdoor kan het vetttouwen ontstaan dat op de positie dimensie nodig is voor vitale ruimte. De wil die ten grondslag Egt aan de actie van iemand die leiding neemt is de visualisatie van wensen. De uitwerking kan zijn dat anderen daardoor in beweging komen. Tot welke beweging de kmchtenbundeling vervolgens zal leiden kunnen de actoren in bet netwerk niet overzien. Z e l f a c t u a l i s a t i e an zinvol zijn in de collectiviteit

Authentieke r e s p o n s op Signalen uit omgeving

De opwaardering van intuTtie

Door vitale ruimte centraal te stellen in plaats van doelen kunnen we de valkuil vermijden die het strategische paradigma met zieh meebrengt Als iedereen uiteindehjk alleen uit zou zijn op het maximaleren van zijn eigen belangen, dan was collectieve actie alleen mogehjk op basis van de optelsom van overlappende belangen, of door het inzetten van macht door ruil of competitie, waarbij niet is in te zien waar de grens ligt met isolement of rnachtsstrijd. Er zijn meer vormen van afstemming die zinvolle interactie mogehjk maken. Profijt-maximalisatie is slechts een deel van de drijfveren voor mensehjk handelen, te rekenen tot de behoefte aan zeliverwerkeKjking van het individu. Dit streven bhjft echter zinloos zolang de inzet van die capaciteit niet bijdraagt aan de cohectiviteit waar het individu deel van is. De stap van doelen naar vitale ruimte is de stap van beheersing naar het kiezen van positie in een autonoom vitaal proces dat ons bevattingsvermogen te boven gaat In dat proces roepen divergerende en convergerende krachten elkaar op en de mtuitie die we ervaren is deel van het signaleringssysteem waarmee de structurele koppeling in netwerken in stand wordt gehouden. Het is aan ons om iets met die intuitie te doen en daarmee ruimte te scheppen in het netwerk, of, om het preciezer uit te drukken, onze bijdrage te leveren aan de beweging die gaande is. 7.2.3 Rationalitelt en intuitie Wensen zijn de visualisatie van impulsen, die hun oorsprong vinden in mtuitie. Hoe we ons mtuitie en de bron daarvan moeten voorstellen is een verhaal apart, dat het bestek van dit boek te buiten gaat . Ik wil hier volstaan met een sterk vermoeden dat er meer mechanismen voor inzet en afstemming bestaan tussen mensen en hun ecologische omgeving dan we nu weten en dat mtuitie hierin een voomame plaats inneemt 4

4

318

Zie de bespteking van spiritualiteit: par.

4.5.9.

Netwerken als l e v e n d

weefsel

Wat voot rnijn betoog in dit boek van bekng is, is dat de toi van intuïtie opwaardcring behoeft naast de roi van rationaliteit die in veel westerse subculturen wordt overgewaardeerd . Rationaliteit halen we erbij op de breekpunten: de momenten waarop we ons realiseren dat ons standaard gedragsrepertoire niet voldoet voor de vraagstukken waarvoor we ons gesteld zien. 5

6

Er is een gezonde verhouding nodig tussen intuïtief en rationed handelen. Rationaliteit zouden we kunnen zien als een hogere vorm van de kunst tot afstemmen: in plaats van te vertrouwen op dagehjkse routines proberen we door middel van rationaliteit mechanismen en ontwildcelingen te doorzien zodat we daarop met ons gedrag kunnen anticiperen, effectiever zijn en minder risico lopen. De voeding van het levende procès zit echter niet in de rationele afwegingen, maar in de intuïtie die eraan vooraf gaat

E n e r g i e als m e t a f o o r

7.2.4 Van effectiviteit en efficiëntie naar énergie De kwahteit van overeensternming wordt gemeten in effectiviteit en efficiëntie. Eftectiviteit is de maat voor het realiseren van de doelen en efficiëntie is de maat voor de verhouding tussen impanning en resultaat Waar doelen tekort Schieten als bakens voor het stimuleren van vitahteit in een netwerk, biedt énergie als metafoor een breder altematief voor de kwahteit van het procès. Energie maakt zichtbaar of een inspanning bijdraagt aan een vitaal procès. De identiteit van een netwerk wordt gevoed door vitaliserende patronen die zichzelf versterken: doordat actoren de meerwaarde van het netwerk ervaren neemt hun bereidheid tot inzet en afstemming toe waardoor ook de meerwaarde weer toeneemt In zulke processen komt énergie vrij: énergie uit de vrijheid die mensen ervaren om hun kwahteit in te zetten en énergie uit de verbondenheid waarin zij zieh veilig en zinvol kunnen voelen. Deze énergie is waar te nemen in de ruimte die mensen ervaren om creatief te zijn en leiding te nemen voor hun inzet De afstemming die nodig is om inzet tot meerwaarde te brengen kost énergie. Het procès bhjft vitaal zolang kosten lager zijn dan de baten. Doelen, overeensternming en mstrumenten zijn vormen van afstemming, die bijdragen aan de vitahteit in een netwerk zolang de énergie die daardoor vrijkomt meer is dan de énergie die het kost door bijvoorbeeld de mperking van vrijheid en de risico's van onderlinge afhankehjkheid die afstemming ook altijd met zieh mee brengt

"Westerse subculturen" lijkt me een betete aanduiding dan 'de westerse cultuur": daar mögen we in de postmodeme plurifbrme samenleving eigenlijk niet meer van spreken. Dt doel hier met name op opvattingen in management en beleid, waarin overmatig veel waarde wordt ^ gehecht aan rationele en cijfermatig onderbouwde besKsmodeflen. In deze opvatting sta ik bepaald niet alleen: er is een aanzwellende stroom van management literatuut over dit onderwetp. Zie bijv. Ofinan (1992); Bos, Harting (1998); Schmjt (1999); Varela (1999). 5

6

Ecologisch

paradigma

319

Niet alle inzet is positief

7.2.5 Van overeensternming naar respect Niet elke inzet draagt bij aan vitahteit, ook al is die inzet autbentiek. Niet iedereen die zieh beroept op zijn mtuitie heeft zuivere bedoehngen. Niet elk gedrag is te tolereren in een sociaal netwerk. Het onderscheid tussen datgene wat bijdraagt aan de vitahteit in een netwerk en wat niet is respect, in de aeeepterende betekenis van het woord . 7

R e s p e c t en

responsiviteit

De logica is eenvoudig. Levende organisrnen zijn afhankehjk van de koppeling tussen de samenstellende componenten. De responsiviteit van een netwerk vergt dat actoren open bhjven staan voor Signalen. De praktische vertahng hiervan is respect Respect betekent dat we de ander bhjven zien als zinvol deel van het geheeL ook al voldoet die ander niet aan het beeld dat wij graag zouden willen zien. Respect betekent ook dat we open bhjven staan voor dat wat we niet begrijpen. De werkelijkheid is immers altijd groter dan ons voorstellingsvermogen. Deze notie van respect als voorwaarde voor levende processen volgt op de erkenning van ontwikkehng als autonoom proces. Wie dat niet erkent en probeert ontwikkehng beheersbaar te maken ontkomt er niet aan zieh af te sluiten voor die signalen die niet in zijn model van de werkelijkheid passen. De koppeling raakt hierdoor geblokkeerd, met als gevolg dat bij niet meer in Staat is om een positie te kiezen waarmee hij aan vitaliserende processen en duurzame ontwikkehng zou kunnen bijdragen.

De beperkingen van

overeenstemming

Respect is een breder altematief dan overeensternming. Overeenstemming betekent dat men het in een netwerk eens wordt over de focus van de inzet en de manier waarop die inzet op elkaar wordt afgestemd. Overeensternming kan worden bereikt op basis van consensus of ruiL In het geval van consensus wil men hetzelfde, maar dat is niet altijd nodig voor overeensternming: men kan ook afspraken maken zonder het met elkaar eens te zijn, zolang de ruilverhouding tussen geven en nemen voor alle betrokken actoren bevredigend is. De eis van overeensternming geeft echter onvoldoende houvast wanneer we vitale processen willen stimuleren. Hier geldt dezelfde beperking als voor doelen: soms is het maken van afspraken zinvol en soms moeten ze ook weer doorbroken worden om ruimte te maken voor het vitale proces. Er zijn meer vitaliserende mteractievormen dan consensus en ruil: ook competitie en hierarchie kunnen eraan bijdragen dat de bereidheid van mensen toeneemt om hun inzet af te stemmen op de identiteit van een netwerk. Overeensternming is bovendien het

' zie par. 4.5.6.

320

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

resultaat van een proces dat daaraan vooraf gegaan is. De vraag is nu juist wat iemand kan doen om het zover te krijgen. Logioa

eenvoudiger

dan de

praktijk

De grens tussen respectvol en respectloos is niet scherp te trekken. Respectvolle inzet is meestal wel mtuitief te voelen, maar niet objectief vast te stellen. Gehrek aan tespect is getnakkelijker te zien: eerder in dit boek noemde ik de basisvormen dictatuur (of monopolie) en exclus (het buitensluiten van gtoepen mensen) . Respectvol handelen vraagt steeds opnieuw om keuzes. 8

Ook al is de logica eenvoudig: in de praktijk is werkelijk respectvol handelen een grote opgave. We kunnen niet anders dan in beeiden denken en communiceren. We ondenen er onze zekerheid aan en we baseren er onze wensen op. De werkelijkheid voldoet nooit geheel aan die beeiden en dat is tegehjkertijd uitdagend en lästig voor onze persoonhjkheid. Respect vraagt om bereid te zijn steeds opnieuw onze ülusies los te laten en responsief te zijn op wat zieh aan ons voordoet Dat is een grote opgave. 7.2.6 Gevolgen van het eerste principe a. Niet gedeelde doelen maar inspirerende vertrekpunten vormen de drijvende kracht voor beweging in een netwerk. b. Vraagsturing alleen is onvoldoende voor een vitaal netwerk. c. De beeiden die worden vastgelegd in missies, doelen en 'objectief goede oplossingen' worden gemakkelijk blokkades voor zinvolle interactie wanneer zij andere beeiden uitsluiten. d. Overeenstemming over doelen is geen voorwaarde voor zinvolle interactie. Een te grote nadruk op overeensternrning werkt het ontwikkelen van relevante kennis tegen. e. Wie iets wil en daar anderen bij nodig heeft moet daarvoor ruimte scheppen in het netwerk dat hem met die anderen verbindt £ Irituitie en rationahteit zijn als twee vleugels van de vogeh zonder een van de twee kan hij niet vhegen . g. Een netwerk is vitaal onder voorwaarde van respect 9

7.3

Het t w e e d e p r i n c i p e

Het

ecologische

a s p e c t van

kennis

Kennis

Relevante kennis in een netwerk ontstaatin interactie

7.3.1 Van statische kennis naar kennis als effectieve actle In de hoofdstukken 3 en 4 heb ik laten zien hoe de betekenis van kennis steeds verbreed werd met nieuwe aspecten, omdat de gangbare opvattingen niet meer voldeden onder de veranderde InnavolgingvattVan Gunsteren en Andewegn.a.v. taken van de overheid: ziepar. 6.3.1. » Met dank aan Tie Seiend Wing oftbe Eagle van WoodhilL J , RöKng, N.G.(1998). 8

Ecologlsch

paradigms

321

omstandigheden. Na het marktaspect van kennis is verbreding met het ecologische aspect aan de orde waarmee zichtbaar wordt dat kennis een cruciale rol speelt in sociaal en ecologisch verantwoord gedrag. Kennis, zoals opgevat in het tweede principe, is effectieve actie in respons op de omgeving. Iemand verwerft kennis door te leren van ervaring; door zijn waarnemingsvermogen te ontwikkelen; door zieh adequate beeiden van de werkehjkheid te vormen op grond waarvan hij weet wat hij te doen heefh en door de vaardigheid te ontwikkelen om dat efrectief te doen. Er zijn geen twee personen die over precies dezelfde kennis beschikken. Deze opvatting is breder dan meer gebruikehjke opvattingen waarin kennis wordt voorgesteld als iets statisch: betrouwbare consrructi.es van de werkehjkheid die kunnen worden opgeschreven in boeken, tijd^chriften of Websites, of waardevolle inzichten die kunnen worden geprodueeerd en verhandele!, zoals dat in het mstrurnentele en strategische paradigma wordt gezien. Door kennis te koppelen aan effectieve actie is in te zien dat wat we op een bepaald moment denken te weten en waardevol vinden op het volgende moment zijn betekenis verloren kan hebben. Het stelt ons in Staat om onderscheid te maken tussen relevante kennis en verbündend inzien! : beeiden van de werkehjkheid die het zieht ontnemen op de actie die op dat moment nodig is. 10

Kennis v e r w e r v e n

Deze opvatting van kennis verlegt de aandacht van de kwahteit van de informatie en effectiviteit van kennisoverdracht naar de manier waarop actoren in een netwerk kennis verwerven. Hiermee kunnen we het verband leggen tussen inzet op cornmunicatie, zoals voorhehting, interactieve bdeidWorrning en andere methoden om bewustwording te stimuleren en inzet op het veranderen van de condities, zoals financiele prikkels en regelgeving. Het eerste is het spoor van de kennis dimensie, het tweede van het positiespeL Door kennisverwerving centraal te stellen kunnen we inzien dat beide Spören als communicerende vaten met elkaar zijn verbunden. Wat men op het ene spoor inzet kan het effect van het andere spoor versterken of juist teniet doen. Met de coherentiecirkel is zichtbaar gemaakt hoe de vitale mimte wordt opgespannen door op zowel de kennis- als de positie dimensie mimte te creeren. 11

Deze opvatting is bovendien breder dan kennis als mdividueel construet, zoals dat in het communicatieve denken wordt gezien. Zij omvat ook om de responsiviteit van mdividuen in hun

322

1 0

zie par. 4.4.4.

11

zie par. 4.5 en kader 32.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

orngeving en van sociale netwerken in het grotere geheel waarvan zij deel uitmaken. Daarvoot is een begrip van kennis nodig dat verder gaat dan individuele constructen van de werkehjkheid op grond waarvan men doelen en instrurnenten kiest

R e l e v a n t i e in relatie tot

vita I ite it

7.3.2 Van de beste oplossing naar relevante kennis Het onderwerp van het tweede principe is relevante kennis. Relevant wordt hier gerelateerd aan vitahteit kennis is relevant wanneer daarmee het vitale proces wordt bevorderd. Gewoonhjk wordt relevantie echter gekoppeld aan doelen of belangen: wat relevante kennis is voor het ene doel hoeft dat niet voor het andere te zijn en wat voor de ene persoon relevante kennis is, is dat nog niet voor de ander. Dit is begtijpehjk, want deze relevantie is gemakkehjker vast te stellen dan wanneer we vitahteit als richtpunt nemen: we kunnen irnrners niet vast stellen waar de grenzen van de vitale ruirnte zieh bevinden. We hebben echter niet genoeg aan een begrip van relevantie dat gekoppeld is aan iets waar men het over eens is. We hebben juist een houvast nodig voor die gevallen waarin overeenstemming en mandaten ontbreken. Als we doelen en belangen in het bredere kader van vitahteit plaatsen, dan wordt die vitahteit ook het baken voor relevantie. We kunnen echter niet anders dan relevantie subjectief vast stehen. Kennis is dus in eerste instantie relevant wanneer degene die leiding neemt dat vindt Dat is zijn inzet om een netwerk in beweging te brengen. Of die kennis uiteindehjk ook relevant zal bhjken te zijn kan hij vooraf niet met zekerheid weten. In een responsief netwerk mag hij erop vertrouwen dat naast de werking waarop hij hoopt ook de impulsen zullen komen voor correctie als dat nodig is om proces vitaal te houden. Problemen ontstaan wanneer blokkades optreden waardoor die impulsen niet door kunnen dringen. Dit gebeurt in zekere mate in elk netwerk, net zoals elk netwerk ook zijn corrigerende procedures ontwikkelt om te grote ontsporingen tegen te gaan. Zonder zulke correctiemechanismen om de stroom op gang te houden verhezen mensen hun vertrouwen in het netwerk en dat gaat de identiteit verloren.

serieus adoptie Elkaar

Geologisch

nemen versus

paradlgma

Deze redenering heeft een belangrijk gevolg voor mensen die zieh met gedragsverandering bezig houden [kader 66]. Er is een grens tussen wat wel en wat niet bijdraagt aan een vitaal proces. Iemand die bepaalde kennis relevant vindt voor anderen kan zieh inzetten om ervoor te zorgen dat zij die. kennis verwerven. Dat kan hij doen door een combinatie van het beschikbaar maken van informatie en van positiespel zodat die anderen deze informatie serieus nemen.

323

Herdefinitie van voorlichting Een bredetc omschrijving Voorhchting heeft in de loop van de tijd verschiUende betekenissen gehad, waarbij steeds andere aspecten van kennis werden beradrukt Is er een definitie te vinden die alle in hoofdstuk 3 en 4 beschreven aspecten dekt en voomchting bovendien onderscheidt van andere cornmunicatieve activiteiten zoals onderwijs en training? Ik meen van wel. Gemeenschappelijke kenmerken

De gemeenschappelijke kenmerken van de familie van voorEchnngsactiviteiten zijn de volgende: 1.

Het zijn activiteiten die zieh bedienen van communicatee 2.

Zij zijn bedoeld om specifieke doelgroepen te beinvloeden

3.

Vooriichting is een communicatieve activiteit die als doe/ stimulent! dat een bepaalde doelgroep relevante

heeft te

kennis verwerft over een specißek

In deze definitie kan voorlichting zieh zowel op de inhoud als op het proces van kennisverwerving richten. Daarmee ligt de weg open naar uiteenlopende intermediaire rollen in kennisprocessen, varierend van het overdragen van boodschappen tot het organiseren van ontmoeting tussen verschilfende partijen die alleen in interactie de kennis kunnen ontwikkelen die nodig is voor de vraagstukken waarvoor zij staan. Het initiatief van deze activiteiten kan zowel komen van een partij die om bepaalde diensten vraagt (zoals het geval is in commerciele advisering) als de partij die een doelgroep wenst te beüivloeden.

onderwetp.

Onderscheid

Met deze definitie kunnen we voorlichting onderscheiden van andere communicatieve activiteiten, al zijn de scheidsUjnen niet haarscherp te trekken: Onderwijs beperkt zieh niet tot een bepaald vraagstuk of onderwerp, maar dekt het terrein van kennis dat nodig is om te voldoen aan bepaalde kwalificaties Training kan onderdeel zijn van zowel onderwijs ab voorhchting, afhankelijk van de vraag of het de bedoeling is dat mensen aan het einde van de training al dan niet aan bepaalde competenties hebben verworven. Publieksvoorlichting rieht zieh op een breed publiek, in tegenstelling tot de specifieke doelgroepen van voorlichting.

Ze richten de aandacht op specifieke onderwerpen of vraagstukken 4.

Ze beogen te stimuleren dat die specifieke doelgroepen kennis verwerven die relevant voor hen is, althans in de optiek van de actor die voorlichting inzet Met deze ingredienten kunnen we vooriichting opnieuw omschrijven:

Zoals aan het einde van hoofdstuk vier werd opgemerkt is nu de afstand tussen de oorspronkelijke betekenis van het woord voorlichting en de inhoud zoals hier omschreven wel erg groot geworden De term raakt, althans in het landbouwnetwerk, wat in diskrediet Gezien de rijke historié van de lmdbouwooriichting is dat spijtig, maar misschien moeten we aeeepteren dat andere termen zoals advisering, laemiddeling, training en intermediaire dienstvedening de nineties ovememen. Kader 66

Hij gaat echter te ver wanneer hij verlangt dat die anderen zieh ook naar deze kennis gaan gedragen. In dat geval wordt de authentieke respons van de ander ontkend. Dit was het geval bij de klassieke adoptie benaderingen in het mstrumentele denken waarin de beste oplossing werd geobjectiveerd en veranderstrategieen werden ingezet om doelgroepen deze vernieuwingen 324

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

te laten aanvaatden . Wie de ander wil vormen naar zijn beeld werpt blokkades op voor het vitale proces. 12

Ruimte s c h e p p e n voor kennisverwerving

Structurele koppelingen

Hierarchie en markt onvoldoende

Goed beschouwd kunnen mensen alleen zelf hun kennis verwerven in respons op hun omgeving. De inzet van iemand die leiding neemt kan maken dat zij daarvoor meer of minder ruimte ervaren. Een boodschap kan inspirerend zijn omdat hij aansluit bij wat iemand mtuitief al wist maar nog niet rationed kon beredeneren of in actie wist om te zetten. Een interventie kan ook ruimte scheppen doordat iemand zieh gaat realiseren dat de illusie die hij koesterde niet klopte. Alle in hoofdstuk 5 genoemde leiderschapsrollen zijn zogezien van toepassing op het proces van kennisverwerving. 7.3.3 Van kennisoverdracht naar interactie Het derde element in dit prindpe is interactie. Hiermee wordt de aandacht verlegd van de kwahtdt van de boodschap en individuele leerprocessen naar de kwahtdt van interactie tussen actoren. Kennis die relevant is voor een bepaald netwerk kan alleen ontstaan wanneer er sprake is van gezonde interactie tussen de actoren in dat netwerk. In ecologische termen betekent dit dat de structurele koppehng tussen de componenten van het levende systeem moet functioneren en dat ook de koppehng tussen het organisme als geheel met de omringende buitenwereld intact moet zijn. Alleen dan is het levende organisme tot effectieve actie in Staat Relevante informatie kan zowel van buken het netwerk komen (bijv. vaktechnische onderzoeksresultaten of praktijkervaring), als in het netwerk ontstaan door uitwisseling van ervaringen en inzichten. Dit alles leidt tot kennis in ecologische zin als het mensen zowel individueel als collectief in Staat stelt tot effectieve actie. In het mstrumentele paradigma is vooral de rol van de deskundige en van de gezagsdrager van belang en is communicatie vooral een kwestie van kennis overdragen en richting geven. In het strategische paradigma wordt daaraan toegevoegd dat communicatie ook een kwestie is van de juiste ruilverhouding: van geven en nemen onder voorwaarden. Hierarchie en markt Schieten echter vaak tekort als het gaat om de ontwikkeling van collectief bewustzijn. In de voorgaande hoofdstukken heb ik laten zien hoe beide benaderingen in bepaalde periodes hebben bijgedragen tot escalerende interactiepatronen in de landbouw en juist het ontstaan van creativiteit en collectief bewustzijn hebben tegengewerkt In het communicatieve paradigma wordt de nadruk gelegd op het sociale leerproces, waarin kennis wordt voortgebracht door

Alle betrokkenen

12 zie par. 3.3.4 en kader 7.

Ecologlsch

paradigma

interactie tussen actoren. In het ecologische paradigma wordt zichtbaar dat naast gezag en dialoog ook mil en competitie bij kunnen dragen aan relevante kennis en dat het negeren van kennis van bepaalde actoren kan resulteren in blokkades voor het proces. Hieruit volgt dat men risico's loopt wanneer bepaalde actoren niet betrokken worden bij het proces van kennisontwikkeling. Het kan ertoe leiden dat de kennis die zo ontwikkeld wordt niet relevant voor hen is, waardoor zij hun roi in de afstemming niet kunnen spelen, Het kan ook de beeldvorming zo verstoren dat actoren zieh bedreigd gaan vœlen en dwars gaan hggen, waarmee zij blokkades opwerpen voor het proces van inzet en afstemrning. S o m s ook ingrepen z o n d e r g o e d k e u r i n g nodig

Als gevolg van deze zienswijze is het van belang om na te gaan in hoeverre het voor het proces essentieel is dat elk van de actoren bijdraagt aan het kennisproces en daartoe gemotiveerd is. Veel participatieve methoden leggen de nadruk op bewustwording van wederzijds profijt en onderlinge afhankehjkheid waarmee overeenstemming bereikt kan worden over collectieve actie en onderlinge taaWerdeling. Het ecologische paradigma voegt hieraan toe dat soms ook ingrepen nodig zijn zonder dat er sprake is van overeenstemming of een mandaat De gemeenschappelijke node is dat uitspraken van deskundigen of opinieleiders niet voldœnde zijn om mensen tot socdaal en ecologisch verantwoord gedrag aan te sporen en dat ook financiële prikkels of sanctics daarvoor tekort Schieten. Bruikbare oplossingen en verantwoord gedrag zijn gevolgen van interactieprocessen waarin actoren elkaar en hun omgeving serieus nemen. Zulke antagonistische intervenues om regressieve patronen te doorbreken zijn aldjd riskant ze kosten énergie. Machtsstrijd levert altijd schade op. Ze moeten daarom worden beoordeeld op de mschatting of daardoor relevante kennis ontstaafc dat wil zeggen dat de intervenue helpt om blokkades weg te nemen en de responsiviteit te herstellen. 13

7.3.4 Gevolgen van het tweede principe a. Objectiveerbare wetenschappelijke kennis is geen garantie voor relevante kennis. b. Adoptie is geen goede maat voor succès voor een kennis intervenue. Verandering van gedrag of opinie van bepaalde actoren als vooropgesteld doel laat buiten beeld dat die actoren met hun kennis zinvol zouden kunnen bijdragen aan het eindresultaat

13

326

zie par. 5.3.5. en kader 5Z

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

c. Wanneer iemand iets wil en daar anderen bij nodig heeft, dan kan hij niet meer doen dan bewerkstelligen dat die anderen relevante kennis verwerven. d. Voorhditing is een cornmunicatieve activiteit die als doel heeft te stimuleten dat een bepaalde doelgroep relevante kennis verwerft ovet een specifiek onderwerp. e. Gommunicatie en positiespel zijn cornmunicerende vaten. Of positiespel bijdraagt aan het project van de actor die initiatief neemt, hangt af van de vraag of actoren hierdoor uiteindehjk relevante kennis verwerven. De keuze van instrumenten voor interventie zou van de mschatting van het antwoord op deze vraag afhankehjk moeten zijn. £ Het sturen van kennisprocessen is strikt genomen niet mogehjk. Men kan alleen selectief ruirnte scheppen door aandacht te bundelen en ongewenste paden af te sluiten en men kan bij sturen bij signalen van stagnatie. g. Kennisontwikkeling is niet slechts voorbehouden aan onderzoek. Het is dan ook niet voldoende om bij nieuwe vraagstukken eerst oplossingen te verlangen van het onderzoek, om daarna communicatie in te zetten voor het verspreiden ervan. h. De separate fmandering van innovatieve projecten en projecten voor de verspreiding van vernieuwingen houdt een onderscheid in stand dat niet bevorderhjk is voor de ontwikkehng van vitale netwerken. i. Het onderscheid van vraag en aanbod op de kennismarkt leidt de aandacht af van de bijdrage die kennisvragers en kennisoverdragers aan de ontwikkehng van relevante kennis leveren en de interactie die nodig is om rdevante kennis te genereren. j. Open corrmiunicatiekanalen tussen actoren zijn essentieel voor het ontstaan van relevante kennis. Wanneer zulke kanalen ontbreken of niet functioneren is bijsturen op signalen van stagnatie niet mogehjk 14

15

7.4

Het d e r d e principe

Een netwerk in beweging b re n g e n

Ecologisch

paradigma

Leiderschap

Leiderschap ishet scheppen van ruirnte voor Vitalität

7.4.1 Van leiding geven naar leidlng nemen Iemand neemt leiding als hij bewust actie ondemeemt met de bedoding om een netwerk in beweging te brengen. Dat kan in prindpe elke actor zijn die vindt dat zoiets nodig is, als individu in een netwerk van mdividuen, of organisatie in een netwerk van organisaties. Niet iedereen die ldding neemt krijgt zijn zin. Net zoals doelen in het ecologische paradigma geen ultiem richtdoel zijn is ldding niet synoniem aan het reahseren van doelen. 14

In Wadsjargon van LNV 'aansturen'

15

Zoals bijvoorbeeld in het Stitnuleringskader van LNV het geval was.

327

Leiding is inzet en wat die inzet beweging zet bangt af van de ruimte die de leidende actor etmee weet te verwerven. Deze omscbrijving van leiderschap is bieder dan de meer gebruikelijke opvatting waarin leiderschap wordt gekoppeld aan een mandaat waarmee een leiderschapsrol aan iemand wordt toegekend, formeel of informeeL In feite past hier elke inzet zolang dit met het oogmerk gebeurt om het netwerk in beweging te brengen. Zolang we het begrip leiderschap reserveren voor het aangeven van de richting, het verdelen van taken of het handhaven van orde, is niet in te zien wanneer het beeld van wat gereahseerd zou moeten worden gefixeerd raakt en het zieht op wat werkelijk aan de orde is vertroebelt Dan blijven interventies om teveel orde, taken en gefixeerde toekomstbeelden te doorbreken als leiderschapsfuneties buiten beschouwing. Zieke s t r u e t u r e n maken siechte mandaten

Er zijn meer bezwaren tegen de opvatting dat leiderschap aan een mandaat gebonden moet zijn. In strueturen die niet goed funetioneren is men niet in Staat goede mandaten te formuleren voor leiderschap. De stap van leiding geven naar leiding nemen stelt ons in Staat positie te bepalen los van de ruimte die we daarvoor van anderen krijgcn. Met de notie van leiderschap als een funetie die men op zieh neemt, kunnen we ontsnappen aan negatieve Spiralen in netwerken. Elke actor in een netwerk kan een rol hebben in het maken of herstellen van verbinding en het opspannen van vitale ruimte. Deze opvatting correspondeert met de eis van responsrviteit in levende strueturen: het is niet voldoende wanneer mensen zieh houden aan hun taak en voldoen aan verwachtingen van anderen. Vitahteit wordt gevoed door mensen die leiding nemen voor wat zij wensen en daarvoor ruimte scheppen in het netwerk van betrokken actoren. Iedereen kan dus in principe leiding nemen, hoe klein de ruimte die men daarbij ervaart ook is. In organisaties en netwtoJten waar mensen zieh dit reahseren komt aanmerkeHjk meer energie vrij dan in situaties waarin mensen zonder leidinggevende taken zieh koesteren in illusies van afhankelijkheid ("als het management eerst... dan kan ik ...") of tegenafhankehjkheid ("zolang dit management niet.. .moet ik wel...").

L e i d e r s c h a p in fluide netwerken

328

Een derde reden om leiderschap te ontkoppelen van een gegeven mandaat is de onthierarchisering van de samenleving. In de pluriforme netwerkmaatschappij funetioneren mensen in een ondoorzichtig spinnenweb van netwerken met vaak wisselende samenstelling, waarin lang niet altijd duidehjk is wie waarover iets te zeggen heeft Het valt moeihjk in te zien wie voor een passend

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

mandaat voor leiderschap zou moeten zotgen bij de projecten die iemand zou willen reahseren in dit labyrint van rekties.

Het netwerk

als

verzameling

van onderling afhankelijke

a cto re n

7.4.2 Van objectief naar subjectief netwerk Bij dit brede begrip van leiderschap hoort ook een herziene omschrijving van een netwerk. Voor de meeste projecten heeft men medewerMng van anderen nodig en hoe meer de netwerksamenleving vervlochten raakt, hoe sterker dit geldt Anderen moeten in beweging komen om een deel van het project uit te voeren of om belemmeringen in de structuur weg te nemen. Het project is afhankehjk van de medewerking van een verzameling van actoren, die in deze zin onderling afhankehjk zijn. Deze verzameling heb ik aangeduid als een netwerk. Daar hoeven niet alle actoren het over eens te zijn. Het vertrekpunt ligt bij de actor die iets wil en zieh bedenkt dat hij daar anderen bij nodig heeft. Hij definieert het netwerk. Gewoonhjk wordt een netwerk echter gezien als verzameling van actoren die een relatie met elkaar onderhouden en die zieh bewust tot dat netwerk rekenen. De intensiteit en de duur van die relatie kunnen daarbij verschillen, maar zijn in principe objectief te meten. Er is dan al sprake van identiteit De vraag is nu juist wat iemand kan doen voordat dat zulk besef van identiteit er is bij alle betrokken actoren. Tot het bredere begrip van een netwerk kunnen ook actoren gerekend worden die zieh aan het netwerk onttrekken terwijl anderen menen dat hun inzet niet gemist kan worden.

Het netwerk als s u b j e c t i e v e keuze

Leiderschap wanneer Instrumenten voor ordening ontbreken

Ecologlsch

paradigma

Gaan we uit van het subjectieve netwerk zoals degene die leiding neemt dat ziet, dan kunnen we ons vervolgens afvragen wat hij kan doen om dat netwerk in beweging te krijgen voor het project dat hem voor ogen staat Of bij zijn energie inzet op het juiste netwerk is niet met zekerheid vast te stehen. Ieder mens maakt deel uit van talrijke netwerken tegelijk, die samen een complexiteit vormen die door niemand is te overzien. Elke actor vormt een knoop in elk van die netwerken en die netwerken kunnen weer worden opgevat als knopen in grotere netwerken, tot en met het mondiale netwerk waarin het lot van alle individuen uiteindehjk met elkaar samenhangt De keuze die iemand maakt om zieh voor een bepaald netwerk in te zetten is noodzakehjkerwijs subjectief. Alleen het holistische besef dat al die netwerken, hoe men ze ook wenst in te delen, uiteindehjk met elkaar samenhangen is boven die subjectiviteit verheven. Wanneer we leiderschap loskoppelen van formele doelen en mandaten, dan wordt het gemakkehjker om in te zien welke rol leiderschap kan hebben in fluide netwerken waar zulke instrumenten voor ordening ontbreken. Actoren hoeven het niet eens te zijn over een missie en taakverdeling om zinvol met elkaar te 329

cornmuniceren cn ruimte te creeren zodat een vitale kern kan ontstaan. Toch is het wel van betekenis am te onderscheiden op welk netwerkniveau een actor ldding neemt Ik heb daarvoor drie niveaus van leidetschap onderscheiden : 16

Persoonhjk leidetschap is het initiatief dat iemand neemt om een netwerk in beweging te brengen. Horizontaal leidetschap is dat wat iemand doet om de afstemming tussen actoren te verbeteren binnen een netwerk. Het is het bundelen van aandacht en energie en het scheppen van vertrouwen zodat de inzet van actoren meerwaarde krijgt in het grotere geheel van het netwerk. Verticaal leiderschap stimuleert afstemming tussen een netwerk en het grotere netwerk waarin het netwerk als geheel zijn meerwaarde zou kunnen hebben. Een netwerk kan zieh vitaal ontwikkelen, maar als de afetemming in het grotere geheel ontbreekt zullen er problemen ontstaan. In deze Studie ging ik op zoek naar leiderschapsfuneties die essentieel zijn voor kennisnetwerken. Een conclusie is dat in elk geval op deze drie niveaus leiderschap nodig is. Aan welke speeifieke funeties op die niveaus in een bepaalde situatie behoefte is hangt af van de blokkades die het vitale proces het meest in de weg staan.

De funetie van leiderschap

Coherentiecirkel

7.4.3 Van richtlng geven naar ruimte scheppen Het is gebruikelijk om leiderschap te associeren met het geven van rieh ring en het handhaven van ordening. Een manager zorgt dat zijn team doelen realiseert. Een leider denkt bovendien na over de zin van die doelen en stelt ze zonodig bij. Deze opvattingen passen in het beeld van de doelgerichte benadering en het beheersen van processen. Als we in plaats van doelen en beheersbaarheid het doorgaande vitale proces als baken zien voor leiderschap, dan ontstaat een breder perspectief. Vitale processen zijn niet te beheersen, maar men kan er wel ruimte voor scheppen. Dat is dan de funetie van leiderschap. De coherentie cirkel kan behulpzaam zijn bij het idennficeren van speeifieke funeties in dit kader. Vitale ruimte ontstaat wanneer actoren de juiste afstand ten opzichte van elkaar innemen (positie dimensie) en nieuwsgierig kunnen zijn (kennis dimensie). Voorbeelden van leiderschapsfuneties om ruimte scheppen zijn in hoofdstuk 5 aan de orde geweest Op de kennis dimensie kan men denken aan het stimuleren van ontmoeting tussen actoren. Soms zijn ingrepen nodig om verbinding en wederzijds respect tussen actoren te herstellen. Op de kennis dimensie gaat het om de juiste spanning tussen overeenkomsten en verschilfen

1 6

330

zie par. 5.6.1. en kader 57.

Netwerken als levend

weefsel

waardoor actoren elkaar kunnen verstaan en tegelijkertijd voldoende overzicht crvaren om nieuwsgierig te kunnen zijn zonder in verwarring te raken. Voor het scheppen van de juiste condities kan het soms aan de orde zijn om ruimte te maken waar deze ontbteekt, bijvoorbeeld door het organiseren van ontmoeting waardoor men met elkaar in contact kan komen, of door het verminderen van risico's waardoor men niet teveel met de eigen bescherrning bezig hoeft te zijn. Soms is er ook teveel ruimte waardoor de aandacht ongericht bhjft en afstemming niet tot stand komt Dan kan leiderschap de functie hebben van het afsluiten van zijpaden en bundelen van aandacht Situatiorteel l e i d e r s c h a p

Welke leiderschapsfunctie nodig is hangt af van de situatie: wat effectief is in het ene geval werkt contraproductief in het andere. De coherentie cirkel geeft inzicht in de samenhang. Dit inzicht stemt overeen met de gedachte dat bij sturen een kwestie is van reageren op Signalen. De behoefte aan bepaalde leiderschapsruncties ontstaat vanzelf als deel van het autonome proces. De kunst is om gevoeligheid te ontwikkelen voot de Signalen die hierop wijzen. Hoe gevoeliger actoren in het netwerk hiervoor zijn, hoe preciezer het koppelingsmechanisme kan worden en hoe complexer de vorm van ordening die dan mogelijk is.

Bewustwording an p o s i t i e s p e l in

Ruimte scheppen kan zowel door middel van bewustwording als positiespel en inzet op het ene spoor beinvloedt altijd het andere. Zolang actoren elkaar niet zien staan of elkaars positie niet respecteren heeft inzet op bewustwording weinig effect Blokkades op kennisniveau ontstaan doordat actoren niet in Staat zijn om Signalen in hun juiste ptoporties waar te nemen. Deze blokkades hangen nauw samen met blokkades op relationeel niveau waar veiligheid en zingeving in het geding zijn. Soms is kennis de juiste ingang voor het wegnemen van blokkades en soms moeten actoren eerst andere condities ervaren om zieh open te stellen voor de Signalen van het vitale proces.

samenhang

B e h e e r s i n g of r e s p e c t

Geologisch

Paradigma

7.4.4 Van sturen op doelen naar sturen op S i g n a l e n Sturen op vitahteit vereist andere techniek dan sturen op beheersing. In de doelgerichte benadering probeert men de werkehjkheid onder de knie te krijgen door beheersbare stappen te nemen, indicatoren in te bouwen om te kunnen volgen of het proces volgens plan verloopt en instrumenten in te zetten om op koers te blijven. Tenslotte wordt succes afgemeten aan de mate waarin het doel bereikt is. Hoe meer zekerheid men kan krijgen over de juistheid van volgende stap die men overweegt te nemen, hoe betet. Daarmee wordt de werkehjkheid immers steeds minder riskant

331

Het onschadelijk maken van de werkelijkheid is niet het motief voor wie stuurt op vitaliteit Niet beheersing maar respect Staat centraal. Voor hem is sturen veeleer een dans met de werkelijkheid als partner die op iedere stap weer opnieuw authentiek zal reageren. In die permanente wisselwerldng is vooral het waarnemen van signalen van belang. De notie van vitahteit stelt ons in Staat gevoeligheid te ontwikkelen voor signalen van stagnatie en te leren welke respons effectief is om het vitale proces in die situatie de ruimte te geven . 17

We rk i n g

G e z a g gekoppeld a a n f o r m e l e positie en m a c h t

7.4.5 Van macht en gezag naar werking Wanneer we leiderschap zien als het scheppen van ruimte, dan is leiderschap effectief wanneer de ruimte voor het vitale proces groter wordt De leidende actor heeft dan werking: andere actoren zdjn door zijn inzet meer beteid om hun inzet te leveren en af te stemmen op het netwerk. In hoofdstuk 5 heb ik voorbeelden van stimulerende en antagonistische leiderschapsfuncties genoemd die in bepaalde situaties aan de orde zijn om dat te bewerkstelligen. In de hierarchische opvatting is leiderschap nauw verbonden aan gezag en macht In een hierarchische cultuur is gezag doorgaans gekoppeld aan formeel mandaat of maatschappehjke positie . Meestal beschikt een leider dan ook over machtsmiddelen om gedrag af te dwingen. In die gevallen kan hij ook gezag verwerven door vrees in te boezemen: men kiest er voor om zijn aanwijzingen te volgen om negatieve sancties te vermijden. 18

G e z a g gekoppeld a a n werking

Wanneer doelen, mandaten en formele structuren niet meer volstaan, dan moeten we ook onze visie op gezag opnieuw bezien. Gezag is immers wel van groot belang bij het opruirnen van blokkades . Iemand krijgt werking als hij een positie verwerft waarin anderen hem scrieus nemen en bereid zijn hun gedrag op hem af te stemmen. Ik spreek van gezag als die positie zo sterk is dat die anderen ook bereid zijn om ter wille van de afetemming aanwijzingen te volgen waarvan zij de reikwijdte niet kunnen overzien of wanneer zij zelf rnisschien andere oplossingen zouden kiezen. Zulk gezag vraagt om veel vertrouwen. 19

Als we gezag niet koppelen aan een gegeven positie maar aan werking, dan is in te zien dat actoren zieh ook een gezagspositie kunnen verwerven zonder een formeel mandaat en dat actoren met een formele gezagspositie door hun feitehjk gedrag het gezag Voigt drukte dit verschfl beeidend uit door eerst de mens uit de westerse cultuur neer te zetten als iemand die stA Staat op zijn fundament en voorzichtig met zijn voet aftast op welke volgende piek zijn voet stevig zal kunnen staan. Vervolgens bootste hij iemand uit de klassiekChinese cultuur na die in beweging is en slingerend zijn päd volgt: dan weer teveel naar links en daama te veel naar rechts, zichzelf corrigerend op signalen van onbalans (pers. observatie 1997). In het openbaar bestuur spreekt men daarom vaak van gezagsdragers. zie par. 5.3.5. 17

18

19

332

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

missen om te kunnen doen wat nodig is voor het doorbreken van blokkades. Wanneer dat het geval is in een escalerend conflict, maakt een beroep op formeel gezag de situatie alleen maar erger. Gezag dient men verwerven door sornrnige dingen te doen en andere juist na te laten. L e i d e r s c h a p s c h e p t ruimte voor leiderschap

Goed beschouwd is leiderschap niet meer en ook niet minder dan het scheppen van ruimte bij andere mdividuen om zeifleiding te nemen voor hun inzet in het netwerk. Soms is daarvoor nodig dat zij gernspireerd raken door ideeen die aansluiten bij wat zij intuiüef aanvoelden. Soms is het nodig dat zij meer vertrouwen krijgen in het netwerk waarin hun inzet tot meerwaarde zou kunnen komen. En soms ook is het nodig dat zij bevrijd worden uit de illusies waaraan zij vast houden om niet in beweging te hoeven komen of om hun ineffectieve gedragsrepertoire te kunnen volhouden: illusies die de responsiviteit en daarmee het vitale proces in de weg staan. Aan de andere kant Staat de eis van responsiviteit De actor die leiding neemt moet zieh niet fixeren op het eigen project, maar open staan voor wat zijn inzet in het netwerk teweegbrengt Daarop moet hij zijn respons bepalen. 7.4.6 Gevolgen van het derde principe a. Leiderschap is niet voorbehouden aan enkelingen of gebonden aan positie. Iedereen kan leiding nemen, al is de drempel voor de een hoger dan voor de ander. b. Leiderschap kan zowel betrekking hebben op het geven van richting en het handhaven van orde, als op het in twijfel trekken van zekerheden en doorbreken van struetuur. c. Een netwerk is een netwerk als de actor die leiding neemt dat vindt Als zijn inzet tot gevolg heeft dat betrokken actoren bereid zijn hun inzet op dat netwerk af te stemmen, dan ontwikkelt het netwerk een identiteit d. Een vitaal netwerk vereist leiderschap op persoonhjk, horizontaal en verticaal niveau. e. Er is geen checklist voor goed leiderschap. Elke situatie vraagt om zijn eigen leiderschapsfuncties: wat effectief is in een situatie kan contraproduetief zijn in de andere, £ Elk netwerk heeft behoefte aan actoren die over een gezagspositie besebikken die hen in Staat stellen om emotionele blokkades te doorbreken wanneer deze het vitale proces blokkeren. g. Een gezagspositie moet verworven worden op basis van vertrouwen: een formele positie is onvoldoende voor effectief leiderschap.

Geologisch

paradigms

333

7.5

Het V i e r d e principe

Levende structuur

Structuur

Structuur is gunstig voor vitaliteit als de drempels voor het nemen van leiderschap laag %ijn. 7.5.1 Van doelgerichte naar gezonde structuur Als we sociale netwerken zien als levende Organismen, dan kunnen we spreken van gezonde of zieke structuren wanneer zij veel of weinig ruimte bieden aan het autonome vitale proces. Structuur vat ik in deze Studie op als alle condities die mensen scheppen om hun interactie te ordenen: van organisatiestmcturen en hierarchie, procedures, gewoonten, waarden en normen, tot en met onbewuste standaard gedragsrepertoires om op bepaalde situaties te reageren. Als doelen niet het richtpunt zijn van actie, maar een functie hebben in het bundelen van aandacht en het afsluiten van ongewenste paden, dan geldt hetzelfde voor structuur. Gebruikehjker is om organisatiestructuren te ontwerpen om daarmee doelen te realiseren. In de complexe netwerksamenleving, waarin de schijn van het beheersen van processen en relaties niet meer opgehouden kan worden, is deze benadering te krap geworden.

Structuur als bedding

In het ecologische paradigma heeft structuur de functie om het autonome ontwikkelingsproces doorgang te laten vinden. Structuur is dan te vergehjken met de bedding van een rivier. Bedding maakt geen stroom, maar de stroom heeft wel een bedding nodig om niet te vervloeien. Structaur kan ook te knellend worden: dan zoekt de stroom op den duur zijn eigen weg, meestal met de nodige schade. Als we erkennen dat levende processen zieh autonoom ontwikkelen, dan kunnen we zien dat de kiemen van leven er aldjd zijn. Er zijn altijd mensen met wensen en ideeen en er zijn altijd mensen die leiderschapsfuncties op zieh nemen. In de ene structuur ervaren mensen echter meer ruimte voor leiderschap op een bepaald niveau dan in de andere. Ik heb dit benoemd als drempels voor leiderschap.

Verbindingslijnen e s s e n t i e e l

Essentieel is dat structuur verbinding mogehjk maakt, zodat actoren elkaars signalen kunnen waamemen en hun respons kunnen geven. Dat bepaalt het leervermogen in een netwerk: het coneept van lerende organisaties is hietop gebaseerd. In de netwerksamenleving zouden we moeten spreken van lerende netwerken. Wanneer bepaalde informatiestromen in de knel komen is dat een indicator voor een ongezonde stmrtuur. Het opvangen van signalen en het nemen van leiderschap is in elke structuur mogehjk, maar de drempel is in de ene structuur

334

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

B a k e n s voor

structuurontwerpers

hoger dan in de andere. Geen censuur houdt informatie die er echt toe doet tegen, maar de verspreiding ervan vertraagt weL Geen structuur weerhoudt helden van moedig optreden, maar in een structuur waar moedig optreden wordt gestraft bhjven er wel minder helden over. De bewcging die nodig is om structuur aan te passen aan de stroom begint altijd bij leiderschap van personen die de signalen hiervoor opvangen en daarop in actie komen. Daarom is structuur uitnodigend voor vitahteit wanneer de drempel voor het nemen van leiderschap kag is. Voor wie zieh verantwoordehjk voelt voor structuur, zoals managers en beleidsmakers dat behoren te zijn, biedt dit derde principe een breder perspectief dan de meer gebruikelijke ijkpunten zoals effectiviteit en efficientie. Criteria zijn nu de mate waarin actoren bereid zijn om zieh in te zetten en de vraag of afstemming plaats vindt, zowel binnen het netwerk als tussen het netwerk en het grotere geheel waarvan het deel uitmaakt De vraag is of er energie vrij komt en of het vitale proces in een bepaald netwerk afgestemd blijft op zijn omgeving. Die inzet en afstemming kunnen andere vormen aannemen dan men in de formele structuur verwacht Dit verbreedt het blikveld naar netwerken die anders buiten beschouwing zouden bhjven: de structuren die zieh spontaan vormen, soms tegen de verdrukking in, waarin energie vrij komt Zulke vitale kernen kunnen juist van groot bekng zijn voor de vitahteit van het grotere netwerk waarvoor men zieh verantwoordehjk weet

Ruimte voor

informele

verbanden

7.5.2 Van loyalStelt naar solidariteit Wanneer persoonhjk leiderschap het vertrekpunt is, dan heeft dat gevolgen voor opvattingen over loyahteit en sohdariteit in organisaties en netwerken. Persoonhjk leiderschap betekent dat iemand initiatief neemt om ruimte te scheppen voor wat hij vindt dat hij te doen heeft Daarvoor kan hij medestanders zoeken en in het netwerk dat zo in beweging komt kan een proces van inzet en afstemming ontstaan. Daarin kan het besef van verbondenheid groeien dat kenmerkend is voor sohdariteit Deze benadering wijkt af van meer gebruikelijke opvattingen over verhouclingen in organisaties die gebaseerd zijn op loyahteit Een werknemer in een organisatie behoort zieh te verbinden met de taak die hem wordt opgedragen en men verwacht dat hij zijn capaciteiten daarvoor zo goed mogehjk inzet Dat zal hij alleen doen wanneer de ruilverhouding voldoende is: dat wil zeggen dat hij voor zijn inzet voldoende beloond wordt in salads, zekerheid, leerkansen en uitdaging enz.. Voor zijn taakopvatting staat het doel van de organisatie voorop en het management moet kunnen rekenen op zijn loyahteit

Ecologisch

paradigma

335

Loyaliteit te krap

Wanneer niet een organisatiedoel maar de vitale ruimte het richtpunt is, dan is loyaliteit een te krap begrip. Van wie mögen we dan initiatieven verwachten als de organisatie niet in Staat is om effectieve doelen en mandaten vast te stellen? En hoe kunnen we dan positie bepalen in netwerken waar bierarchie en overeenstemming over taalwerdeling ontbreekt? Ook vanuit persoonlijk leiderschap kan iemand zieh verbinden aan een organisatie met een taakstelling wanneer hij verwacht dat de positie die hem dat oplevert de ruimte zal verschaffen die hij nodig heeft In elk netwerk betekent afsternming dat hij daar vrijheidsgraden voor in moet leveren. In die spanning tussen de taakstelling van de organisatie en de ruimte die iemand voor zijn ambities wenst wordt de vitale ruimte opgespannen waarin zowel het individu als de organisatie zieh kunnen ontwikkelen. Bij toenemende vitahteit mag men ook meer sohdariteit verwachten.

Oe functie van s a m e n w e r k i n g

7 . 5 . 3 Van afstandelijkheid naar co-productle Een belangrijk gevolg van het ecologische paradigma heeft betrekking op de manier waarop afspraken tussen samenwerkende actoren worden gewaardeerd. In de instrumentele opvatting uit de consensusperiode van de kndbouw hadden afspraken vooral een functie in de taakverdehng waarin ieder zijn bijdrage leverde voor de missie waarvoor men zieh gezamenlijk verantwoordehjk voelde. In de strategische opvatting van het neo-hberalisme worden verantwoordelijkheden van actoren juist strikt gescheiden. Het nut van samenwerking wordt afgewogen op de balans van kosten en baten voor elk van de actoren en zij rekenen elkaar af op het geleverde resultaat van hun inzet In het ecologische paradigma zijn zowel dialoog als ruil aspecten van interactie waarmee actoren hun vitale ruimte kunnen opspannen. De functie van doelen heb ik omschreven als het bundelen van aandacht en het afsluiten van ongewenste zijpaden. In dezelfde hjn zou men kunnen zeggen dat afspraken in brede zin deze functie hebben. Speciale aandacht hierbij is nodig voor de risico's die men voorziet Als in de loop van het proces blijkt dat die risico's ongegrond zijn zal het vertrouwen groeien en kunnen de afspraken worden bijgesteld.

O m g a a n met r i s i c o ' s

336

Veel risico's zijn echter wel degelijk gegrond. De grenzen tussen de vitale ruimte en het gebied daarbuiten waar vervormingen optreden hggen niet vast en moeten steeds opnieuw met vallen en opstaan worden vastgesteld. Elke actor Staat aan de verleiding bloot om de ruimte die in het collectieve proces ontstaat te misbruiken om de eigen positie te versterken ten koste van anderen: soms bewust en vaker onbewust

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

In het strategische denken wordt dit in feite als de normale manier van doen gezien en ontkent men de andere drüfveer die juist de verbinding zoekt Het uitgangspunt in het ecologische paradigma Staat daar hjnrecht tegenover: de eigen identiteit heeft alleen betekenis in een colectiviteit ledere actor zoekt daarom verbmding en put daaruit énergie. In het gedragsrepertoire dat hij ontwikkelt bouwt hij echter verdediging in tegen teleurstelling door contrôle te houden over de situatie en dat kan op veel manieren. Strategisch denken is er één van. Als we er in het ecologische paradigma van uitgaan dat actoren verbmding wensen, dan is het de functie van afspraken om elkaar te behoeden voor datgene wat die verbmding het meest in de weg Staat Bij rationele blokkades gaat het om reële risico's waartegen men maatregelen kan nemen. Bij emotionele blokkades gaat het om het leren kennen van de valkuilen waarvoor actoren het meest vatbaar zijn en het maken van afspraken om elkaar voor die valkuilen te behoeden, Valkuilen en correctiemechanismen

Tegen deze achtergrond is het relevant om na te gaan wat de invloed is van de maatschappehjke positie van actoren op de mogehjkheden voor het uitoefenen van leiderschap in netwerken. Elke maatschappehjke positie kent typerende valkuilen en actoren houden daar bewust of onbewust rekening mee in hun onderlinge verkeer en afspraken. Elke structuur kent ook correctiemechanismen. Vanuit het ecologische paradigma is het een belangrijke vraag of die correctiemechanismen voldoende in Staat zijn om de diverse actoren te behoeden voor hun valkuilen en zo het vertrouwen te scheppen waardoor vitale ruimte ontstaat In het consensusdenken ontbrak het aan correctie op groepsdwang: de drempel voor leiderschap in de zin van het uiten van kritiek en waardering voor plurahteit was te hoog. In het neohberalisme ontbreekt de correctie op individualisme: de strijd om te overleven maakt de drempel voor leiderschap in de zin van collectieve zingeving en verantwoordehjkheid hoog. Dit inzicht pleit voor gemengde arrangementen: samenwerking tussen actoren met uiteenlopende maatschappehjke posities waardoor de kans op uitghjden in één bepaalde richting kleiner wordt Vitale processen zijn co-producties. Dat is niet hetzelfde als collectieve verantwoordehjkheid waarover consensus bereikt moet worden. Het zijn co-producties waaraan iedere actor vanuit zijn eigen specifieke verantwoordehjkheid en capaciteit bijdraagt

L e i d e r s c h a p m o e t men zieh kunnen p e r m i t t e r e n

Ecologlsch

paradigma

7.5.4 Van markt naar leiderschap in netwerken Het vierde principe stelt dat drempels voor leiderschap in een structuur bepalend zijn voor de kans dat een netwerk zieh vitaal 337

ontwikkelt Een actor moet het zieh kunnen permitteren om leiderschap op zieh te nemen. Wanneer teveel actoren zieh in hun positie bedreigd voelen is de kans klein dat de leiderschapsfuneties die nodig zijn ook daadwerkehjk vervuld worden. Nog steeds zullen er actoren zijn die daartoe zinvolle initiatieven nemen, maar de weerklank die zij vinden wordt te klein. Zo ontstaan zwarte gaten waarin uiteindehjk iedereen zieh genoodzaakt voelt te overleven. Tredmolens

Dit inzicht Staat haaks op het strategische denken waarin de tucht van de markt zijn werk moet doen en er hooguit sprake kan zijn van het repareren van de imperfecties van de markrwerking. In dat denken wordt overleven immers gezien als normale Staat van zijn: actoren die niet overleven hebben kennehjk geen maatschappehjke functie. Hoe een actor zijn diensten produeeert is niet de zorg van de klantr. hij rekent slechts af op het resultaat Wat in dit denken niet zichtbaar wordt is waarom actoren elkaar in een netwerk op kunnen jagen in een negatieve spiraal van voldoen aan verwachtingen en overleven. De tredmolen volgens Cochrane die ontwrichtend werkt op de landbouw is hier een voorbeeld van. Strategische denkers wijzen op de ijzeren wetten van de economie die voor de landbouw niet anders zijn dan bijvoorbeeld voor de textiel: meer technologie en productiviteitsstijging leiden tot schaalvergroting, waarbij de baten bij de consument terechtkomen en niet bij de producenten, Markthberalisering leidt vervolgens tot produetie waar dat het meest efficient kan gebeuren. De bescherming van de Europese boeren werkt in het nadeel van de consument en de belastingbetaler en is slechts uitstel van executie. 20

Vanuit ecologisch perspectief is hier tegenin te brengen dat geen netwerk duurzaam kan funetioneren wanneer actoren slechts gedwongen zijn om te ovedeven. De Nederlandse landbouw kon tot bloei komen toen boeren een serieuze positie innamen in het krachtenspel en het netwerk over mtermediairen beschikte met armslag om te doen wat nodig was voor horizontaal leiderschap. Ook nu zijn netwerken nodig met een eigen identiteit, al zal die identiteit anders zijn dan die van de Nederlandse landbouw in de jaren 60 en 70. Netwerken met actoren die voldoende armslag hebben om de noodzakehjke omslag te maken naar produetiewijzen die in overeenstemming zijn met maatschappehjke wensen en internationale marktontwildrehngen; produetie die niet de groeikansen van de landbouw in opkomende econornieen in de weg zit, maar die de speeifieke kansen van het kennisintensieve klimaat in Nederland benut Netwerken van louter overlevers zijn tot die omslag niet in Staat Op mondiale schaal kan men zieh ook

» zie par. 3.3.5.

338

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

zorgen maken over de voedselproductie op termijn, wanneer men er niet in slaagt andere mechanismen van afstemming te vinden dan die waarin boeren uiteindelijk slechts overlevers in een tredmolen kunnen zijn. Intermediairen met a r m s l a g

In het ecologisch paradigma is de markt een mechanisme voor afstemming, dat ten dienste staat van vitale processen in de samenleving. Geld verdienen en winst maken is geen einddoel om te kunnen overleven, maar het scheppen van ruimte om te kunnen doen wat men zinvol vindt Die zingeving is zowel gekoppeld aan zelfactuahsatie, de eigen capaciteit om inzet te kunnen leveren, als aan de bijdrage aan het netwerk waar men deel van is. Het veilig stehen van de eigen identiteit heeft voor iedere actor eerste prioriteit: dat moet ook, want zonder die eigenheid kan men geen authentieke inzet leveren. Maar op het niveau van het netwerk is het nodig dat er actoren zijn met voldoende armslag om ook te doen wat nodig is voor het netwerk. Dat wil zeggen dat zij het risico kunnen lopen en de positie hebben om leiderschapsfuncties op zieh te nemen die op een bepaald moment aan de orde zijn. Keren we terug naar het onderwerp van deze Studie, kennisnetwerken, dan pleit dit vierde principe voor de herwaardering van intermediairen met armslag: intermediairen die een spilfunctie hebben vervuld in de bloeitijd van de Nederlandse landbouw en vanaf de période van onthechting nog slechts mondjesmaat de erkenning hebben gekregen die nodig was. 7 , 5 . 5 Gevolgen van het vierde principe a. Censuur op bepaalde informatiestromen is een indicator voor ongezonde stmcturen b. Een vitale kern begint bij mensen die vanuit persoonhjke inspiratie anderen weten aan te spreken. Wie beweging in een netwerk wil bewerkstelligen doet er goed aan om eerst op zoek te gaan naar zulke vitale kernen en deze de ruimte te geven. Daarmee kan de énergie worden gegenereerd om belemmeringen in de structuur uit de weg te mimen. c. Een lerende organisatie is nog geen garantie voor het ontstaan van vitale processen. Een betere indicator is de mate waarin énergie wordt gegenereerd waardoor mensen meer bereid zijn om vorm te geven aan hun omgeving. d. Een gedragen missie of een inspirerende organisatiecultuur is geen voorwaarde voor een gezonde structuur, maar het resultaat ervan. e. Ruimte voor informele netwerken is van groot belang voor het stimuleren van vitale processen. Waar verschillende partijen in het geding zijn is de 'platformbenadering' een interessante optie.

Ecologisch

paradigma

339

£ In een network moet minstens een actor over voldoende armslag bescbikken om te doen wat er voor horizontaal leiderschap nodig is. g. Er moet ook minstens een actor in de positie zijn om verticaal leiderschap uit te oefenen. h. Gemengde arrangementen waarin actoren met verschillende posities co-producties uitvoeren hebben de voorkeur boven afstandehjke producent-klantrekties. Dit vraagt om een manier van samenwerken waarin elke actor zijn eigen verantwoordehjkheid behoudt in het proces van inzet en afstemming en in de correctiemechanismen om elkaar voor valkuilen te behoeden.

7.6

Het vijfde principe

Vertrouwert

Overheid

Een samenleving heeft een colkctief circuit nodig om maatschappeUjk relevante netwerken vitaal te houden. 7.6.1 Van vormgever naar collectief circuit Vertrouwen is essentieel voor vitahteit in een netwerk. Zien we de samenleving als geheel als een groot netwerk, opgebouwd uit vele kleinere netwerken, dan is vertrouwen ook essentieel voor een vitale samenleving: vertrouwen dat in de complexe taakverdehng elke actor zijn bijdrage levert en vertrouwen dat er instituties zijn die de afstemming reguleren; vertrouwen zodat men zich veilig kan voelen en men erop kan rekenen dat de eigen inzet tot meerwaarde leidt. In het autonome ontwikkelingsproces dat niet te beheersen is gaat veel spontaan goed, maar ook veel mis. De kwahteit van de samenleving hangt daarom mede af van de procedures om ontsporingen op tijd te signaleren en te corrigeren. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat er op het niveau van de samenleving als geheel procedures bestaan om te signaleren wanneer het vitale proces stagneert en om te doen wat nodig is om de samenleving vitaal te houden. De organisatie van dit collectieve circuit is een hoofdtaak van de overheid.

M a a t s c h a p p e l i j k e vormgeving

Dit inzicht wijkt af van de meer gebruikehjke opvatring dat de overheid maatschappelijke ontwikkeling zou moeten sturen. In die opvatring moet de overheid zich beelden vormen van wat maatschappelijk gewenst is en hoe dat bevorderd kan worden en deze streefbeelden zouden op hoofdlijnen het resultaat moeten zijn van politieke oordeelsvorrning. Omdat burgers hun pohtieke vertegenwoordigers kiezen, gaat men ervan uit dat de meerderheid van de burgers het met die streefbeelden eens is. Sinds het geloof in de maakbare samenleving is vervlogen beseft men dat de overheid slechts een actor is tussen vele andere, alhoewel een met bijzondere bevoegdheden. Om te sturen heeft

340

Netwerken als levend

weefsel

de ovetheid de medewerking van maatschappehjke partners nodig. Nog steeds gebruikt de overheid streefbeelden als referentiekader om te können beoordelen wat wenselijk is en waar de grenzen moeten liggen van wat niet getolereerd wordt Sturen is nu het uitzetten van de randen van het speelveld waarbinnen actoren zicb mögen bewegen en bet optreden als marktparrij met publieke middelen om die inzet van actoren te kopen waar onvoldoende koopkrachtige vraag voor is maar maatschappelijk gezien wel belangrijk gevonden wordt F u n c t i e s vormgeving en c o l l e c t i e f circuit kunnen e l k a a r bijten

In hoofdstuk 6 heb ik een aantal problemen genoemd waardoor deze opvattingvan de rol van de overheid nietmeer zo vanzelfsprekend is. Ten eerste is er de positie van de nationale overheid, die niet meet dezelfde is als enkele decennia geleden. Andere ordenende structuren hebben de krachtsverhoudingen op het speelveld veranderd. Netwerken beperken zieh niet tot de landsgrenzen of een geordend maatschappelijk middenveld. De identiteit van het netwerk waarvoor de overheid optreedt komt lang niet altijd meer overeen met de identiteit van de netwerken waarmee mensen zieh verbonden voelen. Ten tweede is het gezag van de overheid minder vanzelfsprekend dan in het verleden: regels worden nog slechts gerespecteerd als mensen er zelf de redehjkheid van inzien. In de derde plaats is de politieke legitimatie waarop de overheid zieh beroept minder stevig dan men zou willen denken: het politieke systeem garandeert niet dat de projecten van de overheid ook werkelijk de wensen van de meerderheid het publiek reflecteren. Een overheid die zieh beroept op demoeratische legitimatie om zijn projecten vorm te geven komt gemakkehjk in conflict met actoren in de samenleving die een andere visie op de werkelijkheid hebben dan de publieke beleidsmakers en moeite hebben om in te zien dat de opvatting van de overheid ook de opvatting van het volk is. Zulke conflicten gaan ten koste van de gezagspositie die nodig is om de funetie van collectief circuit naar behoren te vervullen. De kans op zulke conflicten neemt toe naarmate het beleidscircuit zelfreferentieel wordt en dat gebeurt wanneer de verbindende funetie van mtermediairen wordt verwaarloosd. Deze gangbare opvattingen over de rol van de overheid bieden weinig houvast voor het zoeken naar evenwicht tussen beheersen en loslaten; tussen leiding nemen en verantwoordehjkheden bij maatschappehjke actoren laten. Het leidt gemakkehjk tot een soort 'alles of niets': de overheid trekt de verantwoordehjkheid naar zieh toe en transformeert collectieve kwesties tot beheersbare projecten, of de overheid laat maatschappehjke actoren aan hun lot over en bewaakt slechts de randen van het speelveld. In beide extremen is het risico groot dat de overheid zelf verwikkeld

Alles of niets

Ecologisch

paradigms

341

raakt in escalerende interactiepattonen met maatscbappelijke actoren, waardoor de overbeid het gezag verspeelt dat nodig is om in te grijpen waar dat werkehjk aan de orde is. Ecologisch alternatief

In het ecologische paradigma komt een altematief in beeld. Om dit te illustreren concentreer ik me op de rol van de overheid waar het gaat om kennis die nodig is voor het stimuleren van innovativiteit en collectief bewustzijn. De vitaliteit die nodig is om collectieve zaken aan te pakken en daarvoor kennis te verwerven moet voortkomen uit interactie in het netwerk van actoren van wie inzet vereist is. Hoe betet het netwerk in Staat is om de coUectiviteit te dienen, hoe minder bemoeienis van buitenaf nodig is. De overheid dient de collectieve belangen van de samenleving als geheel. De overheid moet intervenieren wanneer interactieprocessen tussen actoren, die samen voor oplossingen moeten zorgen, geblokkeerd zijn. Dictatuur en buitensluiting zijn in essentie de blokkades waardoor actoren niet meer op elkaar afstemmen. In feite is in elk vervormd interactiepatroon waarin respect ontbreekt sprake van dominantie, of van ontkenning van de eigenheid van op zijn minst een van de actoren. Dictatuur doet zieh in vele vormen voor, evenals buitensluiting. 21

M a a t s c h a p p e l i j k e vormgeving aan anderen overlaten

O v e r h e i d s b e l e i d en communicatie

Dit plaatst beleidstrajecten van de overheid in een breder kader. Van Gunsteren en Andeweg zetten hun opvatting tegenover die waarin de overheid wordt gezien als de vormgever van maatschappehjke strueturen. Die vormgeving kan men beter aan andere actoren overlaten die vaak deskundiger en meer betrokken zijn. Wanneer we er nu van uitgaan dat de eerste verantwoordehjkheid voor collectieve kwesties bij de actoren in de samenleving zelf ligt, dan is een beleidstraject zinvol wanneer dit ertoe bijdraagt dat actoren hun collectieve verantwoordelijkheid nemen, in afstemming met elkaar. Kortom: de inzet van de overheid is zinvol als daardoor partijen elkaar en hun omgeving meer serieus gaan nemen. Met dit leidend principe komt beleidscommunicatie in een ander daglicht te staan. Nog steeds kan het nodig zijn om regels en randvoorwaarden te stellen en daarover uitleg te geven. Maar, naarmate actoren zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor het vitale proces in netwerken die voor de coUectiviteit van belang zijn, moet de overheid zijn rol als regelaar kunnen verwisselen voor die van regisseur, onderhandelaar, bemiddelaar of dienaar . Een overheid die in een gegeven situatie de verkeerde rol kiest vormt zelf een blokkade. 22

342

21

Van Gunsteren en Andeweg (1994); zic par. 6.3.3.

2 2

zie par. 6.1.2 en kader 60.

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

In elke roi heeft beleidscommunicatie een andere functie [kader67\. De overheid als regelaar is uit op informatievoorziening van doelgroepen. De régisseur communiceert om draagvlak te creëren. De onderhandelaar is uit op verbetering van de wederzijdse beeldvorrning. De bemiddelaar stknuleert de capaciteit van actoren in een netwerk om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en de dienaar tenslotte facüiteert slechts de uitwisseling tussen actoren en overheid. Van belang is dat de interne organisatie van het overheidsapparaat het mogehjk maakt om per beleidstraject bewuste keuzes te maken voor de rollen die men wil speien ten opzichte van betrokken maatschappehjke actoren en welke inzet van communicatie daarbij nodig is. Dat is bijvoorbeeld bij het ministerie van LNV nog niet het geval zolang de allocatie van het budget voor voorhchüngsactiviteiten een geheel ander circuit volgt dan de budgetten die aan beleidscommunicatie worden uitgegeven door de diverse sectordirecties.

Informels

netwerken

en

de

overheid

7.6.2 Van sturen op afstand naar betrokkenheid Als de eerste verantwoordehjkheid voor maatschappehjke vormgeling bij maatschappehjke actoren ligt, dan is de overheid in feite een ordebewaarder . De énergie voor vitale netwerken komt niet voort uit ingrepen door de overheid, maar uit mensen die elkaar in informele netwerken weten te vinden en initiatieven ontwikkelen. Zij creëren samen de kennis die nodig is voor duurzame ontwildsehng. Ook pohticd en beleidsambtenaren van de overheid houden hun taak niet vol als zij niet zelf in informele netwerken functioneren waaruit zij énergie en het gevoel van zingeving kunnen putten. In de praktijk doen zij dat ook vrijwel allemaal. De overheid kan zijn taak als collectief circuit niet waar maken zonder voldoende betrokkenheid bij relevante maatschappehjke ontwikkelingen. 23

Deze opvatting Staat op gespannen voet met het 'sturen op afstand' zoals dat in de jaren 90 werd doorgevoerd, onder andere in de resultaatnnandering van kennisactiviteiten. De overheid zou dan juist voldoende afstand moeten nemen van maatschappehjke actoren en verantwoordehjkheden moeten scheiden. Deze beweging was een reactie op de période van collectieve sturing waarin die verantwoordehjkheden diffuus waren geworden. Dat leidde tot inertie van het netwerk en een onvermogen om te reageren op Signalen uit de samenleving. Op basis van deze Studie kunnen we concluderen dat het hier om een slingerbeweging gaat die ook te ver kan doorschieten. Er is een gezond dynamisch evenwicht nodig tussen informele

23

Ecologlsch

paradlgma

zie par. 5.5.1.

343

Overheidsbeleid functle

! I

I I

a.

Randvoorwaardelijke doelen

Het beleidsdoel geeft aan binnen welke kaders actoren zieh dienen te gedragen. Zulk restrictief beleid is nodig wanneer niet verwacht mag worden dat actoren zieh vrijwillig aan gewenste gedragshjnen zullen houden. Betrokken actoren voelen zieh om wat voor reden dan ook onvoldoende vexantwoordelijk voor de collectieve kwestie. De mstrumentatie kan bestaan uit een stelsel van negatieve en positieve sancties.

Faciliteren

5

Het beleidsdoel formaliseert gemaakte afspraken tussen actoren Actoren zijn bereid

van

beleidscommunicatie

Infoirmatievoomening voor speeifieke doelgroepen

Doel van de activiteit is dat bepaalde informatie bekend wordt bij een speeifieke doelgroep. Het kan gaan om het bekend maken van regeUngen, mogelijkheden, sancties, en om motieven voor bepaalde overheidsmaatregelen.

Ii

onderhandelaar Onderhandeling

Het beleidsdoelriehtzieh op maximale inzet van betrokken actoren voor een kwestie van collectief belang. Er zijn minimumeisen en randvoorwaarden waaraan het onderhandelmgsresultaat moet voldoen en de overheid kan een zekere inspanning leveren om actoren te bewegen om hun bijdrage aan een collectieve oplossing te leveren. Deze categorie doelen is aan de orde wanneer doelgroepen zelf inhoudelijke oplossingen aandragen, die echter naar het inzicht van de overheid onvoldoende tot bevredigende resultaten zullen leiden. De bereidheid tot inzet is aanwezig, maar onvoldoende gericht Positieve en negatieve sancties kunnen worden ingezet in de onderhandelingen, terwijl communicatieve activiteiten voor het vergroten van onderling begrip de kwaKteit van het onderhandelingsresultaat kunnen verbeteren.

tot inzet, en in Staat om

onderling tot afstemming te komen. De inbreng van de overheid kan nodig zijn om afspraken bindend te maken waardoor enkelingen niet kunnen profiteren van beperkingen die anderen zieh opleggen. Ook kunnen regelgeving of garanties nodig zijn om bepaalderisico'saf te dekken.

344

functle

van

beleidscommunicatie

Het uitwisselen van itiformatie

Doel van de activiteit is om actoren onderling (inclusief de overheid) op de hoogte te houden van afspraken en ontwikkelingen zodat iedere actor in kan zien welke bijdrage bij aan het collectieve doel te leveren heeft.

N e t w e r k e n als l e v e n d w e e f s e l

en communicatie functie

van

beleldscommunicatie

Onderhandeling

Het beleidsdoelriehtzieh op maximale inzet van betrokken actoren voor een kwestie van collectief belang. Er zijn minimurneisen en randvoorwaarden waaraan het onderhandelingsresultaat moet voldoen, en de overheid kan een zekere inspanning leveren om actoren te bewegen om hun bijdrage aan een coUectieve oplossing te leveren. Deze catégorie doelen is aan de orde wanneer doelgroepen zelf inhoudelijke oplossingen aandragen, die echter naar het inzicht van de overheid onvoldoende tot bevredigende resultaten zullen leiden. De bereidheid tot inzet is aanwezig, maar onvoldoende gericht Positieve en negatieve sancties kunnen worden ingezet in de onderhandelingen, terwijl communicatieve activiteiten voor het vergroten van onderling begrip de kwaliteit van het onderhandelingsresultaat kunnen verbeteren.

functie

bemiddelaar

van

Het beleidsdoel omvat zowel inhoudelijke ijkpunten voor wat bereikt moet worden, als ijkpunten voor de mate van acceptatie daarvan bij relevante doelgroepen. Dit type doelen heeft kans van slagen als de bereidheid van doelgroepen om zieh in te zetten gering is, maar verwacht mag worden dat zij na een redelijke communicatieve inspanning zullen inzien dat hun inzet noodzakelijk is. Geschikte instrumenten zijn informatieve activitedten voor specifieke doelgroepen en participatieve methoden voor bewustwording. beleldscommunicatie

Verbeteren van begrip bij specifieke doelgroepen

Vergroten van capaciteit

Het beleidsdoel omvat een gewenste ontwikkeling, en inspanningen om de capaciteit van doelgroepen te vergroten om die ontwikkeling vorm te geven. Dit type doelstellingen is zinvol wanneer actoren bereid zijn tot inzet, maar als collectiviteit onvoldoende in Staat zijn om de eerste stappen te zetten. Mogelijke instrumenten zijn stimuleringssubsidies onder voorwaarden, of communicatieve activiteiten om actoren met elkaar in contact te brengen. De inzet van de overheid heeft een tijdelijk karakten betrokken actoren moeten na deze inzet voldoende capaciteit hebben opgebouwd om gezamenlijk kansen te benutten of collectieve problemen op te lossen.

I

Vergroten van draagvlak

Doel van de activiteit is dat de acceptatiegraad voor een bepaald beleid bij een specifieke doelgroep toeneemt Hiervoor is het nodig dat de motieven voor het beleid nader worden toegelicht en dat de doelgroep geconfronteerd wordt met de gevolgen van ongewijzigd gedrag. Evenzeer is het nodig dat de doelgroep zieh serieus genomen voelt, en dat er aandacht is voor zijn beeld van de situatie. Terugkoppeling naar beleid is daarom een essentieel onderdeel van de communicatie. functie

van

beleldscommunicatie

Stimuleren van zelfsturende capaciteit

Doel van de activiteit is dat onderling afhankelijke doelgroepen in staat zijn oplossingen te genereren voor conflicten enrichtingte geven aan hun toekomst Niet de oplossing zelf Staat centraal, maar het vermögen om oplossingen te genereren. Men denke aan het organiseren van mformatieuitwisseling, dialoog, en confuctbemiddeling.

Stimuleren van innovatieve capaciteit

Doel van de activiteit is dat een netwerk van doelgroepen beter in Staat is innovaties te genereren en daarmee kansen \ te benutten. Hier gaat het om de katalysatorrol voor een ]/ bepaalde ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld de lamenwerking in ketens voor landbouwproductie.

A

Kader 67 Ecologlsch

paradigma

345

netwerken die zorgen voor de stroom en formele besluitvormingscircuits die de bedding vormen. De formele structuur moet selectief ruimte scheppen en wel zo dat mensen er vertrouwen in kunnen hebben dat op bet juiste niveau belangen redehjk worden afgewogen en dat zij in laatste instantie ook zelf invloed kunnen uitoefenen op beslissingen die voor hen essentieel zijn. Wanneer teveel in informele kringen bedisseld wordt ontbreekt het collectieve circuit voor correctie waardoor mensen hun vertrouwen verliezen. Wanneer uit angst voor achterkamertjespolitiek de informele communicatielijnen opdrogen verliezen de formele stmcturen bun vermögen om afwegingen te maken die mensen redehjk vinden. Ook dan verliezen zij hun vertrouwen. Herwaardering voor intermediairen

346

De overheid kan functioneren als cohectief circuit wanneer op zijn minst aan twee vereisten is voldaan. Ten eerste moet die overheid beschikken over voldoende betrouwbare informatie om te kunnen signaleren dat ingrijpen aan de orde is. Sinds de innige verstrengeling met het maatschappehjk middenveld heeft plaats gemaakt voor sturen op afstand, is dit een probleem geworden. Het gevaar van zelfreferennahteit bij de overheid is groot kringen van bestaurders en ambtenaren scheppen dan samen een werkehjkheid die steeds verder af Staat van de werkehjkheid van betrokken belangengroepen. Dit pleit voor een herwaardering van mtermediairen die de verbindende schakel tussen overheid en andere actoren kunnen vormen: niet als doorgeefluik, maar als facihtator van de onderlinge communicatie.

P o s i t i e om in te grijpen

De tweede eis is dat de overheid in de positie moet zijn om in te grijpen. Die noodzaak is er vooral bij escalerende interactiepatronen als gevolg van geblokkeerde koppeling tussen actoren in het netwerk. Wanneer sprake is van rationele blokkades, dan hebben actoren behoefte aan assistentie en zijn zij daarop aanspreekbaar. Hier passen stimulerende leiderscbapsrollen. De overheid kan ruimte scheppen voor actoren met inspirerende toekomstperspectieven of voor actoren die op kunnen treden als onderhandelaar of bemiddelaar. Soms zullen partijen het waarderen wanneer de overheid zelf als zodanig optreedt, wanneer deze een onpartijdige positie inneemt De valkuil zit in de neiging van de overheid om teveel te willen sturen. Wie bedenkt wat goed is voor anderen komt altijd in de verleiding om dwang uit te oefenen om de ander te vormen naar zijn beeld. Wie daaraan toegeeft wordt een blokkade voor vitale processen.

Intermediairen

In het vinden van nieuw evenwicht tussen informele gedachtevorming en formele inkadering speien mtermediairen een belangrijke roL De oude succesformule van de Nederlandse landbouw was gebaseerd op collectieve verantwoordehjkheid die kon functioneren dankzij een sterke gemeenschappehjke identiteit N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

en dankzij een kennissysteem dat functioneerde als een vrijgestelde mtermediair voor de sector. Nu de oude identiteit is opengebroken zoeken mensen naar identiteit in nieuwe netwerken. Intermediairen die in de juiste positie zijn om te dœn wat nodig is voor zulke netwerken kunnen het vitale procès in belangrijke mate versnellen. Ook al hebben de erfgenamen van de tweedelijns landbouwvoorhchting, de IKC's en de regionale landbouwafdelingen, hun mtermediaire functie grotendeels verioren: andere intermediairen zoals de AKK projectorganisatie, het KIC-Recreatie en CLM hebben zieh afgelopen période juist ruimte verworven en dit lijstje kennis- en expertisecentra is gemakkelijk langer te maken. Door toedoen van de ideeën van Verkaik over een LAT relatie in het kennissysteem is de NRLO onlangs omgevormd tot een 'Innovatienetwerk voor Grœne Ruimte en Agrocluster' dat financiële armslag heefit gekregen om discussie over systeeminnovaties in voor LNV relevante netwerken te fadliteren. 24

25

27

26

28

29

Maatschappelijk O n d e r n e m e n

Wat zo'n mtermediaire roi op lokaal niveau kan betekenen is aangetoond in het project 'Maatschappehjk Ondernemen in het Landehjk Gebied' . In deze bemdering worden 'maatschappehjk ondernemers' als procesbegeleiders aangesteld om initktiefrijke mensen op te sporen en bij elkaar te brengen. Vervolgens assisteert de maatschappehjk ondememer in het précaire procès van eerste ideeën tot fînancierbarc projecten en de vorming van netwerken die zulke projecten tot een goed resultaat kunnen brengen \kader6S\. 30

Hiermee vult de maatschappehjk ondememer een kernte op die ontstaat in de afrekencultuur van projeetfinandering. Sturen op afstand betekent immers dat de financier zieh niet bemoeit met de manier waarop producten tot stand komen, maar op basis van objectieve criteria beoordeelt of een projectvoorstel past in zijn doektelhngen en of het resultaat is wat de uitvoerder beloofd heeft Dit kan echter slechts goede resultaten opleveren als het voorstel gedragen wordt door een gezond netwerk dat ruimte vraagt om te doen wat het nodig vindt. Dat netwerk moet dan al goed genœg functioneren om een goed voorstel te kunnen formuleren. Netwerken die vanuit het maatschappehjk belang nodig zijn maar Agrarische Keten Kennis: zie par. 3.7.4 Kennis en Informaàe Centrum voor de Recreatie: in 1995 opgericht aïs intermediair voor de openluchtrecreatie Centrum voor Landbouw en Milieu: speelt o.a. een racuiterende roi in de discussie tussen landbouwsectoren en natuur- en milieuorganisaties. zie par. 3.7.5 en kader 12. Nationale Raad voor het Landbouwkundtg Onderzœk LNV (2000) Businessplan mrNT&L Eindrapport van de gelijknamige taakgrœp oXv. CJ-KaldernNRLO nieuwsbrief2000 ® 16. *>IKC-L(2000) 2 4

2 5

2 6

27

28

2 9

Ecologlsch

paradigma

347

De Maatschappeiijk Ondememer als procesbegeleider Voorbeeld

Blokkades voor veniieirwing

In het précaire procès van idee naar uilvoerbaar project sneuvelen veel goede ideeën. Er zijn op zijn minst drie stappen aan te wijzen die in de praktijk lastig te nemen zijn.

Ideeënvotming

Veel ideeën hoort men "aan de keukentafel". Als er niemand is om er naar te luisteren en om te stimuleren dat er iets mee gedaan wordt, dan komen ze niet verder dan de keuken. Vemieuwende ideeën ontstaan vaak door ontmoeting van mensen uit verschillende kringen. Als niemand het initiauef neemt om zulke ontmoetingen te organiseren, dan blijven ideeën vaak binnen de bekende kaders.

Een voorbeeld van een mtermediair op lokaal niveau is de lokale maatschappelijk ondernemer (MO), die werkt volgens de methodiek van bet Maatschappelijk Ondernemen De grondgedachte achter deze beradering is dat voor vemieuwing ondememende mensen nodig zijn die ideeen en kansen aan elkaar weten te koppelen.

Netwerkvoirrning:

Na het eerste enthousiasme van mensen die elkaar gevonden hebben om samen iets te ondernemen, volgt alnjd een fase waarin her lastig wordt waarin ambities niet precies met elkaar blijken te kloppen of onenigheid ontstaat Over de te maken afspraken (zie par. 4.4.5 en kader 30: de fase van contrôle). Als er dan niemand in de positie is voor horizon taal leiderschap bloedt het netwerk leeg en strandt het idée.

Als men vemieuwing wenst op maatschappelijk relevante terreinen zoals bijv. nieuwe functies voor het landehjk gebied, zoals combinaties van economische activiteit en recreatie met zorgfuncties of het behoud van landschappehjke waarden, dan heeft men ondememende mensen nodig die in Staat zijn om initiatieven die in dat kader passen op te Spören en tot wasdom te brengen.

Realisatie:

Als initiauef en netwerk sterk genoeg zijn volgt de fase waarin ruimte geschapen moet worden in de bestaande structuur. de fondsenwerving, de aanpassing van de regels, het onderhandelen over verdeling van taken, enz.. Zonder mensen met de hiervoor vereiste vaardigheden en een goed netwerk van contacten in de institoties die ruimte moeten maken, komt er van de realisaue weinig terecht

Expec

De MO methodiek wordt aangeboden door het Expertise Centrum Maatschappij & van VWS en LNVom de te Werk, (Expec) in Deventer o.Lv. H.Grave, die de méthode heproeven voorplattelandsprojecten, in Noord Beveland en Ommen, bleken voldoende succesvol voor de betrokken Bronnen: In de période 1997-2000 werden gemeenten om ermee doortegaan Winkels, Grave, Brugman (1995) drie proefprojecten uitgevoerd met financiering van de Ministeries na beëindiging van de landeUjke Verschuur (1998) stadsvernieuwingsprojecten.

mC-L (2000)

348

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

voor vemieuwing in het iandelijk gebied MO begint bij vetnieuwers

MO begint bij vernieuwers

De methode MO onderschddt zieh van andere partidpatieve methoden door eerst te zoeken naar mensen die zieh persoonlijk in willen zetten, en vervolgens ruimte te scheppen in de institutionele omgeving. Gebruikelijker is het om zoveel mogelijk leden van de doelgroep zieh uit te laten spreken over hun wensen, en dan de uitvoering te organiseren.

Creatieve fase

De MO gaat op zoek naar idtktiefiijke mensen, brengt hen bij elkaar, fadliteert discussie over problemen en kansen, en stirnuleert het genereren van ideeën.

De methode MO onderscheidt zieh van andere partidpatieve methoden door eerst te zoeken naar mensen die zieh persoonlijk in willen zetten, en vervolgens ruimte te scheppen in de institutionele omgeving. Gebruikelijker is het om zoveel mogelijk leden van de doelgroep zieh uit te laten spreken over hun wensen, en dan de uitvoering te organiseren.

Projectorganisatie

De MO wordt gefinancierd door een lokale partner. In de twee geslaagde plattelandsprojecten was dit een gemeente. De MO krijgt assistentie in methodiek en begeldding die gefinancierd wordt door een regionale of landelijke partner. De MO legt verantwoording af aan een Lokale Proces Groep (LPG) die is samengesteld uit initiatiefiijke mensen die maatschappehjke posities bezetten van waaruit zij behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van activitdten (bijv. wethouder, bankdirecteur, dir. sociale dienst, enz). De MO moet zieh vrij van instimtionele belangen bewegen, om energie te kunnen genereren in prille informele netwerken. Zodra insitautsbelangen op de voorgrond komen, krijgen onderhandelingen over strucruur de overhand, die vooral energie kosten.

Innovatieve fase:

De koppeling tussen idee en praktijk wordt gemaakt Nu gaat het om de vorm van de activiteit waarin ieders inzet voor het idee tot meerwaarde kan komen. In deze fase komt het aan op netwerkvorming.

Productieve fase:

De activiteit wordt gerealiseerd. Nu wordt ruimte geschapen in de bestaande struetaur, met projectplannen, fondsenwerving, daadwerkelijke uitvoering en begeldding van de uitvoerders.

Kader 68 Ecologlsch

paradigme

349

nog onvoldoende functioneten komen in dit regime niet van de gtond. P r o c e s i n t e r v e n t i e s of handige jongens

P r o c e s i n t e r v e n t i e s : lastig m a a r nodig

De projectvoorsteflen die dan wel de beoordelaars bereiken worden lang niet altijd gedragen door netwerken van mensen die ruimte willen scheppen voor zinvolle ontwildselingen. Er wordt wel gesproken van een circuit van 'händige jongens': adviseurs die händig zijn in het schrijven van voorstellen volgens de criteria en in de taal die projectbeoordelaars graag willen hören en overleven van projectgeld dat op deze manier te verwerven is. Hoe verder de projectbeoordelaars afstaan van de dagelijkse praktijk doordat zij niet zelf via informele netwerken contacten onderhouden, hoe moeilijker het voor hen is om te beoordelen wat de waarde is van de voorstellen die zij onder ogen krijgen. De verleiding is groot om zieh dan maar in te dekken door zieh strikt aan de objectieve criteria te houden, Het is een stuk lästiger om criteria vast te stellen voor procesinterventies dan voor projecten die een concreet product moeten opleveren. Dit maakt dat financiers vaak aarzelend staan tegenover procesgerichte benaderingen. Wie echter ruimte wil scheppen voor bewegingen die maatschappehjk gezien nodig zijn maar onvoldoende van de grond komen, moet investeren in het gezond maken van de netwerken die voor die beweging moeten zorgen. Procesinterventies zijn daarvoor onvertnijdelijk en als bevredigende criteria en procedures ontbreken om vertrouwen te houden in het proces, dan wordt het tijd om ze te ontwikkelen. Hortzontaal en verticaal leiderschap zijn een kwestie van maatwerk en leiderschapsroEen moeten kunnen wisselen, afhankehjk van wat er in een bepaald netwerk aan de orde is. Zo gezien kleven er nadelen aan de positie van de overheid als financier voor projeclactiviteiten. Maatwerk verboudt zieh siecht met de eisen van gehjkberechtiging en verdelende rechtvaardigheid waaraan de overheid gebonden is. Dit is nog een reden waarom procesinterventies lästig te hanteren zijn voor overheidsinstanties. Ook dit inzicht pleit voor het zoeken naar een betete verdeling tussen mtermediairen met armslag om te doen wat nodig is voor een netwerk en verantwoording in formele stracturen zoals de overheid waardoor mensen het vertrouwen kunnen bewaren in een redelijke en zinvolle inzet van publieke middelen. 7.6.3 Gevolgen van het vijfde principe a. De overheid moet gezag verwerven. b. Een overmatige nadruk op streefbeelden die door overheidsbeleid moeten worden gereahseerd staat het verwerven van gezag in de samenleving in de weg.

350

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

c. Wanncer de overheid eenzijdig de nadruk legt op de markt, werpt zij blokkades op voor de ontwikkeling van innovativiteit en coEectief bewustzijn. d. LNV is de inzet op kermis teveel los gaan zien van de inzet op stimulerende en restrictieve maattegelen om mensen tot maatschappelijk verantwoord gedrag te bewegen. Daardoor is het risico ontstaan dat zulke maatregelen een averecbts effect bewerkstelligen. e. De scheiding van verantwoordelijkheden tussen overheid en samenleving is niet hetzelfde als het verminderen van de betrokkenheid van de overheid bij kwesties die door maatschappehjke actoren moeten worden opgelost £ De overheid heeft behoefte aan een nieuwe generatie intermediairen die een nieuwe mvulhng kunnen geven aan de leemte die is ontstaan door de versplintering van het oude maatschappelijk middenveld.

7.7 De bijdrage van het ecologische paradigma Terug rtaar de v r a g e n voor d e z e studie

De Studie begon met de vraag of er leiderscbapsfuncties zijn voor het bereiken van synergie in kennisnetwerken. Daaraan was een vervolgvraag gekoppeld die van belang was voor de roi van de overheid: is er een relatie tussen de context en de manier waarop ldderscriapsfuncties over actoren verdeeld kunnen worden? 31

Leren o m g a a n met verschillen

Na de beschrijving van de récente gescbiedenis van de

Nederlandse landbouw heb ik deze vragen geprecdseerd. We zijn cultaurhistorisch in een période beland waarin het stramien van missie, doelen, instrumenten, inhuren en afrekenen op resultaat onvoldoende soelaas biedt Van hemieuwde pogingen om overeenstemming te bereiken of een vemieuwd appel op moraal is weinig heil te verwachten. Deze période vraagt om het leren omgaan met verschillen, vanuit het besef van wederzijdse afhankelijkheid, mondiale verbondenheid en tegehjkertijd de mdividuele behoefte tot zelfverwerkehjking. De pluriforme netwerksamenleving van nu vergt veel van het vertrouwen van mensen in de instituties die hun wereld veihg en leefbaar moeten houden. Dat vertrouwen wordt danig op de proef gesteld. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan het vertrouwen van mensen in de kwahteit van hun voedsel (de BSE crisis zal niet de laatste zijn), maar dit voorbeeld is gemakkehjk aan te vullen buiten de sfeer van landbouw: klirnaat, vluchtehngenstromen, de kanslozen in de Derde Wereld als excks op mondiale schaaL 32

51 32

Ecologlsch

paradigma

ziepar. 2.1. zie par. 5.6.5 en 6.5.2.

351

Als gangbare opvattingen over kennis, leiderschap en de rol van de overbeid niet meer voldoen om antwoorden te vinden op deze vragen in de context van de pluriforme netwerksamenleving, is het dan mogehjk om een beter perspectief schetsen? Van

beheersing

n a a r vitaliteit

Het alternatief dat ik met het ecologische paradigma heb verkend gaat uit van de erkenning van ontwikkeling als een autonoom proces. Het is een proces waar iedereen deel van is en waarin mensen steeds hun respons moeten bepalen. In dat autonome proces kan diversiteit en taakverdehng groeien met meer mögehjkheden voor individuele ontplooiing. Dit gaat gepaard met een steeds grotere gevoeligheid voor Signalen van terugkoppehng. Als die terugkoppehng geblokkeerd raakt ontstaat regressie en schade. Deze opvatting betekent een radicale omkering van de gedachte dat chaos de default setting, de standaard, is tussen mensen die zoveel mogehjk vrijheidsgraden zouden zoeken en dat men alleen ordening en synergie kan bereiken wanneer men leert om zijn omgeving te beheersen. Vitahteit is niet te construeren, net zo min als het leven zelf. Men kan er alleen mimte voor scheppert. Soms is beheersing nodig en in andere gevallen dient men juist los te laten om het vitale proces de ruirnte te geven. Het is de stap naar het bewustzijn dat mijn ik alleen zin heeft in een cohectiviteit en dat die coHectiviteit alleen kan functioneren met respect voor mijn ik. Het is de overgang van beheersing naar bundeling van aandacht om te zien wat ieder persoonhjk te doen heeft in het vitale proces. Daar hoort bij: rereptiviteit voor Signalen, intuitie, Impulsen. Daar hoort ook zingeving bij: het maken van constmcties zodat men kan begrijpen wat men te doen heeft Tenslotte hoort daar bij: het buiten sluiten van ruis en dat is de functie van doelen, procedures en structuur.

Er g a a t ook veel s p o n t a a n g o a d

Toch is dit boek geen pleidooi voor revolutie. Er mag ook het vertrouwen zijn dat het levende proces zijn werk doet zolang mensen geen blokkades opwerpen door stmcturen te maken die onvoldoende meegroeien. De structuur in levend weefsel groeit mee met het organisme. Als dat niet meer gebeurt sterft het organisme om plaats te maken voor nieuw leven. Mensen doen gelukkig mtuitief ook veel goed. De paradigma's die ik als leidraad heb gehanteerd om verschillen duidelijk te maken zijn karikaturen van wat mensen werkelijk denken. Die werkelijkheid is genuanceerder en veelvormiger. Veel van de altematieven die ik in dit laatste hoofdstuk beschreven heb worden al wel in praktijk gebracht, al vertegenwoordigen zij niet de mainstream waarmee beleid wordt beargumenteerd. Dit klopt met de notie van gezonde processen en de rol van intuitie. Een gezond ontwikkelingsproces corrigeert zichzelf. We zijn zelf deel van die

352

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

coaectiemecbanismen. Er gaat dus gelukkig ook meer goed dan we kunnen begrijpen of bebeersen. Leiderschapsf uncties?

Een afstreeplijstje van ldderschapsfuncties die nodig zijn voor goed functionerende kennisnetwerken met een sub-lijstje voor de overheid is niet te maken. In plaats daarvan concludeer ik uit deze studie dat er wel veel gedaan kan worden om ruimte te maken voor leiderschap. Mensen die aanvoelen dat er iets gebeuren moet en daarvoor leiding willen nemen zijn er altijd en overaL Er zijn ook overal informele netwerken van mensen die elkaar daarin vinden en elkaar wihen versterken. Ik hoop dat deze studie aan hen de taal verschaft om onder woorden te brengen wat zij eigenhjk al wel wisten, maar moeihjk konden beargumenteren.

veel

Zulk leiderschap van velen is hard nodig, want de opgaven zijn groot en er staat veel op het spel. Aan de ene kant is er in de plurale samenleving ruimte nodig voor vedvormigheid van acttviteiten op microschaaL Aan de andere kant vraagt de sterke intemationale verweving ook om steeds grotere megaprojecten. In het ecologische paradigma is de functie van zulke projecten dat zij afstemming op grotere schaal mogehjk maken, om daarmee ruimte te scheppen voor meer varietdt op micro schaal. Die grote projecten vragen echter veel van het vertrouwen van mensen in de instituties die ervoor moeten zorgen dat hun samenleving gezond blijft. En dat is juist in deze periode van versplinterende en botsende identiteiten een moeihjke opgave.

Er s t a a t

op

het

spel

Het zoeken is naar het juiste evenwicht Megaprojecten zijn nodig om ruimte te scheppen voor ontwikkeling en niet om ontwikkeling te sturen. De controlevraag is: draagt het project bij aan responsiviteit, of komt steeds meer beheersing in steeds minder handen? Een

toekomst

voor

de

Nederlandse boer?

Ik begon dit verhaal met twee Friese broers met een mooi bedrijf dat produceerde in een landbouwsttuctuur waarin iets merkwaardig scheef gegroeid leek te zijn. Is er een toekomst voor de Nederlandse boer? Misschien is de neiging in de Nederlandse landbouw om de werkehjkhdd te reduceren tot beheersbare projecten inderdaad te ver doorgeschoten en hebben maatregelen om problemen die zich daarbij voordeden juist een veelvoud aan nieuwe problemen veroorzaakt Misschien moeten we er wat meer vertrouwen in hebben dat er nog steeds ved innovatieve mensen rond lopen, zeker ook onder boeren en minders en in de netwerken om hen heen. Misschien moeten we er wat handiger in worden om ruimte te scheppen voor ontwikkeling. Voor mensen die iets willen en daarvoor verbmding zoeken. Want ze zijn er. En bij hen is de energie voor gezonde ontwikkeling te vinden.

Ecologlsch

paradigma

353

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Samen vatting Behoefte aan een nieuw verhaal V e r h a l e n die z i c h z e l f w a a r maken

Mensen verteilen elkaar verhalen over de wijze waarop de wereld functioneert Sornrnige van die verhalen zijn zo ktachtig dat zij richting geven aan wat men doet en daarmee maken die verhalen zichzelf waar. Tot op zekere hoogte, want de werkehjkheid is altijd complexer dan welk verhaal dan ook. Wanneer we te lang aan een bepaald verhaal vasthouden ontstaat spanning tussen de werkehjkheid die we proberen te creeren en de werkehjkheid die zieh aan ons manifesteert en zieh steeds akehger onttrekt aan onze modehen. Dan is een nieuw verhaal nodig. Levend weefsel als metafoor voor mensehjke netwerken biedt een opening naar een nieuw verhaal Deze tijd stelt hoge eisen aan de bereidheid van mensen om hun gedrag af te stemmen op hun ecologische en sociale omgeving en om creatief nieuwe oplossingen te ontwikkelen. Er zijn altijd netwerken geweest van mensen die zieh met elkaar verbonden voelden en samen creatief werden en ze zijn er ook nu. Met welk verhaal kunnen we het funetioneren van zulke netwerken begrijpen en in welke richting moeten we het zoeken wanneer we ze de ruimte willen geven?

De N e d e r l a n d s e landbouw als

de cor

De Nederlandse landbouw heeftin de na-oorlogse periode opmerkehjke prestaties geleverd. Opmerkehjk, omdat een klein, dichtbevolkt en gerndustrialiseerd land als Nederland zieh een zeer sterke positie op de wereldmarkt voor agrarische produeten en voedsel heeft weten te verwerven. Opmerkehjk ook omdat er, zeker in de periode 1956 —1984, sprake was van een omvangrijk netwerk van actoren met een grote bereidheid tot onderlinge afsteniming en buitengewone innovativiteit, terwijl de basis werd gevormd door een groot aantal onafhankehjke en relatief kleine agrarische gezinsbedrijven. Men zou kunnen zeggen dat de Nederlandse landbouw funetioneerde als een netwerk avant-lalettre, waarin de mechanismen voor afsteniming verschillen van die in doelgerichte organisati.es zoals een commercieel bedrijf of een bureaucratie. Die meclianismen zijn actueel geworden nu ook bedrijven en bureaucratieen zieh genoodzaakt zien hun organisatieprineipes aan te passen aan de eisen van de plurale netwerksamenleving. De recente gesebiedenis van de Nederlandse landbouw vormt daarom een boeiend decor voor een Studie naar de mechanismen van vitale netwerken waarin mensen zieh creatief en verbonden

S a m e n v a t t Ing

355

voelen. Dat geldt niet alleen voor de période van expansie. Minstens zo boeiend is de période waarin de spanning hoog opliep, omdat de samerüeving de kwalijke neveneffecten van het agrarisch productiesysteem niet meer accepteerde. Het eens zo hechte netwerk viel uiteen in verschillende partijen die op zoek moesten naar nieuwe verhourlingen tot elkaar en de rest van de samenleving. Veel mensen die dit van dichtbij meemaakten zullen 'boeiend' hier letterhjk opvatten als 'beklemmend'. In mijn observatie is dit gevoel van beHemming nog sterk aanwezig in de Nederlandse landbouwwereld. De behoefte aan nieuwe verbalen is rnanifest. De opdracht voor deze Studie

Aanleiding voor deze Studie vormden twee beleidstrajecten waaraan ik heb meegewerkt als ambtenaar bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) in de période 19931995. Eén traject bracht de veranderde positie van mtermediaire organisaties in het landbouwkennissysteem in kaart, als voorbereiding op een nieuw LNV kennisbeleidsplan voor de période tot 1999. In het andere traject werd gezocht naar nieuwe wegen voor de communicatee bij beleidWorming met relevante actoren in de samenleving. Hierop heeft de nieuwgevormde directie Wetenschap en Kennisoverdracht (DWK) mij van 1995 tot 1999 naast een beperkt aantal beleidstaken de ruimte gegeven om te werken aan een dissertatie over de veranderende rol van de overheid in het landbouwkennissysteem. Dit boek is het resultaat van deze Studie.

Kennis, leiderschap en de rol

Kennis is een goed vertrekpunt voor wie gernteresseerd is in innovatieprocessen. Wat is kennis, h œ ontwikkelt zieh kennis en waardoor ontstaan nieuwe impulsen? Het Nederlandse landbouwkennissysteem heeft een reputatie hoog te houdem algemeen wordt aangenomen dat de wijze waarop kennis werd ontwikkeld en uitgewisseld belangrijk heeft bijgedragen aan de innovativiteit van de sector. Aan de andere kant is kennis ook cruciaal als het gaat om collectief bewustzijn op grond waarvan men verantwoordehjk gedrag mag verwachten in ecologische en sociale zin. Zeker ook in dit opzicht zijn lessen te leren uit de worsteling van de kndbouwsector om tot een nieuw contract met de samenleving te komen.

van de overheid

Leiderschap Staat centraal in deze Studie, omdat ik vooral gernteresseerd ben in wat men kan doen om creativiteit en verbondenheid in netwerken te bevorderen, Zijn er misschien essentiële funeties die altijd vervuld moeten worden? Van wie mag men leiding verwachten? En welke institutionele omgeving is bevorderhjk of juist remmend voor zulk leiderschap? De overheid schept voor een deel de institutionele omgeving waarin leiderschap al dan niet kan gedijen. In de bloeiperiode van 356

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

de Nederlandse landbouw werd het 'OVO drieluik' geroemd om zijn bijdrage aan de innovatiekracht van de sector. Met name de rol van de landbouwvoorhchting is hierbij interessant, omdat deze dienst steeds gefunctioneerd heeft als intermediair tussen boeren en onderzoek, onderwijs, industrie en overheid. Toen ik aan deze Studie begon waren de verhoudingen in het landbouwkennissysteem grondig door elkaar geschud en was de vraag aan de orde welke functies er voor de overheid over zouden bhjven in de nieuwe reahteit van de kennismarkt In de Studie is vooral gelet op de rol van de nationale overheid. 1

Geen exclusief landbouwverhaal

De Nederlandse landbouw heb ik benut als decor voor deze Studie, omdat ik vermoedde dat uit haar opmerkekjke geschiedenis bekngrijke lessen zijn te leren. Bovendien kon ik putten uit mijn eigen ervaring als beleidsambtenaar en voorhchtingskundige. Dat wil echter niet zeggen dat het resultaat alleen relevant is voor de landbouwsector. Ik denk dat anderen iets soortgehjks kunnen verteilen over hun werkterrein en ik hoop dat dit boek in bredere kring stimuleert om na te denken over richtinggevende verbalen.

Vier verbalen Het i n s t r u m e n t e l e p a r a d i g m a

Uit de veelheid van verbalen zijn er drie te noemen die een bekngrijke structurerende werking hebben gebad in de naoorlogse landbouw in Nederland. In het instrumentele verhaal is de wereld een technische opgave. Hoe meer bekend is over de wijze waarop de wereld functioneert, hoe beter tnen de juiste doelen kan stellen en de goede instrumenten kan inzetten. Wetenschap heeft de taak om het domein van objectief vastgestelde kennis uit te breiden. Kennis is de waarheid, of de beste weg om te bereiken wat men wil. De overheid moet zorgen dat kennis wordt ontwikkeld en verspreid. 2

Het instrumentele paradigma was dominant in de landbouw zolang men zieh binnen dit netwerk identifieeerde met het gemeenschappelijk belang. Men was het in grote lijnen eens over de hoofdrichting en kon de problemen over de Schütting zetten. Hierin kwam na 1984 verandering toen het Ministerie van Landbouw impopulaire maatregelen moest nemen tegen overproduetie en de gevolgen van het landbouwsysteem op het miheu. De wetenschap schoot tekort als objectieve scheidsrechter in het belangenconflict dat zo ontstond. Noodzakelijke koerswijzigingen bleven uit en de spanning hep verder op door de druk op consensus in het belang van gezamenhjke stiiring. De samenwerkende instellingen voor van onderzoek, voorlichting en onderwijs die door het Iandbouwministerie werden gefinancierd en bcheerd Kuhn (1970) lanceerde voor sterk structurerende verhalen in de wetenschap het paradigma begrip: deze term wordt verder in het boek gebruikt. 1

2

Samenvattlng

3S7

Het s t r a t e g i s c h e

paradigma

Geleidelijk aart w o n het strategische paradigma veld. Vanaf 1994 werd het dominant in het overheidsbeleid, toen werd gebroken met de hechte overlegsttuctuur waarin overheid en landbouworganisaties decennia lang de sector samen hadden bestuurd. In het strategische verhaal is de wereld een arena waarin men kan winnen en verliezen. Het draait om belangen en om macht Samenwerking is alleen mogehjk op basis van win-win constructies of onder dwang van de omstandigheden. Kennis heeft strategische waarde. Kennis is een product en kan worden verhandeld op een kennismarkt met vraag en aanbod. De overheid moet zorgen dat die markt goed functioneert door kerniismstellingen ertoe te bewegen klantgericht te produceren. Voor die aandachtsvelden waar marktpartijen onvoldoende in kennis investeren, dient de overheid zichzelf als klant op de markt te begeven. Voorts heeft de overheid de taak om haar macht en middelen in te zetten om partijen aan maatschappehjke randvoorwaarden te binden. Het strategische paradigma verloste partijen uit elkaars klemmende greep. De overgang van collectieve stnring naar marktverhoudingen in het landbouwkennissysteem deed bovendien recht aan de voortgeschreden specialisatie en de grotere invloed van actoren van buiten de sector. Ook het strategische verhaal heeft echter zijn keerzijde. Het leidt tot een wereld waarin men moet winnen om te overleven. In zo'n wereld is er weinig mimte om over de grenzen van het eigen belang heen te kijken en te doen wat nodig is voor het netwerk waarvan men afhankehjk is. Het is bovendien moeihjk in te zien waar gezonde competitie escaleert in machtsstrijd met schade voor alle strijdende partijen. De verhoudingen in de landbouwsector zijn er dan ook niet beter op geworden sinds het strategische verhaal de boventoon voert.

Het c o m m u n i c a t i e v e

paradigma In de onderstroom werd een derde verhaal zichtbaar. Volgens het communicatieve verhaal is de wereld een dorp waarin iedereen van elkaar afhankehjk is, ook al zien velen dat helaas niet in. Voor collectieve actie is collectief bewustzijn nodig, maar zulk bewustzijn kan slechts groeien in een sociaal leerproces. Voorwaarde voor dit leerproces is de erkenning dat niemand de waarheid in pacht heeft. Kennis is in dit paradigma een mdividueel construct van de werkelijkheid en collectieve kennis ontstaat door interactie. Alleen als partijen elkaars beeiden van de werkelijkheid serieus nemen, groeit de bereidheid tot interactie. Interactieve beltidsvorming beloofde oplossingen te genereren. Door partijen htm eigen verantwoordehjkheid te geven, ontstond uitzicht op verbetering van de vaak moeizame verhoudingen tussen de landbouwsector en andere actoren in de groene ruimte.

358

Netwerken als levend

weefsel

In de praktijk bleken parrijen deze processen echter gemakkekjk te kunnen frustreren door die niet mee werken of er verborgen agenda's op na te houden. Strategische denkers leverden hun wapens niet graag in voor dit soort onzekere processen waarop partijen moeihjk waren af te rekenen. Het e c o l o g i s c h e p a r a d i g m a

Ken vierde verhaal wordt in dit boek uitgewerkt Li het ecologische paradigma is de wereld een groot levend organisme, waarin mensehjke netwerken figureren als levend weefsel. Levensprocessen zijn autonoom en netwerken kunnen vitaal of ziek zijn. Kennis heeft in dit verhaal de biologische funetie van sociale interacde: kennis stelt mensen in Staat om zowel individueel als collectief respons te geven op hun orngeving. Ik noem dit verhaal in navolging van Röling en Jiggins (2000) het ecologische paradigma, omdat de radruk ligt op de kwahteit van die respons, waarmee mensen hun gedrag al dan niet in overeenstemming brengen met de eisen van hun ecologische en sociale orngeving.

Elk v e r h a a l heeft zijn domein

Elk paradigma is waardevol binnen een bepaald domein. Treedt men daarbuiten, dan is een nieuw verhaal nodig dat antwoorden geeft op de vragen waarvoor dat verhaal tekort schoot, Dat doet niets af aan de waarde van het vorige verhaal de kunst is alleen om te herkennen wanneer men het domein verlaat en zijn toevlucht moet zoeken bij een nieuw verhaal voor het vinden van adequate antwoorden.

De o p z e t van het boek

Na de inleiding en de methodische verantwoording wordt de naoodogse geschiedenis verteld van de Nederlandse landbouw. In zes perioden wordt beschreven hoe opvattingen over kennis en beleid veranderen. De landbouwvoorhchting krijgt speciale aandacht. Die werd door de overheid gezien als instrument op het snijvlak tussen communicatie en beinvloeding van de condities voor agrarische productie. Veranderende omstandigheden waren steeds aanleiding om opvattingen te herzien, wat vervolgens weer effect had op de omstandigheden. Deze geschiedenis wordt verteld op een manier waarop veel direct betrokkenen haar zullen herkennen. De volgende hoofdstukken bebandelen de rol van kennis, leiderschap en de overheid in het ecologische paradigma, Elk hoofdstuk sluit af met een terugblik op de landbouwgeschiedenis om na te gaan wat het ecologische paradigma als analysekader oplevert in vergehjking met voorgaande verbalen. Het laatste hoofdstuk zet uiteen welke gevolgen het kan hebben wanneer men het ecologische paradigma accepteert Wat zou men dan anders doen in vergehjking met de gangbare beleidspraktijk?

Samenvatting

359

Levend weefsel als metafoor Levende processen

Levende Organismen bestaan uit componenten die door interactiepatronen structureel aan elkaar gekoppeld zijn en zo het organisme reproduceren. Dat organisme reproduceert op zijn beurt de componenten die functies hebben in het grotere geheeL Dat geheel heeft een identiteit met een binnen- en een buitenwereld, waarop elke component zijn bijdrage afstemt Levende Organismen bestaan uit netwerken, die elk een knoop vormen in een of meer grotere netwerken waarvan het deel uitmaakt In levende Organismen bestaat een taalrverdeling, die in het evolutionaire procès is gegroeid tot grote diversiteit en schoonheid. Men kan dat mooi zien in complexe ecosystemen als het regenwoud of het koraalrif. Zien we menselijke netwerken als levende Organismen, dan krijgen zulke netwerken een identiteit, die invloed heeft op de bereidheid van mensen om hun inzet af te stemmen op de interactie in het netwerk. In een vitaal netwerk is die bereidheid hoog en dat maakt het netwerk aantrekkehjker. Daardoor neemt de bereidheid weer toe zodat het vitaliserende procès zichzelf versterkt Men kan veronderstehen dat aan de énergie die in deze interactie vrij komt twee biologische drijfveren ten grondslag hggen. Ten eerste is er de behoefte om zichzelf in te zetten en te manifesteren. Zelfverwerkehjking heeft de functie mdividuele kwahteit te ontwikkelen voor de cohectiviteit In de tweede plaats wil men zinvol bijdragen aan een groter geheel dat veiligheid biedt en waarin de eigen inzet ertoe doet In een gezond vitaal procès zorgt taakverdeling voor meerwaarde, want iedereen kan zijn eigen kwahteiten ontwikkelen in de veilige en stimulerende orngeving van het netwerk.

E n e r g i e en structuur

Elk netwerk ontwikkelt structuur: een complex van afspraken, procédures, instituties en materiële omstandigheden die de interactie in banen leidt Zonder structuur ontstaat geen meerwaarde. Structuur is het weefsel dat levende processen mogehjk maakt Het in stand houden van structuur kost énergie, maar de interactie die het mogehjk maakt, levert meer énergie op. Dit is echter niet altijd het geval. Net als bij levende planten en dieren kunnen structuren hunflexibiliteitverhezen. Zij groeien dan niet meer mee met het autonome levende procès. Structuren kunnen afsterven en plaats maken voor nieuwe. In menselijke netwerken is sprake van regressie wanneer procédures en contrôle de overhand krijgen en de bereidheid afneemt om zieh in te zetten voor en af te stemmen op het netwerk. Ook dit is een zichzelf versterkend procès.

360

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Responsiviteit

Het vermögen van een organisme om effectief te reageren op omstandigheden hangt af van responsiviteit. Responsiviteit omvat zowel het vermögen tot afsternming op de eisen van de omgeving, als de authentieke inzet die bijdraagt aan de vitahteit van het netwerk rond het organisme. Als de responsiviteit van het organisme geblokkeerd raakt, groeit de stmctuur niet meer mee met het vitale procès.

Vitale ruimte als c o n c e p t

De coherentiecirkel \figuur f[ maakt het verschil tussen vitahteit en regressie in netwerken zichtbaar. De cirkel is een tweedimensionaal model voor interactiepatronen. Interactiepatronen in het centrum van de cirkel zijn vitahserend: dit centrum wordt de vitale ruimte genoemd. In het kwadrant van de autonomie interacteren mensen op basis van mil en in het kwadrant van de competitie op basis van uitdaging. In het kwadrant van de hiërarchie accepteren mensen discipline en onderlinge verschiilen, terwijl in het kwadrant van de zelfsturing mensen op basis van gelijkheid en dialoog hun verantwoordehjkheid nemen voor de coUectiviteit. Al deze patronen zijn bevredigend. Zij dragen bij aan de versterking van de identiteit van het netwerk en daarmee aan de bereidheid tot inzet en afsternming. Elk patroon kan vervormen tot regressie. Autonomie kan ontaarden in isolement en competitie kan omslaan in machtsstrijd. Hiërarchie kan vervormen in dominantie met een bovenliggende en onderdrukte partij en zelfsturing kan verzanden in groepsdwang. Met dit laatste patroon heeft de landbouwsector mdringend kennis gemaakt aan het einde van de consensuspériode. Regressieve patronen herkent men aan verhes van énergie, waardoor het netwerk inert wordt of ontbindt in chaos.

De coherentiecirkel positie dimensie

overeenkomsten

groepsdwang

isolement

coUectiviteit

individu

onderdrukking

machtsstrijd verschiilen

Samenvatting

Het verschil tussen vitahteit en regressie is respect: de erkenning dat zowel de ander als de actor zelf een zinvol deel is van het netwerk en dat alles wat zieh voordoet in het netwerk een funetie kan hebben, ook als men (nog) niet in Staat is de betekenis te begrijpen. In biologische zin gaat het hier om de kwahteit van de stmcturele koppeling tussen de componenten van het levende netwerk. Verhes aan respect heeft tot gevolg dat de koppeling wordt geblokkeerd.

361

Waat de vitale mimte zkh precies bevindt is niet objectief vast te stellen. Men kan wel ervaren dat de interactie zinvol en inspirerend is, of dat stagnatie optteedt Vitaliteit is niet te constmeren of af te dwingen. Men kan et slechts mimte voor scheppen door bij te sturen op signalen van stagnatie. De k e n n i s - en positie in de c o h e r e n t i e c i r k e l

dimensie De eerste dimensie waarmee de cohetentieckkel wordt opgespannen is de kennis-as (verticaal). Als we kennis zien als het complex van constructies van de werkelijkheid en gedragspatronen waarmee mensen bepalen hoe ze reageren op hun omgeving, dan ontwikkelt kennis zich in het creatieve spanningsveld tussen overeenkomsten en verschillen. Er moet voldoende herkenning zijn om zieh veilig te voelen en te experimenteren en gemeenschappehjke taal om met elkaar te kunnen communiceren. Aan de andere kant moeten er voldoende verschillen zijn om geinteresseerd te raken en om bestaande beeiden en patronen te kunnen verwisselen voor nieuwe. Kortom: om te leren. De tweede dimensie is de positie-as (borizontaal). Ook op deze as is sprake van creatieve spanning, maar nu tussen de positie van het individu en van de coUectiviteit Interactie is bevredigend wanneer het individu de ruimte ervaart om zich in te zetten en die inzet ertoe doet Het is de spanning tussen de eisen die de coUectiviteit stelt aan afstemming en de ruimte die een individu opeist voor zijn authentieke inzet Deze twee dimensies leveren een cirkel op met vier kwadranten, waarin de vier vitaliserende en regressieve patronen kunnen worden ingevuld. Wanneer vitaliserende patronen de overhand hebben, neemt de bereidheid tot inzet en afeternming toe. Dit leidt tot meer taalnrerdeling en kwahteit en toenemende coherentie in het netwerk. Daarom heb ik het model de coherentiecirkel genoemd.

Illusies en e s c a l e r e n d e interactiepatronen

Belangrijk is de vraag waarom mensen het zichzelf en anderen aandoen om in regressieve patronen te vervaUen. Mensen kunnen niet anders dan denken in beeiden, ook al is elk beeld beperkter dan de werkelijkheid zelf. Het zijn dus eigenhjk illusies en elke ülusie kan de stmcturele koppeling blokkeren tenzij mensen bereid zijn op tijd los te laten en zich open te steUen voor wat zieh aan hen voordoet Dat laatste kan bevredigend zijn, maar ook riskant Vasthouden aan een ihusie is een vorm van zelroescherming om pijn te vermijden, Dit vertaalt zieh in gedragspatronen die nog lang doorwerken, ook al is de reele dreiging niet meer aan de orde. In het boek worden vier typen illusies genoemd, die behoren bij de vier kwadranten [figuur2\. Wie vlucht in isolement, waant zieh vrij door zich af te schermen van anderen en stelt zich daarmee tegenafhankehjk op. Wie de ander bestrijdt, voelt zich onvrij en

362

Netwerken als levend

weefsel

denkt zieh vrijheid te kunnen verwerven door de ander onschadehjk te maken, Ook dit is een tegenafhankehjke opstelling. In het geval van onderdrukking is sprake van berusting in een illusie van onvrijheid. Zowel de onderdrukker als de onderdrukte voelt zieh gevangen door het idee dat de ander hem geen ruimte laat Dit is een afhankehjke positie. Dat is ook het geval bij groepsdwang, waar men zieh juist vrij voelt dankzij de ruimte die anderen bieden. In dit geval past men zieh aan en vermijdt men elk risico dat deze bescherming in gevaar brengt. In interactie kan elk van deze illusies zichzelf versterken doordat het gedrag dat bij de ander wordt opgeroepen de ülusie opnieuw bevestigt. Zo ontwikkelen zieh escalerende interactiepatronen die ten koste gaan van de responsiviteit van het netwerk. Een belangrijk deel van deze patronen en impheiete keuzes van mensen onttrekken zieh aan hun bewustzijn, of zijn om andere redenen onbespreekbaar. Dit verklaart waarom de communicatieve aanpak vaak strandt: interactieve beleidsvorming is effectief zolang mensen bereid zijn te communiceren over hun wensen, beeiden en risico's. Daaraan zijn grenzen. De strategische benadering steunt op de inzet van macht en middelen om de omstandigheden van de ander te beinvloeden. Dan valt moeihjk in te zien wanneer die inzet blokkades wegneemt of juist de escalatie versterkt 1

ntultie

In levende processen roepen krachten hun tegenkrachten op. Ook in levende netwerken zijn er steeds mensen die intuitief aanvoelen dat er iets nodig is om de vitale ruimte te herstellen. Dit is een belangrijk aanknopingspunt voor leiderschap, dat verder gaat dan rationahteit. Zowel het cornmunicatieve, het strategische als het mstrumentele verhaal gaat uit van rationed denkende en handelende mensen. Rationahteit verklaart echter slechts een deel van menselijk gedrag. Het ecologische paradigma biedt een opening om ook de emotionele en mtuitieve componenten van gedrag bij de analyse te betrekken.

Samenvatting

363

L e i d e r s c h a p als het s e l e c t i e f s c h e p p e n van ruirnte voor vitaliteit

Vitaliteit is niet te construeren of te sturen, maar men kan er wel ruirnte voor scheppen. Zo kan leiderschap in het ecologische paradigma worden opgevat Leiderschap is het selectief scheppen van ruirnte voor vitaliteit door het herstellen van de structurele koppeling tussen de actoren in het netwerk. Dat kan door inzet en afsternrning te stirnuleren en door illusies die het vitale proces blokkeren te doorbreken. Hiervoor zijn veel manieren en het boek bevat diverse voorbeelden. Van belang is dat een leiderschapsinterventie die in een situatie effectief is juist contraproductief kan zijn in de andere. De coherentiecirkel biedt inzicht in het type leiderschap dat bij verscbillende blokkades behulpzaam kan zijn om de verbinding te hersteüen. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen rationele en emotionele blokkades. In het eerste geval zijn blokkades bespreekbaar. Niet elke vorm van samenwerking is zinvol en niet elk voorstel tot verandering levert meerwaarde op. Er zijn reele risico's waarmee men rekening dient te houden. Hier zijn stimulerende leiderschapsrollen aan de orde die communicatie en bewustzijn bevorderen. Anders wordt het bij emotionele blokkades die niet communiceerbaar zijn. Dan kunnen antagonistische leiderschapsrollen nodig zijn die ingrijpen op de omstandigheden van de actoren in het netwerk. In die gevallen dreigt steeds het gevaar van escalatie als gevolg van de leiderschapsinterventie. Alleen een actor met gezag kan met een interventie van deze categorie respect herstellen, omdat hij geen hechtpunten biedt waarmee actoren hun illusies kunnen voeden,

Veranderaars, ordebewaarders en overlevers

In vitale processen zijn niet alleen acties voor herstel van belang, maar ook de verstoringen. Leven ontwikkelt zieh in de wisselwerking tussen convergentie en divergentie, tassen de opbouw van struetuur en de afbraak ervan om ruirnte te scheppen voor verandering. Passen we de theorie over leiderschap toe op de praktijk van veranderingsprocessen, dan ontstaat het beeld van de veranderaars, de ordebewaarders en de ovedevers. Veranderaars zien kansen en zetten zieh daarvoor in. Zij kunnen werking hebben op anderen die zieh aansluiten waardoor de beweging voor verandering sterker wordt Zo kan een informeel vitaal netwerk ontstaan dat energie genereert Vroeger of later ontmoeten zij weerstand in de formele struetuur waarvoor de ordebewaarders zieh verantwoordehjk voelen. Niet elke verandering is immers een verbetering. Beide partijen zijn nodig voor gezonde verandering. Vrijwel elk netwerk kent echter ook overlevers die in de eerste plaats uit zijn op het veilig stellen van de eigen positie en niet de risico's kunnen of willen lopen die elk veranderingsproces met zieh meebrengt Elk van de genoemde rollen is legitiem en in feite heeft iedereen elk van de rollen in zieh. Afhankehjk van de omstandigheden en de moed van de

364

Netwerken als levend weefsel

actor in kwestie manifesteert een van de rollen zieh het meest in een bepaalde situatie. Deze voorstelling van zaken werpt nieuw hcht op de verhouding tussen formele en informele netwerken, op de aard van verborgen agenda's, op strategieen voor verandering en op de ruirnte die gecreeerd kan worden voor leiderschap. Drie niveaus van leiderschap

In de verhouding tussen mdividu, netwerk en het grotere geheel waarvan dat netwerk deel uitmaakt worden drie niveaus van leiderschap onderscheiden. Als eerste is er het persoonhjk leiderschap. Dit is de leiding die iemand neemt voor zijn eigen rol in een netwerk. Het is de authentieke inzet van iemand die beweging wenst. Zijn inzet kan werking hebben op anderen die de beweging vervolgens versterken. Horizontaal leiderschap is wat iemand doet om inzet van actoren in een netwerk op elkaar af te stemmen zodat meerwaarde ontstaat Verticaal leiderschap tenslotte heeft betrekking op de afstemming tussen een netwerk en het grotere geheel.

Institutionele orngeving en

In de ene situatie is het riskanter om leiding te nemen dan in de andere. Ook als de drempel voor leiderschap hoog is zijn er helden, maar de kans op helden is kleiner dan wanneer de drempel lager is. Elk netwerk dat zieh ontwikkelt vormt struetuur en elke struetuur schept mogehjkheden maar ook beperkingen die drempels opwerpen voor leiderschap op de drie genoemde niveaus. In analytische zin is deze node van drempels bruikbaar als indicatie voor de responsiviteit van het netwerk. In het boek wordt dit geillustreerd door drempels voor leiderschap in verband te brengen met de veranderingen in de institutionele omgeving van het landbouwnetwerk in zes opeenvolgende perioden van de Nederlandse landbouw.

d r e m p e l s voor l e i d e r s c h a p

De rol van de overheid

De overheid is geen actor als alle andere. De overheid heeft een mandaat van de samenleving om te waken over collectieve belangen en beschikt over speeifieke bevoegdheden. Daarmee heeft de overheid invloed op de institutionele orngeving die hogere of lagere drempels opwerpt voor leiderschap. De sturende rol van de overheid Staat ter discussie. Voor die discussie worden in het boek drie dilemma's genoemd: het dilemma van de beheersing (waar stuurt men heen?), van de regie (wie stuurt?) en van de legitimiteit (wat legitimeert interventie door de overheid?). Het eerste dilemma komt in het ecologische paradigma overeen met de spanning op de kennis-as: het sturen tussen zekerbeid en onzekerheid. Het tweede dilemma heeft betrekking op de positie-as: op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en andere actoren in de samenleving als het gaat om het beinvloeden van de richting waarin de

S a m e n v a t t Ing

365

samenleving zieh ontwikkelt Het dilemma van de legitimiteit tenslotte verwijst naar de vraag of voldoende mensen het gezag van de overheid accepteren in het netwerk waarmee zij zieh identificeren. Dit is het dilemma tussen contrôle en draagvlak. De overheid in een r e s p o n s i e v e samenleving

Naarmate de complexiteit in de samenleving groeit worden hogete eisen gesteld aan de kwahteit van de sttucturele koppelingen tussen diverse groepen actoren. Dat is nodig voor het vertrouwen in het institationele kader dat de vergaande taakverdeling mogehjk maakt De overheid heeft hierin per definitie de positie van ordebewaarder, met een specifiek mandaat om in te grijpen wanneer dat vertrouwen in gevaar komt Dat gebeurt wanneer netwerken niet goed functioneren en koppelingen ontbreken. Voor de kwahteit van de samenleving is het essentieel dat er een circuit bestaat waarlangs gesignaleerd wordt dat bepaalde netwerken onvoldoende in staat zijn hun problemen zelf op te lossen, dat dit disfunctioneren onacceptabele gevolgen heeft voor de samenleving als geheel en waarlangs vervolgens ingegrepen kan worden. We mögen er op vertrouwen dat er altijd actoren zijn die ijveren voor herstel van vitahteit Het is de kunst om hen op te Spören en om voor hen ruimte te creëren. De positie van de overheid in dit circuit is dchcaat. Zeker in die gevallen waarbij emotionele blokkades en escalerende interactiepatronen aan de orde zijn. Dan komt het er op aan dat haar ingrijpen als legitiem wordt ervaren en dat haar gezag wordt geaccepteerd. Daar is meer voor nodig dan het formele mandaat op grond van wetgeving en een gekozen volksvertegenwoordiging. Om gezag te verwerven moet voorkomen worden dat de overheid zelf deel wordt van escalerende machtsstrijd.

Het riskante heden

In de période van collectieve sturing in de landbouw functioneerden de koppelingen binnen de sector uitstekend, maar de koppehng tussen de sector en de rest van de samenleving ontbrak. Het landbouwdepartement had zieh teveel met het netwerk geïdentificeerd, informele netwerken regeerden over de formele structuren en de drempel voor verticaal leiderschap was hoog. Daama volgde de onthechting waarin informele netwerken in diskrediet raakten, de nadruk werd gelegd op eigen verantwoordelijkheden en de overheid zieh toelegde op het vaststellen van de randen van het speelveld. Bekijken we de gegroeide situatie vanuit het ecologische analysekader zoals dat in het boek is uiteengezet, dan is een riskante situatie ontstaan. Het politieke mandaat waarop de overheid zieh beroept is dun. De weg tussen kiezer en concrete beleidsmaatregel is lang en bochtig. Informele netwerken over partijen

366

N e t w e r k e n als levend

weefsel

heen zijn opgehroken en de rol van intermediairen in het landbouwkennissysteem is afgebrokkeld. Het open kennissysteem is een kennismarkt geworden waar een afrekencultuur heerst. Als gevolg hiervan steekt zelfreferentiahteit gemakkehjk de kop op bij zowel beleidsmakers en financiers als belangengroepen. Beeiden van de werkehjkheid in eigen kn'ng worden versterkt tot krachtige ihusies en tussen partijen groeit het onbegrip. Boeren zien hun onzekerheid groeien en voelen zieh rniskend. Beleidsmakers voelen zieh genoodzaakt om steeds stringentere maatregelen te nemen om boeren aan randvoorwaarden te binden. Het gevolg is escalerende macbtsstrijd, waarin de overheid zelf partij is. Dit alles draagt niet bij aan responsiviteit niet in het netwerk van de landbouwsector maar ook niet in het netwerk van de samenleving als geheel. Een overheid die teveel zelf inhoudehjk wil sturen verspeelt zijn positie om in te grijpen wanneer dat werkehjk nodig is. Het strategische verhaal dat thans dominant is biedt geen inzicht in de grenzen tussen noodzakelijk en legitiem ingrijpen dat vitahteit kan herstellen en interventies die regressieve patronen verder versterken.

Gevolgen

Vijf principes

In deze Studie heb ik de contouren verkend van bet ecologische paradigma. Zonder de pretentie uitputtend te zijn worden in het laatste hoofdstuk voor de beleidspraktijk enkele tientallen gevolgtrekkingen gemaakt die zijn vervat in vijf leidende principes.

1. Vitaliteit in e e n netwerk

De authentieke inzet van mensen die zieh ergens voor wiUen inzetten komt centraal te staan. Zonder zulke inzet is geen vitahteit mogelijk. Dit betekent een omkering van opvattingen over taakuitoefening en vraagsturing. Mensen dragen bij aan vitale netwerken wanneer zij ruimte creeren voor wat zij wensen en daarbij afstemming zoeken met anderen zodat meerwaarde kan ontstaan. Dit vraagt om een andere attitude dan het zieh voegen in een vastgestelde taakverdeling en het voldoen aan verwachtjngen. Dit laatste geldt voor de verwachtingen van de meerdere of de financier, maar net zo goed voor de veronderstelde vraag van de markt

wordt g e v o e d door persoonlijk ieiderschap

De theorie betekent een rektivering van het doelgerichte denken dat in de eerder genoemde verbalen een prominente rol speelt In het instrumentele denken leidt solide kennis tot individuele en cohectieve doelen. Een beter begrip van de werkehjkheid en de onderlinge afhankehjkheid maakt immers duidehjk wat de beste weg is voor iedereen. Het strategische denken neemt individuele doelen als vertrekpunt Mensen streven hun eigen belangen na en wie samenwerking wiL moet de overlap in doelen zichtbaar maken. De waarde van kennis hangt af van de doelen van S a m e n vat ting

367

actoren. In het communicatieve denken zijn mensen pas bereid een sociaal leerproces aan te gaan wanneer zij begrijpen dat zij een gezamenhjk belang hebben. Het doel is hier dus leidend voor de ontwikkehng van relevante kennis. In het concept van vitale ruimte zijn doelen slechts een afgeleide van de bereidheid tot inzet en samenwerking. Doelen vormen een onderdeel van structuur en geven focus aan gezamenlijke inzet Niet een doel maar vitahteit vormt het richtpunt voor actie. Met persoonhjk leiderschap als vertrekpunt is in te zien dat soms doelen en mandaten juist moeten worden aangevochten om vitahteit te herstellen. In het ecologische verbaal krijgen intuitie en geinspireerd leiderschap een prominente roL in een gezonde verhouding tot rationahteit De voeding van levende processen moeten we niet zoeken in rationele afwegingen, maar in de mtuitie die eraan vooraf gaat 2. R e l e v a n t e kennis o n t s t a a t in i n t e r a c t i e

In elk van de vier genoemde verbalen heeft kennis een andere betekenis. In de loop van de na-oorlogse geschiedenis van de landbouwvoorhcbting werd Zeven maal een nieuw aspect aan het kennisbegrip toegevoegd, omdat voorgaande opvatdngen te smal waren geworden voor de vraagstukken waarvoor men stond en een achtste aspect is nu aan de orde. In het ecologische paradigma wordt kennis gekoppeld aan effectieve actie. Kennis die in een situatie effectief was kan in een andere situatie een verbündend inzicht worden dat het zieht ontneemt op wat dan nodig is. Dit verbaal relativeert statische opvattingen van kennis zoals de objectieve waarheid, de formele kennis zoals opgeslagen in boeken of harde scbijven en kennis als verhandelbaar product Kennisoverdracht is in strikte zin niet mogelijk. Mensen kunnen kennis verwerven en dat doen zij door interactie met hun omgeving en reflectie op die interactie. Deze opvatting verlegt de aandacht van de kwahteit van kennis in de zin van betrouwbare of waardevohe informatie naar de kwahteit van de interactie waaruit relevante kennis kan voorkomen. Wie anderen wil stimuleren tot creatief en verantwoordehjk gedrag moet zorgen dat zij relevante kennis verwerven. Zulke interventies zijn altijd een combinatie van communicatie en van positiespel. Welke combinatie effectief is hangt af van het type blokkade dat het proces van kennisverwerving in de weg Staat en van de positie waarover de leidende actor besebikt Een boodsebap kan inspirerend zijn, omdat hij woorden geeft aan wat iemand intuitief al aanvoelde en daardoor ruimte schept in de wirwar van conflicterende construeties van de werkehjkheid in iemands hoofd. Interventies kunnen ook ruimte scheppen

368

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

voor kennisvcrwcrving omdat zij illusies doorprikken die responsiviteit in de weg standen. 3.

L e i d e r s c h a p is ruimte

s c h e p p e n voor vitaliteit

Naast de leidinggevende die handelt op grond van een mandaat zet het ecologische verhaal de actor die leiding neemt op de voorgrond. Dit biedt perspectieven voor al die situaties waarin siecht functionerende structuren niet in staat zijn om goede mandaten af te geven en voor fluide netwerken waarin niet duidelijk is wie welk mandaat heeft, Het ontneemt bovendien het excuus van iedereen zonder formed leidinggevend mandaat om zieh niet in te zetten voor wat bij wensehjk vindt Het verhaal heeft gevolgen voor veranderingsstrategieen. De energie voor verandering wordt gegenereerd in informele netwerken van veranderaars. Stmctuur geeft mee wanneer voldoende vertrouwen bij de ordebewaarders bestaat dat de verandering een verbetering zal zijn. Wie vanuit een formele lddinggevende positie verandering wil doet er daarom goed aan eerst de informele netwerken op te sporen die voor energie kunnen zorgen en ben de ruimte geven en vervolgens het debat tussen de veranderaars en de ordebewaarders in goede banen te leiden zodat de laatsten berdd zijn de deuren in de stmctuur die zij bewaken van binnen uit open te zetten. De functie van ldderschap is het scheppen van ruimte voor vitahteit, door de responsiviteit in een netwerk te bevorderen. Dit betekent het versterken van de structurele koppelingen met de levende kernen in het netwerk. In feite geldt dit ook voor het individu, want iedereen heeft levende kernen in zieh, ook al heeft bij ze nog zo diep weggestopt Ldderschap is hulp wanneer de leidende actor iemand in staat stelt weer contact te maken met zijn eigen vitale kern. De coherentiecirkel rnaakt zichtbaar dat de opvatting van leiderschap als het geven van richting slechts betrekking heeft op een van de mogehjke leiderschapsfuncties die aan de orde kunnen zijn. In veel gevallen kan deze funetie ook contraproduetief uitwerken op de vitahteit van het netwerk. De Studie begon met de vraag of er een hjst van essentiele funeties te construeren was voor goed functionerende kennisnetwerken, Het antwoord op deze vraag is ontkennend: het aantal mogehjkheden om vitahtdt te bevorderen is eindeloos en een checklist is niet te maken. In plaats daarvan biedt de notie van drempels voor ldderschap een analysekader voor het opsporen van blokkades voor vitahtdt

4. Structuur is gunstig voor vitaliteit a l s de drempel voor l e i d e r s c h a p laag is

Samenvattlng

Het ecologische verhaal relativeert de gangbare ijkpunten voor stmrtuur, zoals effectiviteit en effidentie. Minstens zo belangrijk is de vraag of stmctuur bijdraagt aan vitahtdt, doordat de drempels voor leiderschap op de diverse niveaus laag zijn. 369

Responsiviteit wordt het voomaamste critérium. Soms is daarvoor meer nadruk op effectiviteit en efficiëntie nodig, maar teveel druk kan leiden tot een cultuur van overlevers waarin de énergie voor beweging in de richting van vitaliteit ontbreekt Leiderschap moet men zieh kunnen permitteren. Een netwerk heeft minstens één actor nodig die over de randen van het eigenbelang heen kan kijken en over de positie en de middelen beschikt om te doen wat nodig is voor het netwerk. Dit inzicht pleit voor een herwaardering van intermediairen in het kennissysteem. 6. Een s a m e n l e v i n g heeft e e n c o l l e c t i e f circuit nodig om maatschappelijk relevante netwerken vitaal te houden

De Studie laat zien hoe het Ministerie van Landbouw tegen wil en dank in een regelende roi terecht is gekomen, waarin het steeds meer verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke vorrngeving van de groene ruimte op het bord geschoven kreeg. In het ecologische verhaal is die vormgeving echter niet de hoofdtaak van de overbeid en kan teveel bemoeienis daarmee afbreuk doen aan de positie die nodig is om essentiële netwerken vitaal te houden. De toekomst wordt niet gevormd door een overheid die toekomstbeelden vaststelt en instrumenten inzet op grond van een pohtiek mandaat. Maatschappehjke vormgeving komt voort uit de interactie tussen maatschappehjke actoren die zieh al dan niet voor hun coUectieve toekomst inzetten. De kwahteit van de toekomst hangt af van de kwahteit van die interactie: van de kwahteit van de vitale ruimte waarin voldoende uitdaging bestaat voor ontwikkehng en voldoende vertrouwen in het institutionele kader dat zorgt voor afstemming zodat actoren hun specifieke inzet bhjven leveren. Een overheid moet in staat zijn om blokkades met onacceptabele gevolgen voor de samenleving op tijd te signaleren en om de juiste roi te spelen voor interventie. Dit vraagt in de eerste plaats om een betrokken overheid, die voehng heeft met wat er in netwerken gebeurt. Het betekent een herwaardering voor de roi van informele netwerken waarin ook mensen uit de overheid participeren. Het pleit voor gemengde arrangementen waarin partijen elkaar kunnen aanvuUen vanuit hun specifieke kwahteiten en elkaar kunnen behoeden voor de valkuilen die elke maatschappehjke positie met zieh mee brengt In die arrangementen is een gezonde verbouding nodig tussen informele netwerken en de formele structuur waarin elke partij haar eigen verantwoordehjkheid draagt en ter verantwoording kan worden geroepen. Het pleit ook voor een herwaardering van intermediairen met armslag om horizontaal leiderschap op zieh te nemen. In de période van gemeenschappelijke identiteit in de landbouw fungeerde het OVO drieluik als omvangrijk réservoir van

370

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

vrijgestelde mtermediairen die konden doen war. nodig was voor de vitaliteit van het netwerk. In de kennismarkt van de 90er jaren werd deze functie verregaand gernarginahseerd. Er zijn evenwel mtermediairen in nieuwe vormen die ruirnte verdienen. In de tweede plaats vraagt het om een overheid die in staat is om de juiste roi te kiezen voor intervenue en in de positie is om die rol naar behoren te vervullen. In het boek worden vijf opties genoemd voor inzet van beleidscommunicatie in samenhang met maatregelen die ingrijpen op de condities voor actoren (regels, financiële prikkels). De keuze is afhankelijk van de mate waarin actoren zelf verantwoordelijkheid nemen voor de inhoud en het procès van de interactie. De positie van de overheid om in te kunnen grijpen hangt ook af van de legitimiteit ervan zoals actoren die ervaren. Een formeel mandaat op grond van wetgeving en verMezingsuitslagen is daarvoor onvoldoende. Er moet vertrouwen zijn in de koppelingen tussen het optreden van de overheid en de opinie van mensen daarover. De kwahteit van die koppelingen hangen deels samen met de identiteit van het netwerk uit naam waarvan de overheid optreedt en die waarmee mensen zieh verbunden voelen. Voor een ander deel hangt de kwahteit af van de mate waarin mensen erop vertrouwen dat correctie mogehjk is wanneer het overheidsoptreden te vet afwijkt van wat men wensehjk vindt Op beide punten is er reden tot zorg.

Tenslotte Vier

verhalen in perspectief

Samen vatting

Ook het ecologische verhaal dat ik in deze Studie heb verkend is niet meer dan een beeld van de werkelijkheid en opnieuw zal dit verhaal niet het laatste zijn. Het mstrumentele verhaal creëert vootal ruirnte voor de interactiepatronen van hiërarcbie en zelfsmring, waarbij de colectrviteit voorop staat ffiguur3]. Het verhaal schiet tekort wanneer individuele belangen meer ruirnte opeisen en mensen zieh onvoldoende verbonden voelen met de identiteit van het geheel. Het strategische verhaal daarentegen biedt juist ruirnte aan autonomie en aan competitie: de basale bestanddelen van de marktwerking. Dit verhaal schiet tekort als het gaat om zorg voor de cohectiviteit en kan ontaarden in een afrekencultuur waarin men nog slechts bezig is te overleven en de ruirnte ontbteekt om te doen wat nodig is voor het grotere geheeL Het communicatieve verhaal benadrukt de combinatie van autonomie en de noodzaak van overeenstemming om tot collectieve actie te komen. Hier missen de wapens om machtsstrijd en dominantie, als vervorrningen van competitie en hiërarcbie, te doorbreken.

371

Dominante interactiepatronen in drie paradigma's instrumenteel

strategisch

communicatief

fi%tur3

Het ecologische verhaal stelt ons in staat in te zien waar de voorgaande verhalen hun waarde hebben en waar men het domein ervan verlaat. Het breukpunt met de voorgaande verbalen is dat niet langer doelen en rationele actie centraal staan, maar ruimte voor vitahteit Het is de erkenning voor ontwikkeling als autonoom proces: voor de stroom waarvan niemand precies kan weten waarheen hij leidt, in het vertrouwen dat de uitkomst goed zal zijn op voorwaarde dat de netwerken waarvan we deel uit maken responsief bhjven. Misschien zal in het volgende verhaal een derde dimensie aan de cohesiecirkel worden toegevoegd, waarin de inspiratie zichtbaar wordt die mensen ertoe brengt om signalen van regressie op te vangen en te doen wat nodig is om vitahteit te herstellen. Welhcht is dat de verbinding met het besef van spMtuahteit dat door veel mensen ervaren wordt, maar dat zo moeihjk in verband te brengen is met de verhalen die in management en beleid domineren. Mijn verkerming is slechts een stap op een doorgaande weg. Ik hoop evenwel dat het stimuleert om na te denken over de knellende verbalen die ons leven stmctureren en dat het ruimte creeert voor mensen die daar verandering in willen brengen. Want innovatieve en verantwoordehjke mensen zijn er nog steeds, ook onder boeren, beleidsmakers en in de netwerken om hen heen.

372

Netwerken als levend

weefsel

Summary Self fulfilling

narratives

The need for a new narrative

People tell narratives to each other about the way the world functions. Some o f the narratives are so powerful that they influence the way many people act, and thus these narratives become selfftufilling. T o a certain extent this is, because the real world is always more complex than any narrative describes. I f we stick too long to a certain narrative, increasing tension will be felt between the world we wish to create and the world as it appears to us: a world that refuses to obey our models in rather unpleasant ways. At this point we need a new narrative, ' l i v i n g Tissue" as a metaphor for human networks offers an opening to a new narrative. The present day requires a high degree of willingness among people to attune their behaviour to the needs of their ecological and social environment, as well as creativity in developing new solutions. There have always been networks of people who feel committed and who become creative together, and such networks also exist in the present time. What narrative offers sufficient understanding of the way such networks function, and what can we do to make such networks flourish?

Dutch

agriculture as scenery

The Dutch agricultural sector has performed remarkably well in the post war period. It is remarkable that the Netherlands as a small industrialised country has conquered such a strong position on the world market for agricultural products and food. It is also remarkable that, especially in the period 1956 —1984, this was achieved by a large network of actors with a high degree of commitment and extraordinary innovativeness, while the basis was formed by a large number of relatively small family farms. One could say that Dutch agriculture functioned as a network avant-la-lettre. The mechanisms in such networks differ from those in goal-oriented organizations such as commercial enterprises or bureaucracies. These mechanisms are currendy interesting whereas enterprises and bureaucracies also feel the need to adapt their modes of organization to the new reality of the plural network society. Recent history of Dutch agriculture offers a fascinating scenery for a study of mechanisms behind networks of people who feel committed and creative. This goes not only for the period of

Summary

expansion. Equally fascinating is the period that followed, when tension increased because society did not accept the negative side effects of the intensive agricultural production system any longer, and the once s a strong agricultural network fell apart into different interest groups that had to find new relationships with each other and with the rest of society. Many people involved have experienced this period as rather depressing, and at present this feeling of depression is still quite persistent in the Dutch agricultural scene. The need for new narratives is manifest The a s s i g n m e n t for this study

Two policy development projects have paved the way for this study. As an officer for the Dutch Ministry of Agriculture, Nature Management and Fisheries (LNV) I was involved in these projects in the period 1993-1995. One project investigated the changing role of intermediate organizations in the Agricultural Knowledge System, as a contribution to a new LNV knowledge policy plan for the period until 1999. The other project tried to find new ways to communicate with stakeholders in society during the preparation of new government policies. In combination with a few policy tasks, the newly formed Department for Science and Knowledge Dissemination allowed me in the period 1995 - 1999 to work out a PhD thesis on the changing role of Government in the agricultural knowledge system. This book is the result of this study.

Knowledge, l e a d e r s h i p and the

Knowledge is an mteresting starting point for those who are interested in innovation processes. What is knowledge, how does knowledge develop, and where do new impulses come from? The Dutch agricultural knowledge system has a good international reputation: it is generally assumed that the system for knowledge development and exchange has contributed substantially to the innovative capacity of the sector. On the other hand knowledge is also crucial for collective awareness that leads to conscious behaviour with respect to ecology and social justice. The struggle of the agricultural sector to achieve a new agreement with society for its hcence to produce, provides lessons to be learned in this respect as well.

role of g o v e r n m e n t s

The focus of this study is on leadership, since I am especially interested in what people can do in order to stimulate creativity and commitment in networks. Are there possibly some essential leadership functions that always need to be performed in whatever way? From whom can we expect leadership? And what institutional environment is favorable or inMbitive for such leadership performance? To a certain extent governments create the institotional environment that is more or less conducive for leadership. In the period of Dutch agricultural expansion the "Research - Extension 374

N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

— Education Tryptich" was famous for its contribution to agricmtural innovation. The Ministry of Agriculture governed all institutions in this tryptich, and they worked closely together for the benefit of the sector. The role of the agricultural extension service is of special interest, because this service acted as the interface between farmers, research, education, industry and policy makers. By the time I started this study ah interrelationships had been shaken up drastically, and it was crucial to know what functions would be left exclusively for governments in the new reality of the knowledge market When I mention the government in this study, I therefore primarily have the Dutch national government in mind. T h e s t o r y is not e x c l u s i v e for agriculture

I gratefully made use of the Dutch agriculture as a scenery for this study, because I assumed that important lessons could be learned from its remarkable history. Furthermore this enabled me to make use of my experience as a government official and as an expert in rural extension. This does not mean however that the result of the study would be exclusively of interest to the agricultural sector. Along the lines of this study I think others could tell similar stories about their fields of work, and I hope that this book will stimulate further thinking about the narratives that structure our hves.

Four narratives

The instrumental paradigm

From the many narratives that are told, three could be mentioned as particularly influential in post war agriculture in the Netherlands. In the mstrumental narrative the world is a technical challenge. The more mankind knows about the way the world functions, the better people will know how to set the proper goals and to develop the appropriate mstruments to achieve them for the benefit of all. Knowledge is the objective truth, or the best way to achieve what people want The government must ensure that proper knowledge is developed and disseminated. 1

The instrumental paradigm was dominant in agriculture as long as people in the agricultural network identified themselves with their common interest They generally agreed on a common direction, and problems could be solved or externalised rather easily. This situation changed in 1984 when the Ministry of Agriculture was forced to impose unpopular measures against overproduction and pollution. Science was no longer capable of being the objective referee in the conflicts of interests that arose. The pressure to reach consensus in order to preserve the system of shared responsibility in governing the sector made it impossible to

Kubn (1970) postulated the concept of paradigm for narratives with a strong structuring influence in science: this term is used throughout the book. 1

Summary

375

effectuate necessary changes, and this resulted in increasing tension between farmers, government and other interest groups. The s t r a t e g i c paradigm

Gradually the strategic paradigm became more powerful. From 1994 onwards it became dominant in government policies when the structure, in which the government and farmers organizations had joindy governed the sector, broke down. In the strategic narrative the world is an arena where one can win and lose. Individual interest and power struggle rule everyday life, and co-operation is only possible by creating win-win situations or under pressure from external conditions. Knowledge has strategic value. Knowledge is a product that can be produced and traded on a knowledge market where there is demand and supply. The government must ensure that the market functions properly, for example by urging knowledge institutions to make knowledge production demand driven. For those fields of interests, where parties in the open market cannot be expected to invest properly, the government must intercede and act as a client on the market Furthermore the government must use its power and means to bind actors to boundary conditions set by society. The strategic paradigm released parties from their sttangukting entwinement Furthermore the shift from coUective governance to market relationships in the agricultural knowledge system gave way to the ever advancing specialization in the sector, and to the increased influence of actors from outside. However, the strategic narrative has its limitations as welL It leads to a world where one must win to survive. In such a world there is little space for doing what is needed in the network from which people depend. In this paradigm it is hard to see where healthy competition escalates into power struggle that is harming all parties involved. Relationships in the agricultural sector did not quite improve since since the strategic narrative became dominant

The c o m m u n i c a t i v e paradigm

376

Under the surface a third narrative gained influence in the nineties. In the communicative paradigm the world is a village where all inhabitants are interdependent, although many are not aware. Thus, unfortunately, they are digging their own grave. Collective action follows coUective conciousness, but such consciousness can only emerge from a social learning process. Precondition for this learning process is that all parties acknowledge that no one can claim the sole truth. In this paradigm knowledge is an individual construct of reality, whereas coUective knowledge can develop through interaction. The willingness to interact can only increase if parties accept that others can have different conceptions of reality that nay be meaningful.

N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

Interactive policy development was a promising approach, making stakeholders in society responsible for their share in coUective solutions. It gave hope for those who wished to improve troublesome relationships amongst parties in the agricultural network as weU as relationships with other actors in the green space. In practice it appeared that these processes could be easily frustrated by parties that were not willing to collaborate or that held hidden agendas. Strategic thinkers did not like to lay down their weapons in exchange for such vulnerable processes where it is hard to make actors accountable for their results. T h e e c o l o g i c a l paradigm

The

structure

of the book

A fourth narrative is explored in this book. In the ecological paradigm the world is a huge living organism, in which human networks figure as living tissue. The process of life is autonomous, and living networks can be healthy or sick. In this paradigm knowledge has the biological function of social interaction: knowledge enables people to respond to their social and ecological environment I caU this narrative the ecological paradigm, foUowing Roling and Jiggins (2000) who focus on the quality of this response. This quality is high if people adjust their behaviour effectively to the environmental requirements. After the introduction and the methodological justification, the post war history of Dutch agriculture is told. In six time periods it is described how the meaning of knowledge and opinions on policies have changed. Special attention is paid to the role of agricultural extension, which was regarded as a policy mstrument on the edge of communication and mfluencing farming conditions. Changing circumstances made it necessary to change opinions, thus affecting the circumstances in turn. This story is told in a manner which most of those directly involved win recognise. In the chapters which foUow the role of knowledge, leadership and governments in the ecological paradigm are discussed. Each chapter concludes with a review, in order to evaluate what the ecological paradigm as a framework for analysis could add to our understanding of history. The last chapter investigates the practical consequences if this paradigm be accepted. How would this affect peoples actions as compared with current policy making practices?

Living tissue as a metaphor Living

processes

Summary

living organisms consist of particles that are stmcturaUy coupled through patterns of interaction. The organism is reproduced by these patterns, and the organism reproduces its particles, each having their function within the entire organism. The organism has an identity, distinguishing the inside world from the outside. 377

living organisms can be seen as networks, and each network is a node in one or more larger networks, up to the universal network of the living world. In living networks a division of tasks exists, and in the evolutionary process this task division can develop into impressive complexity and beauty, as can be observed in the tropical rainforest or the coral reef. If we see human networks as living organisms, such networks can have a strong or weak identity that influences the willingness of people to attune their behaviour to the interaction within the network. In a vital network this willingness is apparent, m a k i n g the network more attractive. This positively affects willingness again, thus making the vital process selfpropelling. From the biological point of view it can be assumed that there are two driving forces behind the energy released in this interaction. Firsdy, there is the need of the individual to provide input and to manifest him/herself. The function of this drive for selfrulfilment is the development of individual quality to the benefit of the collective. Secondly, there is the need to be a useful part of a larger entity, which provides safety and meaning to mdividual efforts. In a healthy vital process added value is generated by reaching higher degrees of task division, creating space for individuals to develop their own qualities further within the safe and stimukting envhonment of the network. Energy en

structure

Each network develops structure as a complex of agreements, procedures, institotions, culture and material circumstances, which channels interaction. Without structure there is no added value. Structure is the tissue which gives shape to hving processes. Maintaining structure requires energy, but the balance is positive if more energy is released by the interaction enabled by the structure. However, this is not always the case. Just like in hving plants and animals, structures can lose theirflexibilityto grow along with the autonomous living process. Structures may have to die in order to give way to new life. In human networks regression can be recognized when procedures and control are predominant over enthusksm and satisfaction. This results in decreasing willingness of people to provide their input and to attune to the network. This is a process that is self reinforcing too.

Responsiveness

378

The ability of an organism to respond effectively to its environment is determined by its responsiveness. Responsiveness is made up by two abilities: firstly to attune actions to the environmental requirements, and secondly to provide authentic input based on specific qualities. If the responsiveness of the

N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

organism gets blocked, structure cannot grow properly along with the vital process. Vital s p a c e a s a c o n c e p t

In the book the Circle of Coherence visualises the distinction between vitality and regression, \figun /]. The circle is a twodimensional model for interactive patterns. The patterns in the centre of the circle are vitalising: this centre is called the vital space. In the quadrant of autonomy people interact on the basis of exchange, whereas in the quadrant of competition they do so on the basis of challenge. In the quadrant of hierarchy they accept discipline and mutual differences, and in the quadrant of selfgovemance people take their own responsibility for the network based on dialogue and equal relationships. All these patterns are satisfying. They contribute to the identity of the network, and thus to the willingness to provide authentic input and to attune.

The Circle of Coherence similarities

isolation

individual

power struggle

oppression differences

Each pattern can deform into regression. Autonomy can degenerate into isolation, and competition can escalate into power struggle. Hierarchy can turn into dominance with oppressors and oppressed parties, while self-governance can get bogged down into groupthink. This last pattern was at stake at the end of the period of consensus in the Dutch agnailtural networkRegressive patterns can be recognized by loss of energy, resulting in a network that gets stuck in inertia or dissolves into chaos.

The difference between vitality and regression is responsiveness. In human relationships this is equal to respect the acknowledgement of all parties being mearungful parts of the network, and the recognition of the fact that all that reveals itself in the network can have a function, even if it cannot (yet) be understood. In biological terms this constitutes the quality of the structural coupling between the components of the living network. Loss of respect means that the coupling is blocked. It is impossible to determine objectively where the vital space is situated. One can experience that interaction is meaningful and mspiring or that regression occurs. Vitality cannot be constructed or forced. One can only create space for vitality by steering on the signals of regression. Summary

379

The knowledge- and position dimensions in the Circle of Coherence

The first dimension that mounts the circle is the knowledge axis (vertical). If we see knowledge as the complex of constructs of reality and behavioural patterns people use to respond to their environment, then knowledge develops in the creative tension between similarities and differences. There needs to be sufficient recognition to feel safe and to experiment, and common language to communicate with others. On the other hand there need to be sufficient differences in order to become interested, and to exchange existing images and patterns of behaviour for new ones. In short: in order to learn. The second dimension is the position axis (horizontal). On this axis there is also creative tension, this time between the positions of the individual and the coUectivity of the network. Interaction is satisfactory if the mdividual experiences freedom to provide its input, and if that input is of importance to the whole. This is the tension between attuning as required by the network and the space the individual needs to provide his authentic input These two dimensions produce a circle with four quadrants, where vitalising and regressive patterns can be located. If vitalising patterns are stronger than the regressive ones willingness to give input and to attune in increases. This leads to more task division, diversity and quality, resulting in more coherence in the network. This is why the model is referred to as the Circle of Coherence.

Illusions and e s c a l a t i n g interactive patterns

Why do people cause trouble to themselves and others by slipping away into regressive patterns? People can't help thinking by images, although any image is a simplification of reality. In fact these images are illusions, and any illusion can block the structural coupling unless people are prepared to drop these illusions in time and to be receptive to what reveals to them. The latter can be satisfactory, but also risky. Sticking to an illusion is a means of self-defence in order to avoid stress. This way of dealing with threats can clog into long lasting behavioural patterns, even when the real threat is no longer apparent In the book four types of illusions are mentioned, belonging to each of the four quadrants in the circle of cohesion ^figure 2]. The one who flees imagines being free by isolating himself from others. This is a counterdependent position, because he makes his awareness of freedom depending from the supposed influence of those from whom he is trying to escape. The fighter does not feel free until he has conquered his freedom upon the other party. This is a counterdependent position as welL In case of dominance parties resign in an illusion of "unfreedom". Both the oppressor and the oppressed feel emprisoned in the idea that the other party makes it impossible for them to move. This is a

380

N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

Attuning mechanisms and illusions

dependent position, just as is the case in groupthink where people feel free at the grace of the protection offered by others. In this case people adapt their behaviour, avoiding any risks that could damage the protection. Each illusion is easily reinforced because the behaviour it provokes in others keeps on reconfirming it. This is how escalating interaction patterns develop, which form blockages to the responsiveness of the network.

These patterns are to a large extent due to choices people make imphdtly. They cannot be discussed because most of them occur subcondously. There might also be reasons people would rather not admit to. This explains why the communicative approach often fails: interactive policy development and other partidpatory methods are effective as long as people are willing to communicate their wishes, images and perceived risks. There are limits to this willingness. The strategic approach makes use of power in order to influence the conditions of others. Then it is hard to see in what cases an intervention breaks down a blockage, and when it simply reinforces the escalating pattern. Intuition

Leadership a s creating s p a c e for vitality.

Summary

In hving processes power evokes counterpower. Similarly in living human networks there are always people who mtuitively feel that something needs to be done in order to restore vital space. This is an important notion of leadership that surpasses rationality. The mstrumentaL strategic and communicative narrative all take rational thinking and acting individuals as their basis for analysis. Rationality only explains part of human behaviour. The ecological paradigm offers a perspective that also involves its emotional and intuitive aspects. Vitality cannot be constructed or directed. However, it is possible to create space for it to develop. This is what leadership is all about in the ecological paradigm. Leadership means selectively creating space for vitality by restoring the structural coupling between the actors in the network. This can be done by stimulating input and tuning, or by shattering illusions that block the vital process. There are many ways to do so, and the book contains several examples. It is important to notice that a leadership intervention that is effective in one situation can be 381

counterproductive in another. The circle of coherence provides insight in types of leadership that might be needed to remove obstruction and to restore the stmctural coupling, related to different kinds of blockages. Rational blockages can be distinguished from emotional ones. Rational blockages can be discussed. Not all cooperation is useful, and a proposal for change does not necessarily lead to improvement Risks can be real and should be taken into account Here stimulating leadership roles are helpful to improve communication and awareness. Emotional blockages are different because they cannot be communicated. Then antagonistic leadership roles might be needed that affect the conditions of actors in the network. Taking such roles, there is always a looming danger that regressive patterns escalate further, instead of the healthy effects which are hoped for. Only an actor with authority can restore respect by an intervention of this kind, because he does not offer any provocations that can fuel the illusions of actors involved. Not only are constructive actions needed for vital processes: disturbances are important as well Life develops in interaction between convergent and divergent movements: between construction and destruction in order to give way to change. Looking at processes of change, this notion leads to the image of change agents, gatekeepers and survivors. Change agents recognize opportunities, and take initiatives for action. They influence others who join the action and strengthen the movement. In this way informal networks develop that generate energy. Sooner or later the change agents run into the gatekeepers who feel responsible for the existing structure. Not every change is an improvement. Both parties are necessary for healthy change. In practically every network survivors can also be found. They primarily are concerned with their own position and refuse to take the risks of change, either because they do not want it, or because they cannot afford to do so. Each of these roles is justifiable, and in fact the behaviour of every person is a mixture of all three of them. It depends on the circumstances and the courage of the person involved what role will surface in each specific situation. This view on change sheds new light on the relationship between formal, and informal networks, the nature of hidden agendas, on strategies for change, and on the space which can be created for leadership. With respect to the couplings between the mdividuaL the network, and the outside world, three levels of leadership are N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

distinguished. The first level is personal leadership. This is the initiative taken by an mdividual to make the network move. It is the authentic input of someone who wishes change. His input can influence others who join and strengthen the movement Horizontal leadership is what someone does in order to make the network function properly: this concerns efforts to stimulate input from actors involved and to make them fit in order to create synergy. At the third level there is vertical leadership, seeking proper attunement between the network and the bigger entity of which the network forms a part T h e institutional environment and t h r e s h o l d s for l e a d e r s h i p

T h e role of g o v e r n m e n t

The degree of risk in taking leadership role differs from one situation to another. Even if the threshold of leadership is high there are heroes, but there is less chance that they surface than if the threshold is low. Every network develops structure, and every structure creates possibilities as weh as limitations which create thresholds for leadership on the three levels of leadership as mentioned earlier. This notion of thresholds can be used as an analytical tool for the investigation of responsiveness of a network. In the book this is illustrated by correlating thresholds for leadership at three levels with the changes in the institutional environment of the agricultural network in six successive periods of Dutch agriculture. Government is not an actor just like the others. Government has a pubhc mandate to guard collective interests, and it authorized to impose taxes and to use force, government has considerable influence on the institutional environment which creates thresholds for leadership. The steering role of governments is disputed. The book mentions three duemmas for the debate: the dilemma of control (where to go?), the dilemma of direction (who is in control?), and the dilemma of legitimacy (how is government intervention justified?). The first dilemma refers to the knowledge dimension \figure f] in the ecological paradigm, and the tension between certainty and uncertainty. The second dilemma is situated at the position dimension, and includes the repartition of responsibilities between government and other actors in influencing the future. The dflemma of legitimacy points at the question whether people accept the authority of government if it intervenes in the network they identify themselves with. This is the dilemma between control and pubhc support

The g o v e r n m e n t

in a

responsive society

Summary

In a complex society the quality of the structural couplings between various groups of actors becomes crucial. These high quality couplings feed trust in the institutional environment that enables an extended task division. Government holds per definition the position of a gatekeeper. Not as the one and only,

383

but as a gatekeeper with a specific mandate to intervene if trust is at stake. This is the case if essential networks do not function well or if interfaces are lacking. Essential for the quality of society is the existence of circuits through which malfunctioning networks can be detected and repaired. If such networks appear to be unable to solve their own problems, and if this has serious consequences for society, there must be a collective circuit which is mandated to intervene, and capable of intervening effectively. The position of government in this circuit is delicate. Especially in cases where emotional blockages and escakting patterns occur, the acceptance of the authority of government and the legitimacy of its intervention are crucial. It takes more than just a mandate based on legisktion or a majority of elected representatives in Parliament. In order to acquire authority government must avoid becoming part of the escakting power struggle itself. In the period of collective responsibility in Dutch agriculture the structural couplings within the sector were functioning extraordinarily well. However, the coupling with the rest of society was kcking. The identification of Ministry of Agriculture with the sector was too strong, informal networks were overruling the formal ones, and the threshold for vertical leadership was high. This period was followed by a period of detachment, when informal networks were in disgrace, separate responsibilities of different parties were stressed, and government set out to determine the sidelines of the pkying field. If we review the present day with the analytical framework as explored in this book, we see that risky situation has developed. The political mandate government calls upon is rather thin. The road between voters and concrete policy measures is long and winding. Informal networks which once connected different networks have been broken up, and the role of intermedkte actors in the agricultural knowledge network has crumbled. The "open agricultural knowledge system" has turned into a knowledge market with a culture of accountability. As a result selfreferential circles pop up easily, amongst policy makers and funding agencies as well as interest groups. Images of reality are confirmed within their own circle, and develop into strong illusions. Consequently, between various groups mutual rnisunderstanding grows. Farmers feel misunderstood and undervalued. Policy makers feel forced to impose more severe measures in order to bind farmers to limiting conditions. The result is an escakting power struggle mvolving government. This does not contribute to responsiveness: neither within the N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

network of actors in agriculture, nor within the larger network of society either. A government that is too deeply involved in the design of society loses the position that is needed to intervene if necessary. The strategic narrative, that is presently dominant, does not offer criteria to distinguish interventions that can restore vitality from those which only fuel regressive patterns.

Consequences

Five principles

In this study I have explored the features of the ecological paradigm. Without pretending to be exhaustive, the last chapter offers dozens of practical consequences for policy development, categorized under five leading principles.

[1] Vitality in a network is

The focus of attention is put on the authentic input of people who are willing to make an effort for what they believe in. Without such input no vitality can emerge. This focus turns common opinions about task fulfillment and control by demand upside down. People contribute to vital networks if they create space for their desires, and look for attuning with others in a way that adds value and synergy emerges. This requires an attitude that differs from that of people who comply with existing rules and mandates, and seek to satisfy demands from others. This goes for the requirements from bosses or financiers, just the same as the supposed demands in the market

nourished by p e r s o n a l leadership

This theory puts earlier goal oriented paradigms into perspective. In the instrumental paradigm solid knowledge leads to individual and collective goals. A better understanding of reality and mutual dependency is supposed to make clear which road is best to follow. The strategic paradigm takes individual goals as the starting point People strive for their own personal interests. Cooperation can only be successful if such interests overlap. The value of knowledge is related to the interests of the actors. According to the communicative paradigm people are willing to enter into a social learning process only if they believe they have a common interest Here the common goal is a precondition for the development of relevant knowledge. In the concept of vital space however, goals emerge from the willingness to provide input and to attune. Goals form part of structure, and channel collective input Not a common goal but vitahty is the focus for action. Personal leadership as the point of departure allows us to see that in some cases we need more structure, but in other cases we need to oppose against set goals and mandates in order to restore the vital process. In the ecological paradigm intuition and inspired leadership fill a prominent role, in a healthy relationship with rationality.

Summary

385

Nourishment of vital processes is not to be found in rational calculations, but in the intuition which precedes them. [2] R e l e v a n t knowledge e m e r g e s from interaction

In the four narratives as described here knowledge has different meanings. The book illustrates seven occasions in the course of post war history of Dutch agriculture. In each period new aspects of knowledge were added to the existing, because previous understanding of knowledge had become too narrow in order to face new challenges. An eighth aspect is surfacing at the present day. In the ecological paradigm knowledge is linked to effective action. Knowledge which is valid in one situation can become a bhnding insight in another, distracting people from what needs to be done. Knowledge as the objective truth; formal knowledge that can be stored in books or hard disks; or knowledge as a product to be produced and traded: all these static notions of knowledge are put into perspective by this paradigm. In the strict sense knowledge transfer is impossible. People can acquire knowledge, and they do so in interaction with their environment This understanding shifts the focus of attention from the quality of knowledge in terms of reliabihty or vahdity towards the quality of the interaction from which relevant knowledge may emerge. An actor who seeks to stimulate creative and responsible behaviour amongst others, must excert effort to ensure that they acquire relevant knowledge. Such interventions always combine communication and positional game. The most effective combination depends on the type of blockages which hamper the process of knowledge development, and the position of the actor who intervenes. What is effective in one situation might be counterproductive in another. A message can be inspiring because it adds words to what someone has already felt mtuitively. Thus space is created in the mixture of confhcting images of reality within the mind. Interventions can also create space for the acquisition of knowledge because they shatter illusions which block the path of perception and responsiveness.

[3] L e a d e r s h i p is c r e a t i n g s p a c e for vitality

386

Apart from the leader who acts within the limits of his mandate, the ecological paradigm emphasizes the actor who takes up leadership, based on his personal authority. This offers new perspectives for all those cases in which rnalfunctioning structures are unable to produce proper mandates, and cases of fluid networks where hierarchy is fuzzy. Furthermore it deprives anyone from the excuse of not being authorized to take action on what he thinks is necessary, because he lacks the formal mandate to do so.

N e t w o r k s as Living T i s s u e

The ecological nairative sheds new light on strategies for change. The energy for change is generated within informal networks of change agents. Structure allows for change if gatekeepers feel confident that the proposed change will mean improvement If a manager desires change, he should first detect informal networks which can provide the energy for change, and create space for them to develop. Then he should facilitate the debate between the change agents and the gatekeepers, hoping that the latter will open the gates from the inside. Thus, the function of leadership is to create space for vitality, by stimulating responsiveness of a network. This means strengthening the structural couplings with the vital centres within the network. In fact, the same is true at the mdividual leveL because everyone possesses vital centres in bis own mind, even though he might have locked them thoroughly away. Leadership means help if the leading actor succeeds in enabling a person to make contact again with his own vital sources. The circle of coherence shows that the notion of leadership as giving direction only relates to one of the possible functions of leadership. In many situations this function might counteract vitality in the network. The study originally posed the question whether it would be possible to draw up a checklist for essential leadership functions for well functioning knowledge networks. The outcome is negative: the number of possibilities for stimulating vitality is infinite, and a checklist cannot be made. However, much can be done to create space for vital processes. The notion of thresholds for leadership offers an analytical framework for detecting blockages of vitahty in networks. [4] S t r u c t u r e is f a v o u r a b l e for vitality if t h r e s h o l d s for l e a d e r s h i p a r e low

The ecological paradigm puts common measures for structure, like effectiveness and effectivity, into perspective. At least as important is the question whether structure facilitates vital processes by providing low thresholds for leadership. The prime criterion is responsiveness. Sometimes this requires more emphasis on effectiveness and efficiency, but this can be driven too far as well, resulting in a culture of survival that lacks the energy needed to move towards vitahty. Not everyone feels he can afford to take a leadership role. A network needs at least one actor who is able to look beyond his own interests, and who possesses the means and the position to do what is necessary for the network. This insight entails a plea for rehabihtation of intermediate actors in the knowledge system.

Summary

387

[5] A society needs a collective The stady shows how the Ministry of Agric^ circuit which is able to keep ended up into a regulators role, where it accumulated essential networks vital. responsibilities in shaping the environment for agriculture and nature, areas. In the ecological perspective this shaping activity is not a core task of Government. Too much involvement can even deteriorate the position that is needed for interventions in order to keep essential networks vital and responsive. The future is not created by governments that set desirable goals and apply appropriate instruments, backed up by political mandate and tax money. Society is shaped by interaction between actors in society who excert themselves for their own or for collective interests. The quality of future depends on the quality of this interaction: from the quality of the vital space that allows for challenges and competition, that can deal with conflicts, and that creates sufficient trust in the tuning mechanisms in society, that makes people willing to share their qualities for the benefit of all. Governments must be capable of detecting blockages which hold unacceptable consequences for society, and they must intervene effectively. There are at least three requirements to this effect Firstly it requires an involved government, on line with what is happening in essential networks. This entails a rehabihtation of informal networks, in which government workers participate. It calls for mixed arrangements where people can complement the quahties of one another, and where they can prevent each other from stepping into pitfalls that are specific to various positions in society. In those mixed arrangements a healthy balance needs to be maintained between informal networks, generating energy and creativity, and the formal structure where every actor bears bis own responsibility and can be held accountable for bis share. This is also a plea for the reinvention of intermediate parties which have sufficient space to manoeuvre for horizontal leadership. In the period of shared identity in Dutch agriculture, the research-extension-education tryptich acted as a huge reservoir of intermediates who were free to do what they thought necessary for the vitality of the network. In the knowledge market that took over in the nineties their role has been marginalized. Nowadays there are new kinds of intermediate actors who deserve more space to manoeuvre. The second requirement is the capability of governments to choose the appropriate leadership intervention. In the book five different options for intervention are given, each combining communication and measures which affect conditions for actors (legislation, financial stimuli) in different ways. The proper choice depends on the degree to which actors in the network take

388

N e t w o r k s as Living T i s s u e

responsibility for the solution and for the process of interaction through which these solutions must be found. The position of authority required for effective intervention depends as well on the legitimacy in the eyes of the actors involved. This is the third requirement the government agency must be accepted in the role it chooses. A formal mandate, based on existing laws and election outcomes is not sufficient to this end. People must feel that a government body is acting for the network with which they identify themselves: they must share the same identity. Furthermore people must have trust in opportunities to correct government when its actions deviate too much from public opinion. On both points there is reason for serious concern.

Concluding remarks Four

narratives in perspective

The ecological narrative I have explored in the book is just another image of reality, and again it won't be the last one. The instrumental paradigm creates space for the interactive patterns hierarchy and self-governance, and puts the coHectivity first ffitgure 3]. This narrative falls short if mdividual interests demand more space, and if people do not feel sufficiendy connected to the identity of the network. In contrast, the strategic paradigm favours autonomy and competition, the basic ingredients for the market place. This narrative falls short with respect to collective interests. It leads to a culture of accountability and calculation, where everyone is just struggling to survive and where the energy to do what must be done for vital networks is kcking. The communicative paradigm stresses the combination of autonomy and the necessity of dialogue and agreement for collective action. This narrative kcks the weapons to break through power struggle and dominance.

Dominant interaction patterns in three paradigms instrumental

strategic

communicative

Figtre 3

Summary

389

The ecological paradigm enables us to see in which domain the previous narratives are valuable, and when one leaves this domain behind. The breaking point in the comparison however is the fact that goals and rational action are no longer the core focus, but vital space. It is the recognition of development as an autonomous process; the acceptance of the stream that leads to uncharted realms, and the confidence in a good outcome as long as our networks remain responsive. Perhaps the next narrative will add a third dimension to the circle of coherence, darifying the role of inspiration in making people aware of signals of regression and making them do what needs to be done for restoring vitality. Maybe this will be the connection to spiritual awareness many people experience. An awareness that is hardly compatible with the narratives dominating management and polities at present My exploration is just one step on a continuous road. Yet, I hope that this work will stimulate thinking about the restrictive narratives which dominate our lives, and hdp to create space for those who wish to change them. Innovative and responsible people: they still are present everywhere, amongst farmers, policy makers and in the networks surrounding them.

390

N e t w o r k s as L i v i n g

Tissue

Literatuurlijst

Aarts, M.N.C., Woerkum, C.M.J. van, (1994) Wat heet notour? De communkatie tussen overbad en boeren over natuur en natuurbekid. Studie vakgroep voorlichtingskunde in opdtacht van RVD. Wagertingen, LUW. Ames, R.T. (1993) Sun-T^u: The Art of Warfare. New York, Ballantine Books. Ashby, R. (1952) Designfora Brain. New York, John Wiley. Ban, A.W. van den, (1965) De ontwikkeling van de LandbouwbogescbooL Wageningen, Almanak Unitas 1965. Ban, A.W. van den, (1970) Interpersonal Communication and the Difitsion ofInnovations. In: Sociologica Ruralis, Vol X(3). pp.199-219. Ban, A.W. van den, (1974) Inleiding tot de voorlichtingskunde. MeppeL Boom. Ban, A.W. van den, Bauwens, A.L.G.M. (1988) Small Farmers Development: Experiences in the Netherlands. In: Quarterly Journal of Agriculture (27) pp.215-227. Ban, A.W. van den, Hawkins, H.S.(1996) Agricultural Extension. (2 edition). Oxford, Blackwell Science. BeaL G.M., Dissanayake, W., Konoshima, S. (1986) Knowledge Generation, Exchange, and Utilisation.. Boulder, Westview Press. Beck, D.E..; Cowan, C.C.(1996) Spiral Dynamics: mastering Values, Leadership, and Change. Blackwell Publishers Massachusetts USA. Bekke, A.J.G.M., (1992) De mspelturige bureaucratic. In: Bestuurskunde 1992-2. Bekke, A.J.G.M., Hakvoort, JL.M., Heer, J.M. De. (red) (1994) Departementen in beweging. 's-Gravenhage, VUGA. Bekke, H., Nehssen, G., en De Vries, J . (1994) De Salto Mortale van het Ministerie van LNV: Bekid, organisatie en management op een breukvlak. Alphen aan de Rijn, Samsom Tjeenk Willink. Bertalanffly, L. Von (1968) General Systems Theory: A Critical Review. In: Buckley, W. (ed.) (1968) Modern Systems Researchfor the Behavioural Sdentist. Chapter 2, pp. 11-31. Chicago, Aldine Publishing Co. Bicker, J.G., Den Hollander, J . (1989) Vasthouden door hslaten: modern management by de overbad Van der Bunt, Amsterdam. BloemendaaL F. (1994) Minister van Aartsen behoedt bet land voor netwerksturing. In: Agrarisch Dagblad, rubriek Haagse Hobbels, 15-10-94. BloemendaaL F. (1995) Het mestmoeras. Den Haag, SDU. Bos, A.H. (1974) Oordeelsvorming ingroepen, willens en wetens / wikken en wegen. Polariteit enritmeals tot ontwikkeBng van sociale Organismen. Wageningen, Dissertatie LandbouwhogeschooL Bos, J . (1987) Workshop kennisdoorstroming in de landbouw: 3juni 1987. verslag. verslag van een studied van de afdehngen landbouwvoorhchting L&V-VZ+AT met de vakgroep voorhchtingskunde van de LUW. Den Haag, L&V-VZ. Bos, J., Harting, E. [red] (1998) Projectmatig creeren. Schiedam, Scriptum Books. Bos, R. Ten (1998) Lerende organisâmes enfoutentolerantie. In: MO (52)2. pi 8 ev. Broekhuizen, R. van, Kiep, L., Oostindie, H., Ploeg, J.D. van der (1997) Alas van het vernieuwende platteland: tweehonderd voorbeelden uit depraktijk. Doetinchem, Misset Bffbel vertaling 1970 voor het Nederkndsch Bijbelgenootschap. Wageningen, Veenman. Capra,F. (1996) The Web ofLife: a New Synthesis on the Matter ofMind. London, HarperCollins. Castells, M. (1996) The Rise ofthe Network Society. Maiden Massachusetts, Blackwell Publishers. Checkland, P. (1981) Systems Thinking, Systems Practice. Chistester, John Wiley. Checkland, P., Scholes, J . (1990) Soft Systems Methodology in Action. Chistester, John Wiley. Cochrane, W.W. (1958) Farm Prices: Myth and Reality. Minneapolis, University of Minnesota Press. nd

Literatuurlijst

391

Commandeur, M. (1998) Gesloten bedrijven: verscheidenheid in de seugenbouderij. Circle for Rural European Studies. Wageningen, LUW. Cornells, A. (1988) De hgica van hetgevoel. Filosofie van de stabititeitslagen in de cukuurals nesteling der emoties. Amsterdam, Essence. Dennett, D. (1984) Elbow Roo: The Varieties ofFree Will Worth Wanting. Cambridge, MIT Press, Bradford Books. Dieven, J.M.C., Kusiak, L.J.H. (1998) Een sprg en een droom: Eenpleidooi voor agendabouw by beleidsontmkkeling. Den Haag, LNV. Dokter, H. (1993) Doe watje Bgt; verschillende stylen om boerte blijven. Boerderij (78) 22 2-3-1993 pp.21-33. Dongen, H.J. van; Laat, W.A.M. de; Maas, A.J.J.A.(1996) Een kwestie van verschik confMcthantering en onderhandeling in een configuratieve integratietheorie. Delft, Eburon. Edelman, G.M.(1994) Bright Air, Brilliant Fire: On the Matter of Mind. London, Penguin Books. Eijk, T. van (1998) Farming Systems Research and Spirituality. Dissertatie. Wageningen, Landbouwuniversiteit Elster, J . (1983) Sour Grapes: studies on the subversion of rationality. Cambridge, Cambridge Press. Engel, P.G.H. (1995) Facilitating Innovation: An Action-Oriented Approach and Participatory Methodology to Improve Innovative Soctal Practice in Agriculture. Wageningen, Dissertatie Landbouwuniversiteit EngeL P.G.H., Salomon, M.L. (1997) The Social Organisation ofInnovation: aficus on stakeholder interaction. Amsterdam, KIT. Ettema. M., Nooij, A., Dijk, G. van., Ploeg, J.D. van der., Broekhuizen, R. van (1995) De toekomst. Een bespreking van de derde Boerderij-enquête voor het Nationaal handbouwdebat. Doetinchem, Misset Fishbein, M., Ajzen, I. (1975) Belief, Attitude, Intention and Behaviour. An Introduction to Theory and Research. Reading Massachusetts, Addison-Westly Pubh^hing company Inc. Frissen, P.HA.. (1991) De versplinterde stoat: over informatisering, bureaucratie en technocratie voorbij depotiti Alphen, Samsom Tjeenk Willink. Frissen, P.HA.. (1996) De virtuele stoat: potitiek, bestuur, technologie: een postmodern verhaal. Schoonhoven, Academic Service. Frouws, J . (1994) Mest en macht: Een poHtiek-sociologische Studie naar belangenbehartiging en beleidsvorming intake de mestprobkmatiek in Nederknd vanaf1970. Dissertatie. Wageningen, Landbouwuntversiteit Funtowicz, S.O., Ravetz, R (1990) Global Environment Issues and the Emergence of Second Order Science. Luxemburg, Commission for the European Community, D G Telecommunications, Information Industries and Innovation. CD-NA 12803 EN C, Report EUR 12803 EN. Funtowicz, S.O., Ravetz, R (1993) Scienceforthe Post-NormalAge. In: Futures 1993 (25) 7 pp.739-755. Funtowicz, S.O., Ravetz, R (1994) Emergent Complex Systems. In: Futures 1994 (26) 6 pp.568-482. Giddens, A. (1984) The Constitution of Satiety. Cambridge, Polity. Glaser, B.G., Strauss, AX. (1967) The Discovery of Grounded Theory: StrategiesforQualitative Research. New York, De Gruijter. Gleick, J . (1987) Chaos: making a new science. New York, Viking. Guba, E.G., Lincoln, Y.(1989) Fourth Generation Evokation. London, Sage. Gunsteren, H.R. van (1994) Culturen van besturen. MeppeL Boom. Gunsteren, H.R. van, Andeweg, R. (1994) Hetgrote ongenoegen: over de kloof tussen burgers en potitiek. Haarlem, Aramith. Gunsteren, H.R van (1998) A Theory of Citizenship: Organising Plurality in Contemporary Démocraties. Boulder, Westview Press. 3S2

N e t w e r k e n als l e v e n d

weefsel

Habermas, J . (1981a) Tbeork des kommunikativen Handelns, Band 1. Handlungsrationalität und gesellschaftticbe Rationalisierung. Frankfurt am Main, Surkamp Verlag. Habermas.J. (1981b) Theorie des kommunikatieven Handelns, Band 2; Zur Kritik derfunctionalistischen Vernunft. Frankfurt am Main, Surkamp Verlag. Haverkort, B., Hiemstra, W., Miliar, D., Rist, S. (1996) Compas:platformfor intercultural dialogue on cosmovison and agri-culture. Position paper. Leusden, ETC. Haverkort, B., Hiemstra, W. (Eds) (1998) Experimenting withinfarmers' worldviews. Report of the inception workshop Compas, Feb. 1998. Leusden: ETC. Henkes, C H . (1969) Problemen rond de organische mestproductie. rapport Consulentschap voor Bodem en Bemesting, Wageningen. Hersey, P., Blanchard, K.H., (1977) Management of Organisational Behaviour. Utilising Human Resources. Engelwood and Cliff, Prenice Hall. Hollander, J . de (1995) Sturen op (fstand. Utrecht, Lemma. Hollander, J . den, Leeuwen, R. van, Kasen, A. Boelrijk, EJVLA. (1996) Samenwerking tussen LNV kenmsinstelHngen: een quick scan. Amsterdam, Van der Bunt Hope, V., Henrdry,J. (1996) Corporate CulturalChange - is itrelevantfor the organisations in the 1990s?ln Human Resource Management Journal, Vol 5, No 4,1996, pp.61-73. Ned. vert De relevantie van cultuurverandering in dejaren negentig; M&O Quarterly, (4)1996, pp.7-27. Idenburg, P A . (1999) Hetgoat om mensen. Excellente veranderaars in organisaties. Amsterdam, Balans. IKC-L (2000) Eindevaluatieproject Maatschappetijk Ondernemen in het Landetifk Gebied Eindrapport va de wefkgroep verkenning MO-platteland o.Lv. J.van Vhet Ede, IKC-L. Jacobs, D. (1996) Het kennisoffensief. slim concurreren in de kenniseconomie. Alphen aan de Rijn, Samsom Jackson, T. (1998) The Unfinished Symphony: an Evolutionary Perspective on the Conception ofSustainab Development. Proceedings 2nd Conference of the European Society for Ecological Economics, Geneva, March 1998. Jong, J.D. (1952) Depositie van de assistent in de Rijkslandbouwvooriichtingsdienst. In: Maandblad voor Landbouwvoorhchtingsdienst (9) 6, p.209. Jong, N. (1995) De invloed van wetenschappetijke kennis op het beleid: De betekenins van het additioneel programma versuringsonder%oek (Vfase voor het Nederlandse ver%uringsbekid). Doctoraals vakgroep Natuurwetenschap en Samenleving, Universiteit Utrecht Klein, A.F. (1972) Effective Group Work, an Introduction to Principle and Method New York, Association Press. Kline, S.J., Rosenberg, N., (1986) An Overview ofInnovation. In: Landau, R., Rosenberg (Eds) The Positive Sum Strategy: Harnessing Technologyfor Economic Growth. Washington D.C., The National Academy Press. Knoope, M, (1998) De creatiespiraal: natuurtijke weg van wens naar werkelijkheid Nijmegen, KIC. Kuhn, T.S. (1970) The Structure ofScientific Revolutions. Chicago, University of Chicago Press. Leeuwen, G. van (1996) De Landetifke Road voor de Bedrijfsontmkkeling in de Landbouw 1968-1996. Bundel samengesteld te gelegenheid van het opheffen van de Raad. Den Haag, LNV. L&V (1981) Meerjarenplan voorde LandbouwvoorMchting. Den Haag, Directie BSA, Hoofdafdeling Voomchtingszaken. L&V (1982) Denken en Doen: Een blauwdruk voor de voorbereiding van voorlichtingsactiviteiten. Den H Directie BSA, Hoofdafdeling Voorhchtingszaken. LNV (1993) LNV-Kennisbekid- Eenheid in Verscheidenheid Brief van de Minister van LNV aan de Tweede Kamer der Staten Generaal. Den Haag. LNV (1994) Sturing op maaP. een andere benadering van milieuproblemen in de land- en tuinbouw. Eindr van de commissie Bestxiurhjke Aanpak Landbouw Miheuproblematiek (BALM). Den Haag.

LI t e r a t u u r l l j s t

393

LNV (1995a) Intermediairen in beweging: van instituiioneel naarfunctioned denken. Eindrapport van de projectgroep Kennis Transforrnatie en Transfer. LNV/VZ/AT, Den Haag. LNV (1995b) Dynamiek en vemieuwing: Beleidsvoornemens op hetgebied van Landbouw, Natuurbeheer en Visserif. Brief van de Minister van LNV aan de Tweede Kamer der Staten GeneraaL Kamerstuk 24 140. Den Haag. LNV (1995c) Taak en Omgevingsanalyse LKC's. Eindrapport van het gehjlrnamige project o.Lv. J . Bos. Den Haag, LNV. LNV (1999) Krachten kmatiteit. Het LNV' belddsprogramma 1999-2002. Brief van de Minister van LNV aan de Tweede Kamer der Staten Generaal. Den Haag. LNV (2000) Businessplan voorNT